AM STERDAM SC H E !a
1 BRIEVEN
Humor en satire.
Japon uit drie deelen bestaande, don
kerrood gewerkte tweed-rok, waarvan
de voorkant de noodige wijdte ver
krijgt door een openvallende plooi; het
lijfje is van wollen kantstof met wit
wollen crêpe kraag en ceintuur, terwijl
het korte manteltje eveneens van tweed
is. Voor de koude dagen wordt er een
fluweelen vest opgedragen, waarover-
lieen de ceintuur.
over bekende personen.
Bij Giulia Grisi, de vrouw van den
beroemden tenor Mario, zei eens een
gast toen hij de drie kleine dochtertjes
van de zangeres aanschouwde: „Ah, dat
zijn drie allerliefste Grisetten".
„Neen", antwoordde madame Grisi,
„het zijn drie Marionetten".
In het Darmstadter Hoftheater mocht
niet worden gelachen als daar voor op
het tooneel geen aanleiding werd ge
geven. Bij de opvoering van een ern-
stuk waagde iemand op de galerij het
ongemotiveerd te lachen.
Dadelijk trad een zaalwachter op hem
toe en hield de volgende, wellicht iet
wat zonderlinge toespraak tot hem:
„U moogt niet lachen als er niet ge
lachen wordt. Als u lachen wilt moet u
komen wanneer ze lachen".
Naar verluidt moet de lastige galerij
bezoeker toen wéér hebben gelachen
Een zangeres aan het hof van koning
Ernst August pleegde contractbreuk
door plotseling te vertrekken. Ze liet
een brief aan den koning achter waar
in zij schreef, dat het haar buitenge
woon speet, maar dat ze het niet al
door in hetzelfde paleis kon uithouden".
Toen de koning den brief las riep hij
uit: „Maar mijn lieve hemel, denkt dat
loeder dan dat ik me hier amuseer?"
Pauline Lucca vertelde aan een fees
telijk diner in Weenen dat vorst Bis-
marck zich voor haar altijd ten zeerste
had geïnteresseerd. Ook mijn ouders
stonden in het middelpunt van zijn be
langstelling. Toen hij mjjn huwelijks
feest bijwoonde bracht hij op mijn
ouders de volgende toast:
„Ik ledig dit glas op de gezondheid
van den maker en de uitgeefster van
onze Lucca".
Europeesehe moppen.
Een heer wacht al een half uur voor
een telefooncel. Binnen staat een jon
gedame. Als de heer eindelijk op het
Punt staat flauw te vallen van zenuw
achtigheid het is een vrij belangrijk
£>kengesprek dat hij moet voeren
omt de jonge dame naar buiten en
„Hè, wat was dat mooi. Mijn
Vr'endin heeft me net een hoofdstuk
voorgelezen uit een vreeselijk interes
sant boek".
En de meneer viel flauw.
'Nadruk verboden).
Aan Amstel en IJ....
De stad aan Amstel en We
zeggen het, min of meer dichterlijk ge
stemd zonder er evenwel veel ba te
denkenAlthans niet naai- de nch
iing van de natuurpoëzie en natuur
genot Vrijwel altijd zijn wij, deze wa
teren'noemend, uitsluitend geneigd te
denken aan het practisch nut en, als
een soort toegiftje, ook nog wel even
aan de sport. De Amstel, ja, zeker,
daar bij het Kalfje en nog wat verder,
naar den kant van Ouderkerk, kan het
heel mooi zijn en kan men aan die
rivier temidden van het landschap,
leen maar om derwille van de schoon
heid, heel wat vreugde beleven,maar
komt zij meer binnen den bebouwden
kom, dan hebben we toch alleen maai
met haar te maken in verband met bm-
nenscheepvaartproblemen en misschien
ook nog wel een klein beet je in verband
met de behoeften van diverse water-
sportvereenigingenEn het IJ,
ja het zal er in vroeger eeuwen,
Voor dat Minister Thorbecke, ter onza
liger ure. ons open havenfront, die
prachtige open water-voordeur, me
liet Centraal Station dicht gooide,
zeker heel mooi geweest zkin ën a3nge-
naam toeven, - maar nu hebben de
daar heusch wel aan wat anders te den
ken dan aan schoonheid en natuurge
not en zitten we met gewichtige pro
blemen als haven-reorganisatie, oever
verbinding en wat dies meer zij
Het was dr. De Hartogh, die in een
der laatste raadszittingen krachtig op
kwam tegen deze eenzijdig-zakelijke
instelling van den modernen tijd tegen
over Amstel en IJ, en speciaal dan te
genover onze peetrivier. Het is, volgens
hem, een kortzichtige waan van het
huidige geslacht te meenen, dat heden
ten dage naast het nut, ook nog nie
veel meer vreugde en natuurgenot en
stadsbeeld-verfraaiing aan dit water
ontleend zou Jumnen worden, dan thans
het geval is. Dat kan, met wat goeden
wil, best, betoogde hij, en. teneinde dit
betoog kracht bii te zetten, maakte hij
het aanschouwelijk door middel van een
schets, die de schilder Krabbé, op zijn
verzoek, vervaardigd had en waarop te
zien viel hoe met een klein beetje
moeite, de Amstel-oevers kunnen her
schapen worden in vriendelijke wandel-
oorden en verpoozings-plantsoenen, die
Amsterdam te weinig kent. Ook met
het bepleiten van bloembakken aan de
palen van het tram-net, de lantaarn
palen; van vroolijker aanleg en beplan
ting van de bestaande plantsoenen,
enz,, enz. toonde hij zich een Ijverig
voorman van de „fleuriger-A.msterdam
campagne, als hoedanig hij zich onlangs
heeft opgeworpen. Er waren er die hem
deze pleidooien min of meer kwalijk
namen als zijnde een voorstaan van een,
wat zoetelijke „honneponnigheid", die
we in het moderne Amsterdam, en voor
al in dezen tijd, best kunnen missen!
Wat niet wegnam, dat zijn „fleuriger-
Amstel"-pleidooi toch wel insloeg en
men wel neiging vertoonde „iets" in die
richting te willen doen, al kwam het
dan ook niet tot reëele besluiten.
Onze stads-beeldhouder.
Overigens waren er dan ook nog
raadsleden, die niet alleen deze inder
daad misschien wat al te vriendelijk-
zcetsappige verfraaiing, via herstelde
stukjes(water)-natuur en bloemetjes,
verwierpen, maar die ook de, toch
wel sobere en mannelijke bouwkunstig-
plastische versieringen, die we dan de
laatste jaren in de nieuwe wijken rijk-
werden, telijf gingen. Deze aanval
richtte zich dan voornamelijk tegen liet
beeldhouwwerk van den beeldhouwer
Hildo Krop, die men gewoon is als
onzen „stadsbeeldhouwer" aan te dui
den, al kennen we hier dan ook officieel
zulk een functie niet. Hii, deze kunste
naar, werkt, nu al een zestien jaar ach
tereen, ten nauwste samen met den
stads-architect en het karakter van zijn
beeldhouwwerk, ter versiering en vol
tooiing aangebracht op zoovele gebou
wen, bruggen en andere nieuwe schep
pingen van onzen P. W.-dienst, bepaalt
mede voor een groot deel het karakter
van het nieuwe Amsterdam. Dat ka
rakter is er een van een stevig geplant
staan op de aarde, van een massale
onverzettelijkheid, een kalme breed-
liit-vloeiende zelfverzekerdheid, die, ter
wijl zjjj, méér dan iets anders, de phrase
en de ontijdige zelf-verheffing of zelf
verheerlijking schuwt. tóch. of
juist daardóór, openstaat voor veler
lei nieuwe gedachten en gevoelens, mits
deze tenslotte blijven wortelen in de ge
zonde, robuste familie-zin en rustige
daadkracht van den Hollandschen aard.
Wie, zooals genoemde critici in den
Raad, Krop's werk meent te moeten
aanvallen als ten eenemale niet passend
in het bouwkunstig beeld van onze
nieuwe uitbreidingen, wie van dit
werk spreekt als van een duistere,
voor den gewonen mensch onbegrijpe
lijke symboliek, die met haar afgehakte
armen' en beenen, inplaats van vreugde
en genoegdoening te schenken, eerder
gruwelkamer-tafereelen oproept ver
dient zeer zeker de afstraffing, die van
achter de groene tafel als antwoord on
dezen aanval gegeven werd. B. en W.
namen onzen stadsbeeldhouwer in be
scherming en verklaarden zijn arbeid
juist bijzonder te waardeeren. Voor de
genen, die het met dit, o.i. juiste waar-
deerende oordeel ééns zijn, alsook
voor hen die, aanvankelijk misschien
afwijzend in hun houding, tóch wel
gaarne oen gced overzicht zouden wil
len hebben van hetgeen Krop in steen,
hout en klei gewrocht heeft, bestaat
daartoe op het oogenblik een goede ge
legenheid. De kunsthandel P. de Boer,
een onzer vorstelijke kunsthandels,
die in de oude gracht-paleizen hun
tenten hebben opgeslagen, arran
geerde juist dezer dagen in zijn pand
aan de Heerengracht bij de Vijzelstraat,
een tentoonstelling van Krop's werk.
Ik zou hier ter plaatse zeker niet op
deze expositie gewezen hebben, ware
het niet, dat Krop's kunst iets is wat
de belangstelling van veel grooter krin
gen raakt dan gemeenlijk met plasti
sche kunst het geval is, en ware het
óók niet, dat er zoojuist op het Prin
senhof, naar uit het bovenstaande
b'ijkt, nogal wat over te doen is ge
weest. Een min of meer volledige over
zichtstentoonstelling van Krop's werk,
niet alleen van zijn stadsbeeldhouw-
werk (dat hier door middel van foto's
vertegenwoordigd is), maar ook van
zijn „vrüe", niet in architecturaal-
verband geschapen plastiek (portret
koppen, enz.), werd hier merkwaar
digerwijze nog nóóit gehouden. Thans
hééft men er een. en kan men zijn
houding bepalen ten aanzien van het
„voor" en „tegen" dat, onder het pu
bliek, en niet alleen in den Raad,
thans ten dezen, zoo druk „gaande" is.
Het levenswerk van Jan Sluijters.
Krop mag dan, wat de belangstelling
der massa betreft, onder de moderne
beeldhouwers een uitzonderings-positie
innemen; Jan Sluijters bekleedt een
soortgelijke positie in het rijk der schil
ders. Wat misschien een nóg merk
waardiger feit is, want zijn werk
komt natuurlijk nooit, als dat van
Krop, op straten en pleinen onder
het publieke oog, maar is, voor een deel,
wég-gehangen in onze musea en, voor
een nog grooter deel, in onze particu
liere collecties. Toch, vraagt men den
gemiddelden man of vrouw in de hoofd
stedelijke straat: „Noemt u eens een
schilder?", in negen van de tien ge
vallen zult u den naam van Jan Sluij
ters hooren.
„Men" voelt hem als dén modernen
kunstschilder bii uitnemendheid, die
daarenboven héél speciaal bij Amster
dam behoort. Geen wonder dan ook, dat
het op de eere-tentoonstelling van zijn
levenswerk, dezer dagen ter gelegen
heid van zijn 50-sten geboortedag door
wethouder Boekman in het bijzijn van
tallooze stedelijke en andere autoritei
ten geopend, stórm loopt! Wie dit
groote bezoek aanschouwt en daaren
boven nog opmerkt niet alléén de beter
gesitueerden, maar ook het volk-in-
engeren-zin, in groote aantallen hier
heen tijgt, kan niet meer zóó grif ge-
looven, gelijk enkele theoretici zoo
gaarne beweren, dat het met de
schilderkunst afloopt en het schilderij
(die kunst-aan-touwtjes!) eigenlijk „al
afgedaan hééft...."
Eerder nog zou men dan aan een af
gedaan raken van het tooneel gelooven,
een geloof, dat dan ook in den Raad
deze week, bij de behandeling van de
Kunst en Onderwijsbegrooting, door
niet weinigen beleden werd. Zelfs kwa
men sommigen' reeds met het voorstel,
nu het dan tóch afgedaan raakt,
het heele stelsel van gemeentelijke
tooneel-subsidieering alvast maar vol
ledig af te schaffen. En allen bleken
het er. in alle c»va' ot" de* er
van de groote concentratie in de Kon.
Ver. Het. Ned. Tooneel niets terecht
was gekomen: belangrijke kunstdaden
bleven uit, een aantal goede krach
ten worden, schijnt het wel, stelsel
matig op den achtergrond gehouden,
publiek komt er niet en een bankroet
kan alleen nog maar voorkomen wor
den door, boven en behalve de zware
subsidies. óók nog „zware" voor
schotten uit de gemeentekas in de duis
tere schulden-put te werpen. Dat er in
1932, als tenminste niet reeds voor
dien tijd de zaak ten eenenmale spaak
loopt, noodzakelijk weer „iets
anders gebeuren moet (de hoeveelste
keer zullen we het dan, op tooneelge-
bied, weer „anders" gaan doen!),
daar was tenslotte wel een ieder van
overtuigd.
Het is waar: altijd al wel, ook in
vroeger jaren, ging het zakelijk pad
van het tooneel en zijn leiders niet be
paald over rozen. Maar daartegenover
stonden dan tenminste groote artistieke
successen waarin men zich nu nog,
in de herinnering, verheugt. Dit
laatste heeft een groot deel van Am
sterdam dan b.v. gedaan bij een Heiier-
mans-herdenking, die in het tot den
nok toe gevulde Carré gehouden werd.
Men zou de tegenwoordige Amster-
damsche tooneelleiders, behalve zijn
(artistieke) vat op de menigte door mid
del van zijn stukken, een greep, een
vat. die ook nu nog niet verloren ging,
ook wel iets willen toewenschen van
Heijermans' veerkracht, die hem, ook
in de meest donkere en benarde tijden
een humoristische noot deed ontdek
ken, welke men gaarne kraakt en schilt
en opeet! Nooit verliet hem zijn
Amsterdamsch-Joodschen gijn en het
vermogen om te kunnen lachen en
meester van het gevechtsterrein te blij
ven Als, 's ochtends, vertelde
zijn vroegeren secretaris eens bijwijze
van typeerend staaltje, als 's och
tends Heijermans ten kantore versche
nen was en onmiddellijk daarna het
telefoontoestel rinkelde, dan vermoedde
hij hardop: „Zeker 'n advocaat of deur
waarder"Hij ging dan in zijn bu
reaustoel zitten, nam kalm den haak
van het toestel en sprak in veranderd
imitatie-Jordaansch stemgeluid: „Wat
segt u, meneer!? Nee meneer. U spreekt
met den portier van de Toonefelvereeni-
ging. Meneer Heijermans is t'r vandaag
niet. Nee meneer. Meneer is naar Den
Haag naar de Koningin. Wat segt u?
Dat weet ik niet, meneer. Mevrouw
Heijermans kan ik niet roepen, want
die zit in d'r bad. Dag meneer"Zoo
zette hij dan lachend en snaaks den
dag in.
Deze kant van den mensch Heijer
mans, ik laat het herdenken en hul
digen van zijn qualiteiten als kunste
naar en partijganger nu maar over aan
hen, die dat in Carré en elders dezer
dagen deden, heeft aan zijn groote
populariteit onder het Amsterdamsche
volk, die nu nog nawerkt, zeker een
goed stuk bijgedragen
v Wethouder De Miranda's
„minimum".
Ik bemerk daar, dat deze brief dit
keer wel bijna uitsluitend een., kunst-
brief geworden isDat is, vooral in
deze tijden, in veler oogen misschien
wel een wat al te groote.. luxe! Daar
om tenslotte, bijwijze van tegenwicht,
nog even een buiging naar de richting
van crisis en malaise! Ook onze „roode"
wethouders worden tenslotte toch, hoe
tegenstribbelend, ook wel tot zulk bui
gen gedwongen. Zoo verklaarde wet
houder De Miranda b.v. bij de behan
deling der Publieke Werken-begroo-
ting, dat van de vele groote, gemeente
lijke werken, die in voorbereiding zijn,
de „uitvoeringsmogelijkheden" te kort
schieten. De 211 millioen, die zij zou
den kosten, zijn nu, zeide hij, niet op
te brengen. Maar in de eerstkomende
10 jaar heb ik minimaal toch 135 mil
lioen noodig voor havenuitbreiding,
verbetering der spoorwegverbindingen
in Oost, ziekenhuisbouw, stichting van
een gebouw voor ouden van dagen, een
kinderhuis, staduitbreiding. Rijnver
binding, zonder welke dingen „AlOrf
sterdam niet leven kan". Het zal
echter de vraag zijn of de wethoudflè)
niet, binnen afzienbaren tijd, ook weer
iets, neen veel van het dit keer ge
noemde „minimum", zal moeten lat
vallen.
Zeker zijn er velen die hetv
zen, zooal niet met zekerheid
spellen!
„En vrede heeft wie vreugde vin
kan".
Jacq Perk.