1832
1932
GOETHE
531
TWEEDE BLAD.
VAN ZATERDAG 19 MAART 1932.
Liefde op 'teerste gezicht.
(AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN)
door
A. C. VAN KAMPEN.
Den 22sten Maart 1832 stierf Duitsch-
lands grootste dichter-genie, en werd
door de goden onsterfelijk verklaard.
Het was Goethe. Wat Shakespeare
voor Engeland, en Dante voor Italië is
geweest, dat was deze rijk-begaafde
kunstenaar voor het Duitsche Rijk, en
nog eeuwen na ons zal de wereld over
den schepper van „Faust" en „Wer-
ther" niet eerbied spreken.
Het is geenszins ons doel om in deze
schets een „biografie-in-'t-klein" te
geven; deze zou ten eerste belachelijk
onvolledig worden, en ten tweede, er
is genoeg litteratuur op dit gebied, en
indien men zich voor dezen „zoon der
muzen" interesseert, welnu, lectuur te
over. Mijn plan is om in enkele ruwe
lijnen een paar belangrijke episode's
uit G.'s leven te releveeren.
Goethe werd geboren den 28sten
Augustus 1749 te Frankfurt a. Main.
Zijn vader was een geacht en gefortu
neerd patriciër, luisterend naar den
deftigen titel van „kaiserlicher Rat",
hetgeen echter een gekochte waardig
heid was. Zijn moeder, Katharina
Textor, was in absolute tegenstelling
met den streng-wetenschappelijken,
rationalistisch denkenden vader (de
toenmalige geestesstrooming „par ex-
ceilenee") een zeer optimistische en
vrooljjke natuur. Zij hebben beide hun
stempel op den jongen Goethe achter
gelaten, en deze zegt zelf hiervan:
Vom Vater hab' ich die Statui-
Des Lebens ernstes Führen;
Vom Mütterchen die Frohnatur
Und Lust zu fabulieren.
Wij mogen aannemen dat zijn jeugd
betrekkelijk gelukkig, hoewel vrij
„stürmisch" verloopen is; de hoogge-*
leerde heeren „Goethe-forscher", die
betreffende hem „alles" weten, spre
ken op dit punt elkaar op éclatante
wijze tegen, wat geen wonder is, want
wie kon in den 18-jarigen knaap toen
reeds het genie bespeuren? Misschien
KatharinaNadat hij in Leipzig
eerst voor meester in de rechten stu
deerde, (de nadrukkelijke wensch van
den „kaiserlichen Rat") gaf hij dit op
('t was hem te taai!) en keerde zich tot
zijn geliefde, de letteren. Gedurende I
dezen tijd sloot hij vriendschap 'jet
den hoogleeraar Gellert, een van i
Duitschlands toenmalige grootste
meesters op litterair gebied. Aan hem
heeft Goethe ontzaggelijk veel te dan
ken, wat betreft levensrichting en
ethiek.
Een zeer bekende periode uit zijn
leven is de „Sesenheimer Idylle", want
hierover is gesproken (en geschreven!)
in lengte en breedte. De jonge doctor
in de letteren trok op zekeren dag
naar het nietige dorpje Sesenheim, en
logeerde daar bij den predikant
Brion. De schoonheid van diens doch
ter Friederike, een gaaf natuurkind,
trok den bezoeker zóó, dat hij zich
direct in haar verliefde; zü verloofden
zich. Evenwel, om een of andere
duistere reden heeft Goethe haar plot
seling verlaten; dat hij in deze
„Idylle" niet volkomen recht gehan
deld heeft getuigen zijn vele eigen
liedjes op haar, waarvan het bekend
ste „Heidenröslein" is, waarin hij zich
zelf laakt. En zóó populair is deze
periode uit zijn leven, dat zelfs een
operette (sic!) ernaar geschreven is,
die door een bekend Duitsch tooneel-
gezelsChap, met enorm succes in
diverse landen (o.a. Holland) opge
voerd werd (en wordt).
Talloos zijn de werken, die van zijn
hand verschenen, en zoo'n enorme
cultureele beteekenis hadden zij, dat
de geheele litteraire strooming abso
luut een andere wending nam. Want
in dezen tijd vierde de startechnische
constructie van de; renaissance-letter-
kunde, waarbij uitsluitend buitenland-
sche meesters op den voet gevolgd
werden hoogtij, en van een nationale
kunst was weinig te bespeuren. Bij
't opkomen van Goethe was de renais
sance een snellen dood beschoren;
niet het hoofd, maar het hart moest de
bron van het poëtische scheppingsver
mogen zijn. Voor zijn werken nam hij
uitsluitend Duitsche voorbeelden, zoo
als o.a. Dürer, Hans Sachs en Götz
von Berlichingen. Toen schreef hij
het tooneelstuk van den zelfden naam,
enwas op slag beroemd.
In dezen tijd, de „Sturm und
Drang"-periode, verscheen buitenge
woon veel van zijn hand. Laat ik
slechts noemen Faust I, Werther, (het
welk een opgang maakte als bijv. nu
„lm Westen nichts Neues") Egmont en
Ipbigenia. Daarbij komen dan nog
ontelbare gedichten, critieken, essay's,
en volksliederen. Ook een roman:
„Wilhelm Meisters Lehrjahre".
Een ander punt van belang is zijn
huwelijksleven. Dit is altijd min of
meer „fraglich" geweest. Te Weimar
huwde hij op vrij hoogen leeftijd met
Christiane Vulpius, een zeer eenvou
dige, maar voortreffelijke vrouw, van
wie de dichter zelf zegt:
„Ich wünsche mir eine hübsche Frau
die nicht alles nahme gar zu genau;
doch aber zugleich am besten
verstande
wie ich mich selbst. am besten
befande."
Door dit huwelijk evenwel werd zijn
vriendschap met de begaafde Char-
lotte von Stein, een hofdame van zijn
vriend en beschermer Karl August
von Sachsen, verbroken. Dit viel zeer
te betreuren, aangezien deze edele
vrouw lange jaren een sterke rem in
zijn wilde „Sturm und Drang" jaren
geweest is. In verscheidene van zijn
werken heeft zij dan ook een eere
plaats.
Van zeer groot belang is ook zijn
vriendschap met Friedrich Schiller.
Heel wat jaren had het geduurd, alvo
rens deze twee „grootsten der
grooten" elkander figuurlijk gespro
ken de hand reikten. Maar toen dit dan
ook geschiedde, beleefde Duitschland
zijn meest unieke litteraire periode. De
twee scheppers waren totaal verschil
lend van inzicht en karakter. Was
Schiller de verpersoonlijking van het
idealisme, Goethe daartegenover was
fel realist, zocht de werkelijkheid. Ge
zamenlijk werkten zij nu in Weimar
aan de verbetering der litteratuur, en
wee den armen middelmatigen (om
van den slechten nog maar niet te
spreken!) schrijver of poëet, hij werd
door de felle critiek der beide meesters
onmogelijk gemaakt. Alles wat in hun
oogen niet de toets van het volmaakte
kon doorstaan (en dat was nog al wat!)
werd gehekeld in de 410 beroemde
Xeniën, satirieke puntdichten, van
„mes"-scherpte.
In deze vruchtbare periode werd
Faust beëindigd, zijn beroemdste werk,
waaraan hij reeds als knaap begonnen
was. D.w.z. het eerste deel, de
„Urfaust". Over het geheele gedicht
heeft hij 60 jaren gearbeid, en ontel
baar zijn de veranderingen, die hij
steeds weer aanbracht. Faustwie
kent hem niet de verpersoonlijkte
strijd van den mensch tegen het leven.
Bekend, ten slotte, is ook zijn ont
moeting met Napoleon te Erfurt in
1808, toen deze zich gereedmaakte tot
den Spaanschen Veldtocht, In bijzijn
van 34 vorsten en 4 koningen wijst de
overwinnaar van Marengo op den grij
zen dichter en spreekt de gevleugeld
geworden woorden „Voila un homme".
De bewondering van den keizerlijken
veldheer tegenover Goethe is heel be
kend, en eveneens dat de eerste de
roman „Die Leiden des jungen Wer
ther" meenam op zijn Egyptischen
veldtocht, en tot zeven maal herlas.
22 Maart 1832 stierf de bejaarde
meester, nadat zijn vrouw, Schiller en
zijn zoon hem voorgegaan waren. Een
verlammende schok £ing door de
wereld bij 't vernemen der doodstij
ding, en men weigerde het bericht te
gelooven. 't Was echter maar al te
waar. De Staat zorgde voor een vorste
lijke begrafenis, en zette hem bij in
het hertogelijk mausoleum te Weimar,
met links van hem Schiller, rechts
Karl August.
Op 't oogenblik is Weimar 't middel
punt van de Goethe-herdenkingen.
Weimar, het plaatsje, waar zoo veel
kunstenaars gewerkt hebben, dat we
het „centrum artistae" van Duitsch
land kunnen noemen, en waarvan
Goethe zelf zegt:
„O Weimar, Dir fiel ein besonder Los,
„Wie Bethlehem in Juda, klein und
grosz.
Maart 1932.
Een slimmerd.
Twee Spanjaarden maakten voor de
eerste maal een zeereis, naar Amerika.
Den eersten avond aan boord spookte
het nogal. Daarom besloten zij ter
ruste te gaan. De een ging vast voor
uit naar hun kooi. Toen de tweede
binnenkwam, zag hij zijn vriend al in
bed liggen, maar tot zijn groote ver
bazing had deze een damesnachtjapon
aan en een nachtmuts op zijn hoofd.
„Waarom heb je je zoo toegetakeld?"
vroeg de vriend verbaasd!
„Wel," was het antwoord, „heb je dan
niet op het veiligheidsvoorschrift ge
lezen: vrouwen en kinderen gaan het
eerst in de reddingsbooten?"
„Heel interessant, professor! Komt
u nu ook eens bij mij om mijn vlinder
verzameling te zien!"
(„Passing Show").
door
M. BRENNESSEL.
Thea, de twintigjarige verwende,
maar gehoorzame dochter van dokter
Vranken, zat in een hoekje gedoken
op een stapel kussens in de schemer
donkere kamer en staarde peinzend
naar den fiinen motregen, die zilver-
achtig schitterde in het matte licht van
eon straatlantaarn. Dezen morgen was
zii juist thuis gekomen van de Zwitser-
sche reis. Zalig was 't geweest. Zij ging
het in gedachten nog eens na. Eerst
<fe "<^ei]joe drukte van het keffers rak-
lcetb daarna de lange treinreis en het
verblijf in dat schitterende hotel. Leu
ke dansavonden waren dat daar geweest.
En die jongelui daar, 'n leuk stel hoor!
Plots moest ze weer aan de terugreis
denken. Goeie help nog toe, wat was
de kellner in den restauratiewagen toch
een brutale vent. Had notabene tegen
haar gelachen. Nou ja, niet erg hoor,
zoo'n beetje, maar toch. Nee, eigenlijk
was het wel een leuke man, een jongen
pas. Hoe oud zou hii ongeveer zijn?
Twee-en-twintig misschien. Nee, als je
het goed bekeek was het eigenlijk een
reuze leuke jongen. Heel anders dan
dat stel uit het hotel en die uitgestre
ken jongens van de dansles. Of jam
mer, wat ceed dat er eigenlijk toe? Nou
ja, ze bedoelde ook niet dat ze 't zoo'n
min baantje vond, gunst nee, heelemaal
niet. 't Was alleen zonde van zoo'n leuk
jog, dat hii niets beters had. Dat hij niet
gestudeerd had of zoo!
Thea, zou je nu je koffers niet
eens gaan uitpakken, kwam een stem
haar gepeins storen.
Ja ma, antwoordde ze gedwee,
schoon ze heelemaal geen zin had. Ma
had nu ook altijd wat voor haar te doen;
kon nooit hebben dat je eens lekker
zat te soezen.
Ze liep naar c'en kapstok om den sleu
tel uit haar mantelzak te krijgen. Hé,
wat zat daar nou in? Papier? 't Was
een papieren servetje uit den trein. Ze
kon zich niet herinneren het er in te
hebben gestopt en vouwde het open.
Hé, haar eigen portret, met enkele pot
loodkrabbels geteekend. Er stond wat
onder. Onduidelijk hoor! Hé, wat stond
daar nou? Ze draaide 't licht aan en
las: Dinsdag a.s. 13.45 komt de Parij-
sche trein in station A. Harry. Zou dat
die kellner soms wezen? Hij had haar
met haar mantel geholpen en kon het
dus best in haar zak gestopt hebben.
Zou hij nu waai'liik denken, dat zij, een
doktersdochter, zoo gek was op zoo'n
brutaal briefje acht te slaan.
Thea, wat sta je daar toch te treu
zelen. Op zoo'n manier ben je vannacht
nog niet klaar!
Bah, die ma altijd met haar gezanik.
Ze was toch eigenlijk al twintig. Ver
draaid nog toe, waarom zou ze ook niet
gaan Dinsdag, 't Was wat een leuke
jongen. Wat gaf het eigenlijk dat pa
dokter en hij kellner was?
Dinsdag kwam. Na de koffie was ze
gauw weggehold. Mies halen, had ze
gezegd, hopend dat haar vriendin niet
iuist naar haar toe zou komen. Dan was
ze erbü, moesten pa en moe natuurlijk
weten waar ze geweest was. Bespottelijk
gewoon, als je twintig bent, Nu vlug
't perron op. Als er nu maar geen ken
nissen waren. Vervelend, als dokters
dochter kende iedereen je. Nee, geluk
kig, er was niemand. Vlug wipte ze het
perron op. In de verte werd een rook-
pluimpje zichtbaar. De Parijsche trein!
Haar hart bonsde. Zou ze wegloopen,
wat verwachtte ze eigenlijk? Het was
toch te gek dat ze hier stond. Stel je
voor, dat hii haar uitlachte. Onder al
die bedenkingen was de trein binnen
gekomen en achter een der raampjes
zag ze een lachend gezicht. Twee armen
werden naai- haar uitgestoken en wil
loos snelde zij toe, zich om niets en
niemand meer bekommerend. Ze zei
niets. Hii trok haar dicht naar zich toe
zonder dat ze het verhinderde. Alles,
thuis, ma. pa en de menschen om haar
heen, alles was ze vergeten. Zij voelde
zich alleen onuitsprekelijk gelukkig,..
Een schril gefluit herinnerde hen
aan de werkelijkheid.
Heerlijk, dat je gekomen bent. zei
hij zacht. Volgende week om dezen tijd
kom ik hier weer. Zul je dan ook ko
men?