POPULAIR. B>rVO^Ci)5^lHVMiDÊ<riÊLPËR0CHËi COURAHl®
Wantoestanden bij de Amerikaansche politie.
516
TWEEDE BLAD.
VAN ZATERDAG 12 DEC. 1931. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
LIEFDE.
Nliddeleeuwsahe folteringen.
door
E. J. HOPKINS, New York Republic.
Tijdens het onderzoek van de
Wickersham-oommissie naar on
wettige handelingen van de
Amerikaansche politie heelt de
journalist E. J. Hopkins der New
York Republic een typisch geval
ontdekt. Soortgelijke gevallen ko
men in alle staten der Unie ge
regeld voor; het hier beschrevene
wijkt van de meeste andere
slechts in zooverre af, dat het
slachtoffer dood is.
In een Italiaansche wijk van een
Amerikaansche stad woonde Tony X,
een jongen van achttien jaar, bü zijn
ouders in. Hij was drie weken geleden
getrouwd met de eveneens achttien
jarige Christine, die in dezelfde straat
woonde. De beide jongelui bleven elk
bij hun eigen ouders inwonen, omdat
zij »een geld hadden voor een eigen
huishouding, 's Avonds gingen zij dik
wijls uit rijden met een geleende auto
mobiel en dit deden zij ook weer op een
mooien dag in Augustus 1930. Om acht
uur 's avonds kwam Tony thuis, ging
op den gewonen tijd naar bed en den
volgenden morgen op den gewonen tijd
naar zijn werk. Eerst teen hij dien mid
dag thuiskwam om 2 uur (het was zijn
vrije Zaterdagmiddag), maakte zijn
broertje hem opmerkzaam op de drukte
in het huis van Christine. Hij ging er
heen en hoorde vólgens zijn verklarin
gen eerst toen van den moord, die den
vorigen avond op zijn vrouw gepleegd
was. Men had eenige kilometers buiten
de stad haar lijk gevonden op een rots,
verstijfd, in zittende houding. Zij was
gedood door een kogel en moest vol
gens verschillende aanwijzingen nog
na den moord met een auto vervoerd
zijn. Bovendien was haar lijk zeer goed
zichtbaar neergezet op den top van de
rots; had men haar enkele passen ver
der gedragen en daar over den rand van
den afgrond naar beneden laten vallen,
dan zou zij zeer waarschijnlijk voorgoed
zijn verdwenen in een daaronder lig
gend moeras. Dit zou haar jonge echt
genoot, als hü de moordenaar was, toch
zeker gedaan hebben, doch een bandie
tenbende, zooals er in de betrokken
Italiaansche wijk waren, wellicht niet.
Inderdaad vertelde Tony toen, dat een
auto met vier mannen dwars op den
weg was gaan staan en hem daardoor
had belet, verder te rijden; zij hadden
hem op straat laten staan en zijn jonge
vrouw meegenomen. Hij durfde er ech
ter niet over te spreken, iets wat bij
de algemeene vrees voor de bandieten
niet zoo verwonderlijk is. Natuurlijk is
hét daarom toch nog zeer wel mogelijk,
dat hij den moord gepleegd heeft; het
eenige, wat voor zijn onschuld pleit, is
het feit, dat in zijn auto geen sporen
van bloed zijn aangetroffen. Doch of
hü nu schuldig is of onschuldig, in
geen geval heeft de politie het recht,
hem door mishandeling een bekentenis
af te persen en niet verder te zoeken
naar een ander, die misschien de ware
schuldige is. Zoo is, hetgeen Tony ver
telde van de auto met vier mannen,
nooit nader onderzocht.
De lotgevallen van Tony X., zooals
zij door bemiddeling van zijn advocaat
aan mij werden medegedeeld, gaven
een duidelijk beeld van de toestanden,
die er in de Vereenigde Staten heer-
schen. Eerst werd Tony op het politie
bureau verhoord door een zeer welwil-
lenden man, die o.a. zei: „Ik weet wel,
dat Christine een zeer slechten naam
had in de buurt. Ik zou het je in mijn
hart niet kwalijk nemen, als je haar
vermoord had; ik geloof, dat ik in jouw
plaats hetzelfde gedaan zou hebben".
Tony bleef echter bij zijn eenmaal af
gelegde verklaring en hield zijn on
schuld vol, ook tegenover andere recher
cheurs, die hem op hun beurt verhoor
den. Hij werd wel met mishandelingen
gedreigd, doch men deed hem niets,
's Avonds om half acht was het nog
niet afgeloopen en toen ging de chef
weg, omdat hij met zijn vrouw en kin
deren uit zou gaan. Nu voelden zijn
ondergeschikten zich vrijer en toonden
zij hun ware gedaante. Doch het is ook
mogelijk, dat de chef opzettelijk weg
ging, wetende wat er dan zou gebeu
ren, terwijl hü zcif buiten schot zou
b'ijven. Toen drie maanden na deze ge-
bt urtenissen de hoofdcommissaris zich
van het geheele g^-vai „niets kon her
inneren", kon ik dit niet anders be
schouwen dan ais een nieuwe bevesti
ging van het plegen der mishandelin
gen. Doch laten wij terugkeeren naar
het politiebureau, waar men op Zater
dag 2 Augustus 1930 's avonds laat nog
iemand „verhoorde".
Na het vertrek van zü'n chef liet oen
Italiaansch rechercheur hem dicht te
gen den muur staan, doch zonder er
tegenaan te leunen. Hij „treiterde" hem
eerst met vragen en herhaalde steeds
hetzelfde. Tony trachtte zoolang moge-
lyk zyn gelukt te bewaren en eindelek
zweeg hij, doch hü uitte geen onver
togen woord en hield zijn onschuld vol.
Toen sloeg de Italiaan hem in het ge
zicht, schold hem uit en bedreigde hem,
doch zonder dat dit het gewenschte
resultaat had. Vervolgens moest Tony
met het gezicht naar den muur gaan
staan; nu sloeg de ander hem verschei
dene malen, telkens met twee vuisten
tegelijk, juist onder de ribben. Hij
kreeg ook slagen tegen den nek, zoodat
zijn hoofd tegen den muur stootte. Dat
schijnt de. „behandeling" te zijn volgens
de eischen der techniek. De slagen on
der de ribben zijn iets nieuws, doch het
feit, dat men iemand dwingt, om uren
lang te blijven staan, is reeds in de
middeleeuwsche gruwelkamers bekend
geweest.
De chef, die met zijn familie uit
moest gaan, kwam in den loop van den
avond herhaaldelijk terug, doch in zijn
bijzijn werd den verdachte niets gedaan.
Hü verhoorde hem slechts eenige malen
opnieuw. Zoo bleef hij „buiten de zaak"
wat de mishandelingen betreft. De ver
dachte vroeg een glas water en eenig
voedsel, doch dit werd hem geweigerd.
En eenigen tijd na middernacht werd
hij naar een ander vertrek gebracht,
waar hü in een hoek moest gaan staan
met het gezicht dicht tegen den muur,
zoodat hij niets kon zien. Zoo moest hij
uren lang blijven staan; hij mocht niet
zitt en evenmin tegen den muur aan
leunen. Als hü dit deed, kreeg hij vuist
slagen, die gelijktijdig in de beide zij
den werden toegebracht. Zulke stom
pen hebben het voordeel, dat zü weinig
sporen op het lichaam nalaten.
Zoo ging het door tot Zondagmorgen.
Toen kwam de chef hem weer verhoo-
ren gedurende ongeveer vier uur.
Tony had echter zijn geestkracht nog
niet verloren en hield zijn onschuld vol.
Tegen twee uur 's middags besloten de
rechercheurs echter tot het uiterste te
gaan vermoedely'k om de talrijke jour
nalisten een bevredigend antwoord te
kunnen geven. De verdachte werd uit
gekleed en voorover op een tafel ge
legd, zóódat zijn hoofd over den rand
van de tafel uitstak. Men hield zijn
hoofd, armen en been en vast en sloeg
hem met een gummistok op den bloo-
ten rug, juist onder de ribben. Einde
lijk kon de ongelukkige deze marteling
niet langer verdragen. Hij hield het
nog ruim drie kwartier uit, doch toen
zei hij: „Ik zal alles verklaren, wat je
wilt, als je hiermee maar ophoudt".
Nu stond men hem toe, op te staan.
Twee der rechercheurs hielden echter
hun gummistokken gereed, voor het
geval dat hij op zijn besluit terug zou
komen. De gemartelde zei nu: „Ik weet
niet, welke verklaring u van mij ver
langt, maar schrijf het op en ik zal het
onderteekenen". Nu kreeg hy voor het
eerst sinds een etmaal te drinken en
vroeg men hem ook, wat hij te eten
wilde hebben. De chef kwam binnen
en de rechercheurs deelden hem mede,
dat Tony bekend had.
Vervolgens namen vier rechercheurs
hem in een auto mee naar de plaats,
waar men het lijk van zijn vrouw ge
vonden had. Hij zei, dat hij daar nooit
geweest was. Toen werden hem vele
vragen gedaan, vooral over zijn revol
ver, want de revolver van Tony, die
men ook in zijn huis gevonden had, was
van een ander kaliber dan het wapen,
waarmede het doodelijke schot gelost
was. Nu beging Tony zijn eerste groote
domheid. Door de vragen geënerveerd
men bedenke, wat hij reeds doorge
maakt had zei hij, dat hij het moord
wapen vanaf een brug in het water ge
worpen had. Men bracht hem naar de
door hem genoemde brug en daar
wees hij een willekeurige plaats aan,
waar hij de revolver zou hebben weg
geworpen. Twee der rechercheurs zoch
ten ongeveer een half uur op die plek,
doch natuurlijk zonder resultaat. Nu
reed men naar het hoofdbureau van
politie, waar de „bekentenis" intus-
schen was opgesteld. Tony weigerde te
teekenen, doch men zei hem: „Als je
niet teekent, zul je nog erger dingen
meemaken". Toen werd hem het stuk
voorgelegd met de woorden: „Er staat
niets anders in, dan wat je zelf al ge-
„Waarom sluit zy altyd de oogen
onder het zingen?"
„Och, weet je, ze is zoo teergevoelig,
ze kan niemand zien lijden."
(„Everybody's Weekly").
door
ROBERT DUN.
In een onzer Noordzee-badplaatsjes,
welke doet er minder toe, ontmoette ik
hen.
Ze vormden een vreemd echtpaar.
Hy wien met het kon aanzien dat hy
een bijzonder knap man geweest moest
zyn, was totaal een wrak. Eén arm weg,
de andere nagenoeg machteloos, ver-
,arR, gezicht zwaar verminkt en
half blind.
kn zy, een niet meer jonge vrouw,
an een stille, weinig in het oog val
lende bekoorlijkheid.
H ro '1Qe innig was hunne verhouding!
ken k n'et 'n "iterlykheden. Zy spra-
«lan )etrekkelyk weinig met elkaar en
nog heel gewoon en eenvoudig.
Maar men voelde uit alles dat uit den
oneindig teederen blik, dien de vrouw
soms op haar invaliden echtgenoot
sloeg, uit de wyze waarop zy zyn wa
gentje voortbewoog of zacht de kus
sens onder het verminkte hoofd terecht
schikte, een groote liefde sprak. En
wanneer ik hen zag, voelde ik dat aan
hen een geschiedenis verbonden moest
zyn; dat deze beide menschen onder
de allermoeilijkste omstandigheden tot
elkaar gekomen waren.
Betrekkelyk spoedig had ik kennis
met hen gemaakt.
En op een stillen, warmen avond, ter
wijl de zee haar eentonig lied ruischte
en de avondwind over het strand en
den boulevard streek, vernam ik van
den invalide hun geschiedenis.
„Het is ruim acht jaar geleden
begon hij.
„Ik bracht mijn vacantie door te H.,
in Gelderland. In het pension waar ik
vertoefde, logeerde ook een familie,
welke vergezeld was van een verpleeg
ster. Deze verpleegster, als ik my dien
ty'd herinner, was niet wat men mooi
noemt. Een slank figuurtje, een zacht
gezichtje e^i lieve, blauwe oogen, dat
had ze. Maar overigens niets in het oog
vallends. En uit tydverdryf maakte ik
haar het hof.
We wandelden 's avonds door de
prachtige streek, waarin H ligt, we
leenden boeken van elkaar en somtyds,
als ze 's avonds piano speelde, stond ik
naast haar. Geen oogenblik dacht ik
met eenigen ernst aan haar, ze was
niets voor mij dan een middel om den
tyd te verdry ven. En geen oogenblik
dacht ik er aan dat zij het wellicht an
ders opnemen kon.
Toen myn vacantie om was en ik
weer druk met mijn werkzaamheden
bezig was, was ik na verloop van eeni
ge dagen zelfs haar naam vergeten.
Dat was eigenlyk niet meer dan na-
tuurlyk. Ik was jong, gezien, had een
goede positie en genoot het leven met
volle teugen. Na verloop van eenige
jaren trouwde ik, met een meisje dat ik
aanbad, een beeldschoon verwend
schepseltje. Dat was het begin van myn
ongeluk. Vier jaren zyn we getrouwd
geweest, dat wil zeggen, vier jaren
lang maakte zy my het 'leven tot een
hel.
Toen stierf ze... haar dood was een
verademing.
Ik had een gevoel alsof ik met het
leven had afgedaan'. Zonder illusies,
had ik niets meer te verwachten dan
een traag, eentonig bestaan, bovendien
in tamelyk bekrompen omstandig
heden, daar ik al eenigen tyd buiten
betrekking was.
Na verloop van tyd gelukte het mij
een positie te verwerven in het labo
ratorium, ik was chemicus, van een
groot bedrijf. En toen... op een mid
dag met proeven bezig zy'nde, sprong
een der retorten uiteen; ik kreeg den
inhoud over mij heen en dat maakte
my' tot wat ik nu ben".
Een flauwe glimlach kwam op het
gelaat van den invalide.
„Kunt u zich voorstellen wat ik ge
voelde, toen ik na eenigen tijd be
greep wat er gebeurd was? Toen het
my plotseling in één oogwenk duide-
lyk werd, dat ik zou leven als een
wrak, een afgrijselijke parodie van wat
ik geweest was.
Ik herinner mij dat ik doctoren en
verpleegsters met verwijten en belee-
digingen overlaadde, omdat zy mij
niet lieten sterven, doch integendeel
alles in het werk stelden, om mijn el
lendig bestaan te rekken. Ik herinner
my ook dat ik meer dan één poging
tot zelfmoord gedaan heb. Maar naar
mate ik herstelde, week die vertwijfe
ling en maakte plaats voor een soort
van bittere berusting.
Om een morgen vond ik naast mijn