Wat kikker Karei en Tuimeltje beleefden.
Ons kinderverhaal.
De wonderlijke vierkanten.
De oude schoen.
RAADSELS.
Schepen die bestuurbaar zijn.
HET NEDERIGE KRUIZEMUNTJE.
Een bloemcu-verhaaltje.
door
TINE.
„De feeën-koningin heeft mij nog het
meest lief!" zei de Roos, „en ik weet
ook wel waarom. Dat komt, omdat ik
zoo kleurig en geurig ben, omdat mijn
fluweelige bloemblaadjes zulke schoo-
ne, teere tinten hebben, omdat
„Houdt op! Houdt op, jou verwaande
Roos', zei de Klaproos. „Van mij houdt
ze het meest. Wat zijn nu jouw blade
ren, vergeleken bij de mijne? En hoe
mooi staan die niet, temidden van het
wuivende korenveld? Hoe dikwijls heb
ben schilders mij al niet geschilderd?
En
Allemaal praatjes! Allemaal onzin!"
plaagde de Kamperfoelie, maar ze
meende het ook wel, „van mjj houdt de
Koningin het meest. Ik ben zoo zoet
van geur en mijn kampertjes wiegelen
zoo schoon in het lentewindje".
„Ook al niet waar!" riep Viooltje, „ik
ben haar lieveling, ik met mijn on
schuldig, driekleurig gezichtje!"
„Je bent veel te laag bij den grond,
vriendlief", riep de lange Ridderspoor,
„de Koningin loopt je voorbij zonder
je aanwezigheid te bemerken. Ik
schaam me niet haar recht in het gelaat
te kijken. Bovendien blauw is een
zeldzame kleur en dat weet Hare Maje
steit gelukkig ook wel. Het is de kleur
des hemels en als er één bloem is, die
zij graag mag lijden, dan ben ik het
wel!"
„Jullie hebt het allemaal mis", zei het
Veldviooltje, „ik ben nog van het diep
ste blauw en ik zeg dit zonder eenige
verwaandheid, want ik weet heel goed,
dat ik mij zelve niet gemaakt heb. De
feeënkoningin houdt niet van zulke
trotsche, aanmatigende bloemen. Ik
weet, dat ik er goed uitzie: ik twijfel er
niet aan, of ik zal in haar smaak val
len'"
„En ik dan?" riep de Anemoon, op
wie de laatste woorden schijnbaar niet
den minsten indruk hadden gemaakt,
„de feeënkoningin houdt niet van zulke
trotsche, aanmatigende bloemen, zegt
het Veldviooltje, maar is het dan aan
matigend, als je weet, dat je mooi bent?
Ben ik soms niet boven beschrijving
schoon en mag ik daar niet over
sprken?"
„Och, jij rekent heelemaal niet mee!"
riep de Begonia verontwaardigd. „Jij
bent zoo licht en teer, dat de kleinste
windvlaag je naar willekeur met zich
voert. Neen, onze Koningin heeft heel
wat flinkers noodig. Zooiets als ik bij
voorbeeld!"
„Wat kracht, stoerheid en helderheid
van kleur betreft, heb ik mijns gelijke
niet", beweerde de Roode Genarium
stoutweg.
En hiertegen konden de andere bloe
men niet veel inbrengen.
„Hoe eerder de Koningin komt, des i
te beter, want er staan donkere wolken
aan den hemel en ze zal ergens moeten
schuilen".
„Ik zal haar wel beschutten!" riep de
Roos.
„Ze zal zich anders wel tot mij wen
den", zei de Klaproos minachtend.
„Neen, tot mij!" verbeterde de Kam
perfoelie.
Mag ik jullie er even aan herinneren,
dat ik er ook nog ben!" zeide het Veld
viooltje.
„Ik zal wel zorgen, dat ze mij het
eerst in het oog krijgt, „zei de Ridder
spoor, zich zoo hoog mogelijk op zijn
stengel verheffende.
In een ommezien was het gekrakeel
in vollen gang en het werd steeds hef-
^Al/een de Kruizemunt hield zich er
buiten. Hoe zou ze ook recht hebben
zich in het gesprek te mengen? Ze was
immers een doodgewoon plantje? In
zichzelve sprak het, heel nederig en
verlangend: „Hè, als de Koningin mij
eens uitkoos! Ik zou wel trouw over
haar waken!"
Daar volgde een zacht geruisch van
feeënvleugels en de lieflijke vorstinne
daalde temidden der bloemen en plan
ten neer. Ze droeg een kroon van
dauwdroppels, die schitterden als dia
manten en een ceintuur van glim
wormpjes. Haar vleugels schitterden
als parelmoer. In de hand droeg zij een
tooverstaf. Alle bloemen zwegen dood
stil, toen zij wenkte. „Ik kom hier een
schuilplaats zoeken tegen den regen" j
zei zij.
En alle bloemen beijveren zich om
haar uit te noodigen. Maar zij schudde
het hoofd en antwoordde: „Neen, neen.
kruizemunt zal wel zoo vriendelijk zijn
mij een schuilplaats aan te bieden on
der haar altijd zoo hulpvaardige blaad- i
jes".
Alle bloemen begonnen hard te
lachen, want zij konden zich toch heusch
niet voorstellen, dat de feeënkoningin
dit werkelijk zou meenen. Maar het i
Kruizemuntje trilde van geluk en wist
niet, wat het zou zeggen.
„Schoonheid", zei de Vorstinne ein
delijk, vriendelijk-vermanend, „is maar
een uiterlijk iets. De Kruizemunt is
zóó leelijk, meenen jullie?... Wat zou
dat er tenslotte op aan komen? Er is
onder jullie geen plant of bloem, die
zóó nuttig is als dit Kruizemuntje!
Kruizenmunt helpt de menschen om
door haar sterken geur de lastige mui
zen weg te houden, als ze maar een
enkel plantje in hun kamer zetten. En
menig arm kindje, dat vreeselijk pijn
in het lijf had, heeft in de Kruizemunt
een heerlijk middel gevonden. Het af
treksel van de blaadjes is een uitste
kend geneesmiddel tégen pijn in het
lijf! Neen onder u allen verkies ik
de hulp van het nederige, hulpvaardige
Kruizemuntje".
(Nadruk verboden).
neef van hem, die ze wél kon dragen.
En nu brak een vermoeiende tijd voor
de twee schoenen aan, want de neef
was arm en moest iederen dag een lan
gen afstand afleggen om op het kan
toor te komen, waat hij werkte.
Na langen tijd deed de neef de schoe
nen weg en zü kwamen nu terecht bij
den looDjongen, die erg blijk was met
de schoenen, ze eerst korten tijd 's Zon
dags droeg, maar al heel gauw eiken
dag en, wat het ergste was, hij voet
balde met hen, geen blikje op straat
was er voor hem veilig, maar dadelijk
Hierboven vinden jullie de oplossing
van de wonderlijke vierkanten.
Hoe de muisjes een heerlijk
warm nestje vonden.
De schoen was tenslotte op een stuk
land terecht gekomen, waar de reini
ging het vuil naar toe liet brengen. Nu,
dat was ook geen glorierijk einde voor
dezen eens zoo prachtigen en trotsch
glimmenden schoen. Eerst had hij den
voet gesierd van een baron, ja van
een heuschen baron. Toen had zijn ka
merdienaar hem cadeau gekregen. Dat
was natuurlijk een gevoelige knak in
de trots van onzen schoen, maar hij
had er zich maar bij neer te leggen. Er
was niets aan te doen. Hii was er één
van een tweeling er was dus een
schoen, die bij hem hoorde en alles pre
cies aan den anderen kant had zitten
als hij. Maar zij waren goede broeders
geweest, hadden samen veel lief en leed
meegemaakt. Ook zijn tweelingbroeder
had het vreeselijk gevonden om den
kamerdienaar als eigenaar te krijgen
en om hem te plagen had hij hem zoo
hard in zijn eksteroo" p-eknepen, dat de
kamerdienaar het uitgilde en de schoe
nen van zijn voeten schopte. Nu, ach
teraf had hij er spijt van. dat hij zich
door zijn broer had laten overhalen om
den kamerdienaar zoo'n pijn te doen,
want deze wilde de schoenen nu niet
meer dragen en gaf ze weg aan een
trapte hii het ding een eind vooruit.
Zoo waren de schoenen steeds meer"
afgedaald en tenslotte kon zelf de ^n-
gen ze niet meer dragen, maar het le
ven was tenminste nog dragelük ge
weest, want hij was nooit gescheiden
geworden van zijn tweelingbroeder.
Maar zelfs dat leed zou hem niet be
spaard worden. De moeder van den
loopjongen vond, op zekeren dag de
oude, kapotte schoenen ergens in een
hoek op den zolder liggen en gooide ze
in den vuilnisbak. Maar de hond van
de buren ging altijd alle vuilnisbakken
inspecteeren en haalde er dan alles, wat
maar eetbaar was, uit. Nu had de moe
der juist soep gekookt en de beenen
lagen in den aschbak. De hond rook dat
dadelijk en jawel bij het omgooien
van den aschbak. raakten de schoenen
elkaar kwijt en kwamen allebei in een
verschillenden aschwagen terecht. Na
veel gegooi en gerij belandde onze rech
terschoen tenslotte op het veld, waar
al het vuil altijd werd neergegooid. Hij
was ontroostbaar, dat hij zijn broer al
tijd kwijt was en riep en schreeuwde,
maar hij kreeg geen antwoord zijn
broer was en bleef weg!
Terwijl hii juist zoo ontroostbaar op
het veld staat, kriebelt er iets bü hem
naar boven en met barsche stem vraagt
hü. wat dat is en wie daar is. Een
kleine, grauwe veldmuis piept als ant
woord en zegt: „Ach, meneer schoen,
ik zoek voor mij en mijn man een nieu
we woning en ik dacht zoo, misschien
zou ik in u kunnen wonen!"
De schoen dacht even na en zei toen:
„Nou, ga je gang dan maar." De mui
zen klommen in den schoen en maak
ten een heerlijk warm nestje in den
neus, waar al heel gauw een heeleboel
kleine muisjes lagen. De schoen stond
doodstil en hield wacht over al dat lieve
goedje en zoo eindigde zijn leven tóch
nog nuttig, al was het dan maar een
muizenwoning.
Oplossingen der vorige raadsels.
Medomblik
eendenei
droppel
«duard
marie
boek
lak
in
k
II
Leeuwarden - leeuw - ar - den.
Nieuwe raadsels.
I
't Geheel is een spreekwoord van 4
woorden en in het geheel 32 letters
groot.
1, 2, 3, 4, 5, 6 is een getal.
9, 3, 5 is een stuk speelgoed.
18, 14, 25, 21, 19 is iets waar de men
schen niet van houden.
4, 18, 8 is een lichaamsdeel.
16, 3, 4, 15 is een jongensnaam.
Ungez. door A. T.)
II
Mijn le is iets dat men in liooger
gelegen landen vindt. Mijn 2e een
voorzetsel. Mijn 3e een ander woord
voor zelfkant. Mijn geheel is een plaats
in N.-Brabant. (lugez. door J.v. V.)
Goede oplossingen ontvangen van:
H. A.; J. v. d. A.; C. B.; M. B.; G. en
J. B.; A. M. en A. B.; A. de B. (IJmui-
den); I. B.; B. B.; A. v. d. B.; B. v. d.
B.; N. C.; C. C.; G. D.; J. D.; R. D.; O.
D.; J. D.; B. v. d. E.; G. F.; M. G.; N. v.
d. H.; J. H. H. de H.; P. H.; A. H.; A.J.;
Z. en N. J.; L. de J.; A. én J. K.; J. en
K. K. (Texel); R. K.; J. v. d. K.; N. K.;
J. K.; T. K.; C. L.; D. en S. L.; A. v.
L.; H. L.; M. en F. M.; G. M.; W. M.;
J. O.; J. en M O.; J. O.; H. en W. P.;
J. en A. R. (Texel); J. R.; C. v. S.; A.
v. S.; N. S.; L. v. S; T. S.; C. S.; T. S.;
N. S. (Texel); D. T.; M. en A. T.; S. T.;
J. V. (Texel); H. en G. V.; H. V.; J.
W.; A. W.; T. W.; Z. W.
Jullie hebt toch allemaal wel eens
kleine scheepjes van papier gevouwen?
Nu, dan behoeven wij daarover niet
meer te spreken. Maak nu eens twee of
drie van zulke vaartuigjes, niet al te
groot, zocdat zij gemakkelijk in een
teil met water kunnen varen. Als je nu
die scheepjes naar je eigen zin wilt
besturen, neem je een penhouder van
hardgummi, die je tegenwoordig voor
enkele centen in de winkels kan koo-
pen, je weet wel van die mooie ge
kleurde en wrijft die enkele maleri
krachtig over je mouw. Breng nu die
penhouder in de buurt van de boeg van
een van die scheepjes en het zal precies
de penhouder achterna zwemmen! Dat
komt, omdat de penhouder door de
wrijving electrisch geladen is ge
worden.
EEN RAADSELGRAPJE.
Wat zegt 999 keer „tik" en de 1000e
keer „tok"?
Een duizendpoot met een houten
been!
37. Toen viel Tuimeltje achterover. Het water werd
weer stil en er was geen visch meer te zien. In de verte
zag hij kikker Karei, die met zijn handen de vischje*
beet greep. Kom eens gauw kijken, wat er gebeurd is,
riep Tuimeltje tegen Karei. Ik kom direct bj1 ie ant
woordde Karei en hij greep naar de beestjes, die vol
schrik wegzwommen. -r- r r t 1
38. Daar kwam kikker Karei eindelijk aan. Aan een
groote stok had hij allemaal van die groote visschen
hangen, die hij zoo met zijn handen had gevangen. Wat
is er met jou aan de hand, zei hij verschrikt tegen Tui
meltje. Wat zie je er gek uit. Waar is je baard? Hoe
kom je aan die dikke neus? En Tuimltje vertelde snik
kend, hoe die visschen hem toegetakeld hadden. Karei
verbond de neus van Tuimeltje en stelde voor. om maar
gauw naar huis te gaan.