Wat kikker Karei en Tuimeltje beleefden.
De geheimzinnige cirkel.
De wonderlijke vierkanten.
RAADSELS.
ir.
xxxxxxxxx
X
X
X
komen, had haar bij den pols gegrepen
en nu werd zjj met kracht omlaag ge
trokken, in het waterDe vijver was
ver van het paleis en men hoorde haar
gil daar niet. Dieper en dieper zonk zij
in het water. Nooit had zij geweten, dat
deze vijver zoo geweldig diep was. En
wat het afschuwelijkste waszij
voelde hoe haar armen en beenen lang
zaam aan veranderden, bedekt werden
met glanzende schubben, hoe haar ge
zichtje veranderde, verstrakte en toen.,
zag zij opeens, dat zij in een goudvisch
was veranderd, een prachtig glinste
rend goudvisch je met een gouden
kroontje op. En dat kroontje woog zoo
zwaar, dat zij het graag had willen af
nemen, maar handen had zij niet meer,
dus was ze onmachtig iets te doen.
Zoo zwom ze voort door het water,
in afwachting van wat er met haar ge
beuren zou. En in het paleis was men
natuurlijk doodelijk ongerust. Overal
liet men nasporingen doen en zoo
kwam het, dat men tenslotte er toe
overging den vijver te dreggen, want
voetsporen van een klein meisje wer
den gevonden vlak daarbij in de buurt.
Maar men haalde niets opof het
moest zijn een klein goudvischje, dat
spartelde in het net. En het eigenaar
digste was, dat het goudvischje een
klein, gouden kroontje droeg! Maar,
zoo zeiden de tuinlieden, die de dreg
en het net hanteerden, een goudvischje
is geen prinses en een prinses is geen
goudvischje. En daarom wierpen zij het
goudvischje weer in zijn element en
bekommerden zich niet verder om den
vijver. Jullie begrijpt, hoe bedroefd
Lucretia nu wel was, dat zij niet her
kend was geworden. „Wat moet ik toch
doen!" riep ze uit. „ik heb toch niets
misdaan! Ach, wist ik maar waar de
booze fee was, en wilde ze me maar
weer gaan tooveren!" „Hohohol" grin
nikte een waterkabouter, die heel stil
letjes op een plant zat toe te kijken, „ik
weet wel, waarom de booze fee je hier
heen heeft gehald en waarom je nog
niet terug mag!"
„Ach toe, meneer de kabouter", vlei
de Lucretia, „zeg me, waarom ik hier
moet blijven!"
„ae weet wel", zei de kabouter ge
heimzinnig, „dat je in het paleis steeds
zoo'n hekel had aan die muzieklessen.
En nu yioet een prinses zeer zeker
goed op de hoogte zijn van de muziek
en de kunst in het algemeen want an
ders kan ze later, als ze ook koningin
is, nooit goed de muzikale talenten van
haar onderdanen beoordeelen, begrijp
je? En nu wil de fee, dat je eerst leert
inzien, hoe heerlijk het is mooie muziek j
te maken. Kom maar eens met mij mee,
dan zullen we een goed woordje voor
je doen."
„He ja, lieve Kabouter," lachte Lu-
cretia, die nu weer hoop begon te koes-
teren. De Kabouter lachte gevleid en j
zijn baard krulde. Eindelijk kwamen ze j
bij een donker gat. „Hier is de ingang
van het feeënpaleis," zeide hij. „Daar
gaan we naar binnen!" En hij deed
een sprongetje en schoot naar beneden.
Lucretia volgde hem moedig. Eerst
kon ze geen vin voor oogeh zien, maar
dat werd allengs beter en weldra ston
den ze voor een paar prachtige ebben-
houtén deuren, die door onzichtbare
handen werden opengedraaid. Toen
zagen ze een diepe zaal. Wuivende wa
terplanten hingen van de wanden en
de zoldering omlaag en in de glinste
rende schelp van een prachtigen zoet
wateroester zag zij de fee zitten, die
haar van den rand van den vijver om
laag had getrokken.
„Ik ben de Koningin der Hofvijvers,"
zeide de fee, „ik zie hier een gekroonde
goudvisch en een waterkabouter! Hof
maarschalk, vraag hen, wat zij wen-
schen en ik zal recht spreken!"
Lucretia vond het griezelig, zoo
plechtig sprak zei die woorden uit.
Maar al gauw werden haar gedachten
door wat anders in beslag genomen.
Een dikke pad huppelde van achter
een rietstengel te voorschijn en begon
hen uit te hooren. „Kwakkwak! Kabou
ter! Kwak!" zei hij. „Wat kwakkerde-
kwak is de kwak-reden, dat je hier
aangekwakt komt, en nog wel met een
kwak-goudvisch?" Lucretia vond het
paddentaaltje niet erg mooi, maar ze
begreep het toch wel. De Kabouter deed
echter, alsof hij de pad heelemaal niet
zag, maakte een diepe buiging voor de
Koningin en zeide beleefd: „groote
vorstin, vergeef mij, als een nederige
dienaar van Uwe Majesteit zich onmid
dellijk tot U zelf richt. Mijn boodschap
duldt geen uitstel. Ik heb hier bij mij
een goudvisch, vroeger prinses Lucre
tia. Ik weet, dat Uwe Majesteit haar
voor haar ongehoorzaamheid ten op
zichte der muzieklessen gestraft heeft!
Het meisje kwijnt echter van heimwee
naar haar ouders weg. Daar moeten
wjj iets aan doen. In naam der gereoh-
tigheid kom ik Uwe Majesteit smeeken,
haar op de proef te stellen en een kans
te geven naar het Rijk der Aardbewo
ners terug te keeren. Dit is, groote
Koningin, mijn boodschap!" „Kwak!"
zei de pad, die boos was, omdat er van
hem geen notitie genomen was.
„Kwak! Wat een kwak-brutaalheidl"
Maar de Kabouter liet zich niet uit het
veld slaan, wierp een minachtenden
blik op de kwakkende hofmaarschalk
en boog nogmaals voor de Koningin.
Ook Lucretia maakte een diepe bui-
ging....
De Koningin dacht eenigen tijd na,
een tijd, die Lucretia we! een eeuw
toescheen. Toen zei zij: „Goed, ik wil
genade laten gelden, maar een proef
zal onze gekroonde goudvisch moeten
afleggen. Hier is een muziekboek met
drie liederen. Over drie dagen moeten
alle drie de liederen door Lucretia ge
zongen kunnen worden. Op het hof
feest, dat hier is, zal ze die liederen
moeten voorzingen. Mijn onderdanen
zullen beslissen, of zij het waard is, om
weer naar haar ouders terug te keeren!
Den Kabouter belast ik met het instu-
deeren van deze liederen."
Wat was de Kabouter blij, dat zijn
plan geslaagd was. Hij sprong naar den
troon, liet zich op een knie neer, nam
het muziekboek van de Koningin aan
en kuste haar dankbaar de hand. Toen
maakte hij een paar diepe buigingen
en geleidde Lucretia de zaal uit.
„Kwak!" hoorden zei de pad nog zeg
gen, toen de ebbenhouten deuren weer
achter hen dicht draaiden.
De prinses, die nooit zangles had wil
len hebben, studeerde nu zoo ijverig,
dat de Kabouter meermalen goedkeu
rend knikte van achter zijn orgel, dat
gemaakt was van rietstengels. Zoo
naderde de dag van het feest! Toen
's middags alle gasten van de fee bij
een waren, liet zij den kabouter met
Lucretia roepen. En zoo kwam zij voor
den tweeden maal in de zaal met de eb
benhouten deuren. Een groote verza
meling goudvisschen, waterkevers,
slakken, padden, kikkers, palingen,
baarzen, vorens, enz., was het publiek.
Lucretia kwam achter haar leermees
ter, den kabouter, staan en deze sloeg
op het groote rieten hoforgel de eerste
ruischende accoorden aan. Zóó mooi
zong Lucretia haar eerste lied, dat zelfs
de booze fee geroerd was. Nog aangrij
pender doeg zij het tweede lied voor
en bij het derde lied was er niet één in
de zaal, die niet uitriep: „Dat meisje
heeft haar belooning verdiend!" „Kind
lief," zei de booze fee. „Je hebt me een
paar mooie oogenblikken bezorgd! Ga
in vrede naar je ouders en naar allen,
die je lief hebt terug. Nooit zal ik mijn
hand meer tegen je opheffen!" En de
fee raakte haar met haar scepter aan
enLucretia werd wakker in haar
bedje. Voor de kamerdeur hoorde zij
wapengekletter. Het was de lijfwacht,
die werd afgelost. Zij had alles maar
gedroomd. Maar voortaan -♦'"teerde
zij ijverig haar liedjes in!
OM TIENMAAL ACHTEREEN VLUG
NA TE ZEGGEN!
Onderstaand zinnetje tienmaal ach
tereen vlug nazeggen. Voor iedere
maal dat men zich vergist een pand
geven, dat later ingelost moet worden.
Wie geen vergissing begaat, krijgt een
prijsje.
Had Hannes Hansje hout hooren
hakken.
Don had Hannes Hansje helpen hout
hakken!
Hierboven vinden jullie de oplossing
van de vorige week.
De getallen 1 tot en met 16 zoodanig
in te vullen, dat de som der vier getal
len op iedere zijde der vierkanten 34
bedraagt. De som der vier op de hoek
punten van elk vierkant gelegen be
draagt eveneens 34.
VAN TWEE STOUTE JONGETJES.
(Zoekplaat je.)
Hansje en Wim, twee ondeugende
bengels, waren stilletjes in den tuin
van Baron van"Trippelpas tot Hoogen-
boed geklommen en samen waren ze
gaan bloemen plukken, die daar welig
groeiden. Juist hadden ze een prachtig
bed lelietjes-van-dalen gevonden, toen
Hansje ODeens den waker hoorde aan
komen en plotseling zagen ze tusschen
de takken den waker met zijn hond
aankomen! Nu ging het er om vlug weg
te loopen Ze konden nog net op tijd
over de schutting klauteren, want de
hond was hen dicht op de hielen, en
ze moesten al hun mooie bloemen ach
terlaten. Maar dat was hun straf dan
ook? Hijgend stonden ze aan den an
deren kant?.... Hebben jullie ook
zulke scherpe oogen als Hansje en
Wim? Zie je de waker met zijn hond
ook?
Oplossingen der vorige raadsels.
I
Lente
Aschbak. - as - kaas - uacu
III
Den - Berk - Iep - Spar.
Goede oplossingen ontvangen van: -
H. A„ J. v. d. A„ C. B„ M. B„ G. en
J. B„ A. M. en A. B., A. de B. (IJ mui
den), I. B., A. v. d. B., N. C„ C. D„ B
v. d. E„ R. v. E„ D. F., G. F., M. G„ N. A.
en J. G„ C. v. d. H., N. v. d. H„ H. de H.,
P. H., C. L, A. J„ L. de J„ A. en J. K„
L. en A. K. (IJmuiden), J. en K. K.
(Texel), R. K., J. K„ G. L„ C. L., D. en
S. L., A. van L„ H. L., G. M„ J. de M.,
M. en F. M., G. M„ W. M„ G. M„ J. 0„
J. en M. O., J. en A. R. (Texel), M. R.,
O. en A. v. S„ N. S., T. S„ T. S„ D. T.,
A. T„ M. en A. T„ S. T„ J. V., H. V.,
G. V., H. V., J. W., A. W„ C. W. T. W.
Nieuwe raadsels.
I
Op de kruisjeslijnen komt de naam
van een plaats in Gelderland.
Op de le rij een medeklinker.
Op de 2e rij iets dat men in vruchten
vindt.
Op de 3e rij een jongensnaam.
Op de 4e rij een werkplaats.
Op de 5e het gevraagde woord.
Op de 6e rij de naam van een brug
in Nederland.
Op de 7e rij wordt door een dier ge
dragen.
Op de 8e rij het tegenovergestelde
van arm.
Op de 9e rij een medeklinker.
(Ingez. door J. de K.)
II
Het geheel is een spreekwoord ,van
9 woorden of 36 letters.
21, 28, 33, 34 is een jongensnaam.
4, 5, 6, 7 is het tegenovergestelde van
slecht.
12, 5, 5, 7 is een kleur.
1, 7, 2 is een plaats in Gelderland.
3, 6, 16, 25 is een ontkenning.
(Ingez. door C. T.)
III
Welke jongensnaam blijft als men
hem omkeert hetzelfde
(Ingez. door J. de K.)
25. Karei en Tuimeltje moesten de heele inktvloer
schoonboenen. Ze haalden een emmer met water, twee
harde borstels en groene zeep en op hun knieën schrob
den ze de vloer, zoo hard ze maar konden. De onder
wijzer stond bij hun. Ze mochten geen woord zeggen.
Groote zweetdruppels liepen langs hun gezicht. Tui
meltje vond het verschrikkelijk en huilde, maar de on
derwijzer had geen medelijden met de twee deugnieten
eo toen ze klaar waren moesten ze direct naar bed.
26. Kikker Karei en Tuimeltje lagen nu in bed. Een
half uur hadden ze noodig om af te koelen, zoo warm
hadden ze het gekregen van het schrobben. Eerst spra
ken ze wat met elkaar, maar toen vielen de oogen van
kikker Karei langzaam dicht. Tuimeltje vond het echt
vervelend, want het was nog zoo vroeg in den avond.
Daarbij begon het nachtlichtje, dat een kever in zijn
hand droeg, ook al uit te gaan en Tuimeltje was oh zoo
bang, zoo alleen te moeten liggen in het donker.