Het spook van den honger. zegd hebt". Hierdoor op een dwaal spoor gebracht, teekende hij na eenige aarzeling. Hij kon in die enkele oogen- blikken het stuk niet lezen en eerst den volgenden dag. Maandag dus. las hy den inhoud van zijn bekentenis in de kranten. Doch nu komt nog het einde van deze tragedie. Denzelfden Maandag verzocht Tony den eenigen advocaat, dien hij kende, om hem te bezoeken. Hij kwam in den loop van den namiddag en Tony vertel de hem alles en toonde hem ook de ge zwollen en sterk verkleurde plekken op zijn rug. Nu kende de advocaat twee sheriffs, die niet in den eigenlijken politiedienst waren opgenomen; door hen liet hij het feit eveneens constatee- ren. 's Avonds verergerde Tony's toe stand, waarop men hem Dinsdagmor gen naar het gevangenishospitaal over bracht. Daar werd het feit nogmaals geconstateerd door den dokter en schriftelijk vastgelegd in zijn hospitaal- boek, terwijl bovendien de nachtver pleegster het mededeelde in een briefje aan de haar aflossende dagverpleegster. Het aantal getuigen, dat de sporen der mishandeling gezien heeft, is dus ruim schoots voldoende en bovendien zijn er schriftelijke bewijzen. De politie schijnt daardoor bang geworden te zijn, want zii had voor haar beschuldiging geen ander bewijs dan die eene handteeke- ning van den verdachte en deze was afgedwongen. Ander bewijsmateriaal voor zijn schuld was er niet: zijn revol ver was van een ander kaliber en in zijn auto waren geen sporen van bloed gevonden. Bovendien kon er geen enkel motief voor de daad gevonden worden. De dag van het proces werd dus met angst door de politie tegemoet gezien. Deze dag was weer een Maandag. Den vorigen avond bezocht zijn advo caat hem nog. Hij was zeer opgewekt en zeker van ziin vrijspraak. Ook zijn advocaat verzekerde hem dit, hoewel hij over het algemeen huiverig was, om zijn cliënten goed nieuws te voorspellen. De advocaat had ook terloops opge merkt, dat Tony twee onbekende mede gevangenen in zijn cel had gekregen, doch hij schonk toen geen aandacht aan dit feit. Maandagmorgen kon het proces ech ter niet plaats vinden, omdat men Tony in zijn cel dood had gevonden, opge hangen aan zijn riem. naar de politie zeide. De advocaat vertrouwde het niet en ging de cel onderzoeken. De twee medegevangenen waren reeds verwij derd; de politie zei, dat men hen uit de cel had laten komen en daarbij nog niet had opgemerkt, dat Tony zich had op gehangen. De gevangenen zelf ver klaarden echter, dat Tony hun zijn be sluit, om zelfmoord te plegen, had me degedeeld en dat zij hem dat niet had den willen beletten. De cipiers zeiden, dat zij niets gehoord of gezien hadden. De advocaat had gegronde vermoe dens, dat Tony gewurgd was en niet door ophanging den dood had gevon den. De riem was echter reeds losge maakt, zoodat hij op een andere wijze moest aantoonen, dat Tony nooit aan dien riem gehangen kon hebben. Hier in slaagde hij ook. De riem was 80 cm lang, en de ronde balk, waaraan Tony zich zou hebben opgehangen, had een diameter van 7Vi cm, zoodat er al min stens 25 cm verbruikt moesten worden om den riem aan den balk te bevesti gen. Voor een strop alleen zouden min- bed een vaasje, gevuld met kleine, zoet- geurende bloemen. Ik slingerde het weg. Maar den volgenden morgen stonden de bloemen er weer, doch thans liet ik ze staan. Eiken morgen stonden er frissche bloemen en langzamerhand gewende ik mij eraan, ze daar te zien. Het was het eenige wat in staat was mijn belang stelling te wekken. In zekeren zin redden die bloemen mij het leven. Ik vernam ook, wie ze daar neerzette. Een zuster, ik herinnerde mij hoe dikwijls ik haar gestalte gezien had in die vreeselijke dagen, die achter mij lagen. Maar nu ik beter werd scheen het mij toe, alsof zij minder dikwijls kwam. Eenmaal echter zag ik haar weer en ondanks de jaren, die er verloopen waren, herinnerde ik mjj haarhet was de verpleegster uit mijn vacantie- tijd te H. Ik voelde dat zij mij ook herkend moest hebben en ik verwachtte ten minste dat haar zorg voor mij vermin deren zou. Maar dat gebeurde niet. „U weet toch wie ik ben, niet waar?" vroeg ik op een keer. Ze knikte zwijgend en glimlachte. Toen werd ik als razend. Ik schreeuw de haar alles toe, iaën bedrog, mijn stens 80 cm noodig zijn geweest. De riem was dus tekort, zoodat niemand er i zich aan had kunnen ophangen. I Ondanks dit overtuigend bewijs van i den advocaat bleef men vasthouden aan de lezing der politie, dat Tony zelf moord had gepleegd en dat hij daartoe gekomen was, uit vrees voor het pro ces. De geheele zaak werd in den doof pot gestopt en de advocaat kon geen recht verkrijgen. Hij kwaiu echter nog één ander staaltje te weten van de wijze, waarop men in Amerika te werk meent te moeten gaan. Van het medisch rap port dal in het hospitaalboek voor kwam, had hii gelukkig een afschrift laten maken, want toen hij later terug kwam om er een foto van te nemen, was de betrokken bladzijde spoorloos uit het boek verdwenen. ARMOEDE IN HET ERTSGEBERGTE. Berlijn, December l»31. De bewoners van het Ertsgebergte hebben nooit een zorgeloos leven kun nen leiden, zii hebben nooit kunnen droomen van rijkdom of zelfs maar van welvaart, doch zij had/den vroeger ten minste genoeg om te voldoen aan hun bescheiden behoeften, 's Morgens kre gen zij een groote kom koffie met een flink stuk donkerbruin brood, 's Mid dags soep met aardappelen en twee of driemaal per week een stuk vleesch, in den loop van den namiddag nog eens koffie met brood en 's avonds hetzelfde als 's middags. Er schoot nu en dan wel eens een stuk worst op over of een glas bier en 's Zondags genoot men van de rust na een week van hard wer ken. De vermoeide huisvader zat op de canapé ziin pijp te rooken, kalm en be haaglijk en 's avonds gin ghij met de andere bewoners van het gehucht naar een herberg, waar een paar kronen wer den geofferd aan bier en tabak en de eenige rustdag, dien men kende, ge moedelijk en tevreden besloten werd. Den volgenden morgen vroeg waren allen weer op weg naar hun werkplaats j of zaten zij thuis aan de weefstoel of schaafbank. Een zeer bescheiden leven ging daar zijn gang op de bergketens, die zich uitstrekken, zoover het oog reikt. Doch de menschen waren tevreden met hun brood, koffie en aardappelen, zii had den geen bezwaar tegen hun afzonde ring van de wereld en bovendien waren zij zoo gehecht aan hun streek, dat zij er nooit vandaan wilden, al hadden zij elders betere kansen om zich door het leven te slaan. Zii bleven er wonen met een roerende aanhankelijkheid aan hun geboorteplaats, aan de bergen en bos- schen van het „Arzgebarch". Uit de ramen en de open deuren van hun lage huisjes hoorde men altijd het zingen dezer natuurmenschen door en naast het ruischende geluid van de schaaf, het getik van de weefstoel en klappen van de houtjes der kantwerksters. Het was een drukke bedrijvigheid tegen den achtergrond der met bosschen bedekte berghellingen, vanwaar men de zagen hoorde piepen en de bijlen hoorde ha meren. En zelfs in den winter, als de huisjes zorgvuldig gesloten werden ge houden en met een dikke laag sneeuw waren bedekt, zag het er tcch nog vriendelijk uit en men wist, dat er in de eenvoudige kamertjes tevreden werkzame menschen zaten. Thans is dat alles veranderd. Reeds in den afgeloopen zomer was er minder werk te doen; minder dan anders hoor de men de vrouwen en meisjes zingen bü het kantkussen en aan het borduur raam; de wevers en houtsnijders had den het niet zoo druk als anders. Van huwelijk, al wat donker en slecht was in myn leven. Je ziet dus, dat je wijs zoudt doen niii aan mijn lot over te laten. Wat wil je ook overigens nog van mij?" „Niets wil ik van je", zei ze. Maar ik heb je liefgehad, vanaf hel oogenblik dat ik je voor het eerst zag, jou, en nie mand anders. Ik heb het altijd wei be grepen dat ik niets voor je was en ik wil het je thans niet lastig maken, al armi vraSen> thans nu je en ongelukkig bent, mij toe te fnw' Je ï.et lGVen 200 g3lukk'i« moge- te zijn'™ Zonder je 00it tot last „Wat zal ik zeggen", hernam hij droomerig „van wat ik toen gevoelde? Ikweet het nauwelijks zelf. Het scheen my alleen toe, alsof mijn verloren ge- zonrlheid, mijn hulpeloos lichaam, mijn verwoest leven niets was en niet belet ten kon dat een heerlijke toekomst vol zoete beloften voor mij lag". Zyn stem stierf weg. Even later zag ik zijn vrouw uit de open verandadcur naar buiten komen, zich geruisc.hloos voortbewegend in haar witte japon. Haar mooie, zachte oogen gingen van hem naar mij en ik zag, dat zij be greep. ladruk verboden). de anders altijd open deuren zijn er vele gesloten en als men door de ramen naar binnen kijkt, ziet men geen men schen. „Zii zoeken zeker bessen of pad destoelen. Wat moeten zii anders be ginnen, als zij niets kunnen verdie nen?" En zoo is het in het heele Erts gebergte met zijn kleine dorpjes, die tegen de berghellingen aanliggen en waar het soms zoo stil is als op een kerkhof. De eeuwenoude nijverheid van het Ertsgebergte kwijnde en dezen win ter zal zii misschien geheel ophouden te bestaan. De algemeene vrees voor den komenden winter is hier dubbel gegrond, want het klimaat is hier guur, de winter duurt acht maanden van het jaar en de industrie kan niet langer de concurrentie volhouden met de ma chine, die zelfs in tiiden van welvaart onverbiddelijk het handwerk in deze streek zouden hebben vernietigd. Zelfs in de centra van dit gebied, in de grensstadjes Graslitz, Schönbach en Weiport, vermindert de kans op werk voortdurend, doch in de kleinere plaatsjes, in de dorpjes, welke verspreid liggen in het gebergte, zijn de men schen nog meerendeels stukwerkers, die in hun eigen huis het werk verrich ten en deze dorpen voelen reeds maan denlang de armoede, die zelfs de nood zakelijkste levensbehoeften onbereik baar maakt. De handarbeid kan op het gebied van kant, speelgoed en muziek instrumenten nu eenmaal niet concur- reeren met de machines, die eenige honderden malen zoo snel werken. Maar ondanks dat loopen de stukwerkers uren ver om een opdracht te krijgen, al beteekent dit ook slechts een week werk voor hem en zijn eezin en al is het loon ervoor ook onvoldoende om zelfs den honger te stillen. Toch beven de menschen bii de gedachte, dat zij ook deze kleine kans om wat te ver dienen, zullen gaan verliezen. Zii blij ven zich verzeiVn tegen een onafwend baar proces: het verdwijnen van een eeuwenoud handwerk, de tragedie van een vlijtig volkje, dat hulpeloos en ver slagen achterblijft by het snelle tempo van den rijd, dat niemand ontziet. En intusschen lijden de menschen hier honger. Brood is voor de meesten reeds een onbereikbare weelde; het moet door aardappelen vervangen worden. Doch daarvan hebben zij geen voldoen den voorraad in hun huisjes, om den ach tmaanden durenden winter door te komen. In Jan. en Febr. zal het er hie ellendig uitzien. Fe beklagenswaardi' menschen weten niet meer, hoe zij ziel zelf en hun gezin moeten kletden e. voeden. De ondersteuning van het ri.il. is nu eenmaal onvoldoende en moet door de gemeenten worden aangevuld. Doch hier zyn de gemeenten ook te arm om noemenswaardig te kunnen helpen. De nood en de wanhoop nemen toe. De troostelooze en radelooze bevol king vormt door haar gemoedstoestand een gevaar. De eenige hulp, die hier nog geboden wordt, komt vande Tsjechische scholen. Vermoedelijk met de stille hoop, dat daardoor het jonge geslacht minder vijandig tegenover de Tsjechen zal staan en losser zal worden van het Duitsche nationalisme, waar de Tsjechen zooveel mee te stellen heb ben. Er zijn hier veel meer Tsjechische dan Duitsche scholen, al worden ze bijna uitsluitend door kinderen van Duitsch sprekende ouders bezocht, zelfs wel door Duitsch-nationalistisch gezin den, doch gelukkig niet zoo fanatiek, dat zij daarvoor hun kinderen honger laten rijden. In de Tsjechische scholen wordt dagelijks melk, brood en soep uitgedeeld en af en toe kunnen de kin- eren ook kleeren en schoenen krijgen, terwijl de boeken door de school wor- (•en betaald en aan de kinderen in bruikleen worden gegeven. Tot dat alles zyn de Duitsche scholen in dit gebied niet in staat. De hongersnood in het Ertsgebergte, die dezen winter bepaald nypend zal worden, kan dus in de toe komst nog belangrijke politieke gevol gen hebben. ERKEN UW DWALINGEN. Dwalen is menschep, maar alleen een grootje erkent zyn dwaling. 811 Kotzebue, Waarom schamen we ons toch al© voor onze vergissingen, onze dwalii gen? Waarom willen we altijd noè volhouden tegen beter weten in? Uit koppigheid soms. meestal uit ydelheid. Wij ons vergissen? Onmo- gelyk. En om te toonen, dat we ons niet vergist hebben, gaan we ver der op den weg dien we zelf als den verkeerden weten. Waarom niet ronduit bekend: ja, ik heb gedwaald, ik heb me vergist? Nie mand zal ons daarom verachten. Het is zoo gewoon, het is zoo menscheljjk. Niemand is onfeilbaar en niemand zal ooit aan onze onfeilbaarheid geloo- ven, al zweren we hem ook bij hoog en bii laag, dat we ons nooit hebben ver- Rist. Vrees dus niet het oordeel van de menschen. Ga niet voort domme da-; gen te doen, om uw vergissing te ver bergen. Het arbeiden tegen beter w£-' ten in brengt niets dan narigheid. We weten, dat we anders moesten hande len, maar we kunnen niet, omdat we ons ééns vergist hebben! We maken teveel ophef van vergis singen. van dwalingen. We moeten ze meer als iets gewoons gaan beschou wen. Niet als groote stommiteiten, waar we ons voor te schamen hebben. Juist zy, die het meeste zoeken, die het beste willen, dwalen het meeste. Maar niet getreurd! Elke dwaling leert ons weer iets, leert ons tenminste hoe het niet moet. Dat is een negatief re sultaat, maar het kan positieve tot ge volg hebben. Schuw ook niet uw oordeel over uw vrienden en kennissen te wijzigen. Als ge iemand eerst veroordeeld hebt, durf hem dan later ook te prijzen, ais ge iets te prijzen vindt. Verzwijg uw lof niet, omdat ge bang ziit voor on standvastig te zullen worden gehou den. Duizend© menschen herzien in duizende oogenblikken hun oordeel. W;j menschen zoeken en dwalen. Eens zullen we het rechte pad. vinden. Het vinden van dat pad moet ons doei ziin. En we dwalen er steeds verdei van af, als we om ons „groot" te hou den op het eens ingeslagen, verkeerde pad voort blijven wandelen. Durf u zelf eerlijk te bekennen: ik heb me vergist. Daarin is al een groote opluchting. Want daarmee verwerpt ge al het oude, en het nieuwe, ^'iss hien het ware! duikt op aan Het bemerken van een vergissing is een teeken, dat we weer wat wijzer ziin geworden. We moeten daar dank baar voor ziin. We moeten die ontdtk- klng In ons voordeel gebruiken. Tn niet sehaamachtig voor terugschrok ken. We zyn niet „dom" geweest, leen maar menscheliik! We zyn nu klein beetie wijzer en we gaan beter probeeren! We zoeken, vergissen onsen weer.... Het is het leven, dat omhoog leidt! Dr. JOS. DE COCK. (Nadruk verboden). De storittveilige parapluie. UW""

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1931 | | pagina 14