50 gram okkernoten, 2 eieren, 10 gram
bloem (1 afgestoken eetlepel) kaneel.
De appelen schillen wij dun, snijden
ze in vieren, halen zoo zuinig mogelijk
het klokhuis uit en snijden ze aan zeer
dunne plakken. Een ingevette vuur
vaste schotel wordt belegd met een laag
appelen, waarop suiker, rozijnen ieven
opgeweld) en een deel der noten, die
we aan kleine stukjes hebben gehakt,
wat we herhalen tot alles gebruikt is
op 50 gram suiker na. We zorgen, dat
de bovenste laag uit appelen bestaat.
De eieren worden geklopt met de sui
ker en kaneel en vermengd met de
bloem, waarna wij dit mengsel over de
appelen gieten en het schoteltje in den
oven lichtbruin laten worden.
We hebben den laatsten tijd nogal
eens appelgerechten op onze menu's,
maar de appels zijn dit jaar ook zoo bij
zonder goedkoop, dat we er ruimschoots
van kunnen profiteeren, daarbij komt
nog, dat het eten van appels zeer ge
zond is, al gaan er dan ook bij het
koken wel eenige voedende bestand-
deelen verloren.
We hebben deze schotel door toevoe
ging van eieren aan voedingswaarde
doen winnen, zoodat we maar een zeer
kleine portie vleesch zullen nemen of
wel het geheel weglaten en het Brus-
selsch lof en branches opdienen, bij
wijze van asperges met een hard ge
kookt ei p.p. en gesmolten boter en
noot.
Kastanjekoekjes.
300 gram kastanjes, 300 gram aard
appelen, eenige lepels melk, 1 ei, 1 ui,
een eetlepel geraspte kaas. zout en 1
eetlepel gehakte peterselie.
De kastanjes moeten zonder de schil
80 gram wegen, zoodat we het beste
doen gepelde te koopen; kan dit niet,
dan kruisen wij ze in het harde deel
en koken ze gaar, waarna ze gepeld
worden en door een zeef worden ge
wreven, evenals de aardappelen.
De ui is zeer fijn gehakt en gaar ge
smoord, doch mag vooral niet bruin
worden, daarna worden alle ingrediën
ten goed met elkander vermengd, zóó,
dat we een stevig samenhangend ge
heel hebben verkregen, waar we platte
koekjes van vormen, die met paneer
meel bestrooid worden en in boter of
Delfrite in de koekepan aan beide zij
den mooi lichtbruin gebakken.
Vischschotel.
Schelvisch wordt gekookt en in vette
stukken verdeeld, nadat wij de graten
voorzichtig verwijderd hebben. De ge
kookte bietjes worden van het huidje
ontstaan en in zeer dunne plakken ge
sneden, de aardappelen gekookt en
zeer fijn gestampt.
Een niet te kleine vuurvaste schotel
wordt met boter ingevet en laag om
laag met visch, bieten en aardappelen
belegd, zoodat de laatste laag uit aard-
apelen bestaat, het geheel wordt over
goten met een sausje van water, bloem,
boter, zout en 1 dl azijn en peper en
bestrooid met wat geraspte oude kaas
en hier en daar stukjes boter; waarna
we het in den oven door en door warm
en lichtbruin laten worden.
Gaarne worden vragen betreffende
deze rubriek beantwoord door
de Redactrice „Onze Keuken",
Hofzichtlaan 4, Den Haag.
(Nadruk verboden).
lijn door een smalle ceintuur wordt
aangegeven.
Men ziet ze van dezelfde stof der
mantels en japonnen gemaakt, dan
wel van vaak zeer kostbaar materiaal.
De huis- en sportkleeding vraagt
wildlederen, gevlochten of lakcein
tuurs, terwijl de avondkleeding hoo-
gere eischen stelt en hierop beeldige
met parelen bewerkte of metalen
ceintuurs gedragen worden. Van de
gespen wordt bijzonder veel werk ge
maakt, deze worden vervaardigd van
dof zilver, verguld, staal, geslepen
kristal, licht eri donker hoorn en van
ivoor enz.
Veeren.
De mode stelt ons vaak de meest
eigenzinnige eischen, zoo ook nu
weer op het gebied der hoeden met
veeren. In den beginne zag men op de
kleine hoedjes de bescheiden, daarbij
passende witte en zwarte, ook ge
kleurde veertjes, ook zag men het
hoedje met de afhangende bijpassende
lange veer. Helaas ontaardt deze
veerenmode en ziet men vanaf het
midden van den hoed soms een heele
bos gekleurde veeren naar omhoog
wapperen, die een Indianenhoofdman
alle eer aangedaan zou hebben.
Men vraagt zich nog wel eens af, of
de draagsters dit nu zelve mooi vin
den of wèl, dat het is om mee te doen
en iets opvallends te willen dragen.
Eenvoud is en blijft het kenmerk van
goeden smaak,
mof
heeft zich dezen winter ernsti»
genomen te zegevieren. Hij fs 7,%r-
bijna nietig soms, en past bii a
mantel of de bontgarneering die
als wij in de vorige m0depraatfes°?i
schreven, afknoopbaar gemaakt wL\
om bij meerdere mantels dienst
doen. 16
We zullen de moffen in verschilW
de vormen zien dragen, ook zóó dat r-
niet alleen dienst doen om de handen
te verwarmen, maar tevens als hand
tasch, hetgeen een zeer practische nn
lossing is. p"
Japon van groen-beige diagonaal
stof, waarvan het bovenste deel der
taille een wit wollen stuk laat zien met
opstaand kraagje, dat gesloten wordt
met smal bandfluweel; ondermouw
eveneens van wollen stof; rok bestaat
uit zes banen en heeft op heuphoogte
twee tuitvormige zakken met witte
biesjes afgewerkt. Klokvormig geknip
te mantel, die geheel aangesloten is;
materiaal is zwart fluweel of laken.
De voorkant evenals de mouwen tot
den elleboog hebben als garneering
kleine zwarte knoopjes. Losse pelerine
van zwart astrakan, waarvan de mof
en de muts eveneens gemaakt worden.
Namiddagjaponnen.
Zeer modern zwart-rood geheel; de
overslaande mantel is van zwarte dia-
gonaalstof en heeft ondermouwen van
zwart Breitschwanz, waarvan ook de
kraag is; bij dezen mantel behoort een
donkerroode japon, die geometrisch
gegarneerd is met dunner, soepel
Breitschwanz, evenals de ondermou
wen; de rok is een weinig klokkend
met diepe plooi aan de voorbaan.
VAN ALLES WAT.
Korte vestjes
staan zeer chique en worden dan ook
gaarne gedragen op alle mogelijke
japonnen en zoowel van effen als ge
werkt fluweel gemaakt.
Doordat zij zeer kort zijn maken zij
het figuur niet zwaarder; de mouwen
loopen wijd uit en zijn aan den onder
kant afgezet met een randje bont.
Deze vesten zijn bijzonder practisch
om te dragen, wanneer men overdag
in weinig verwarmde vertrekken ver
blijft; zij verwarmen rug en schouders,
waardoor men niet zooveel kans loopt
op kouvatten.
Ook bij middagkleeding, b.v. op zij
den japonnen, staan zij vaak bijzon
der aardig en coquet, vooral met een
sobere bontgarneering.
De ceintuur
blijft nog steeds de veroverde plaats
handhaven, daar de mode lange slan
ke figuren vraagt, waarvan de taille-
Zwarte crêpe satin namiddagjapon;
een ronde pas sluit om de schouders
en de heupen en wordt gegarneerd
met een smalle plissée, die eveneens
de pofmouw versiert.
Zeer gekleede donkerbruine crêpe
de cbine japon, het heupstuk is het
verlengde der taille en heeft van voren
erLv?n achteren scherpe punten, ter
wijl het op de heupen rond is. Het
puntig toeloopende plastron en de on
derkant van de mouwen maakt men
van donkerbeige kant; vanaf het arms
gat tot aan den elleboog valt een volant
die het geheel een zeer chique aanzien
geeft.
Zeer gracieus staat deze marine
blauwe crêpe de ehine japon, waarvan
het bovendeel over elkander sluit en
aan den hals een wit vest laat zien
Hals en onderkant van het lijfje wor
den met een smalle, ruime volant afgn.
werkt; rok is klokkend.
Het tweede, niet minder
japonnetje, is weer van crêpe satin
maakt; de rok heeft een heupstuk, da
van voren smal is en naar achteren
dieper uitloopt en is voor een gedeelt
gegarneerd met kleine knoopjes. Re
bovendeel heeft een ingeschulpt e"
gekuipt plastron van de doffe kant de
zijde met heel smal shawlkraagje, ter"
wijl de eveneens doffe mouwen ee
ruime volant aan den bovenmouw beo-
ben.
t>