BAKVISCH EN BOXER-GENERAAL. buldog hing hij aan de ooren van Lola en beet, krabde en vocht in zinnelooze woede. Spoedig bemerkte ik, dat hij zich zijn vrijheid niet eens bewust was. HÜ had volkomen ziin aandacht op zijn doodsvijand geconcentreerd en bezorgde dezen dan ook waarschijnlijk het on prettigste oogenblik van zijn leven. NoumaIlawa, die weer tot zichzelf was gekomen en verslagen den woeden den strijd gadesloeg, wist niet hoe zii de vechtenden moest scheiden, want iedere keer, dat zii den tijger bii zijn naam riep, verdubbelde deze zijn aan vallen alsof de klank van de stem hem eraan herinnerde, waarom hij met den olifant den strijd had ^ongebonden. Plotseling schoot mii een list te bin nen. Ik sloop snel naar NoumaHawa en fluisterde haar mijn ingeving in het oor. Zii knikte en wij begaven ons naar het einde van de arena. Daar riep Nou ma—Hawa angstig om hulp, onmiddel lijk stootte Cahib een vervaarlijk gebrul uit en kwam reeds met groote spron gen naar ons toegeloopen. Gewapend met dresseerstokken en revolvers ston den wij klaar om ons te verdedigen, want wij konden niet weten of door dezen strijd het instinct van het roof dier was ontwaakt en het thans was vergeten wie vriend en wie vijand was, doch niets van dien aard geschiedde. Op vijf meter afstand nam hü een reu zensprong, kwam voor onze voeten neer, schuurde zijn meesteres langs de knieën en legde zich daarna op den grond om de bebloede kaluwen af te fikken. De wraak van den dikhuid. In het gedeelte van de arena waar de strijd had plaats gevonden, hoorden wij „Lola! Lola!" roepen. Snel rende ik er heen en aanschouwde een grotesk schouwspel. De verwonde en tot het uiterst getergde olifant koelde zijn woe de op alle voorwerpen, die binnen zijn bereik kwamen. Een menageriewagen stootte hy omver en vertrapte hem met zijn vervaarlijke pooten tot een ruïne. Gelukkig bevonden zich op dat oogen blik geen dieren in den wagen. Een scherpe stem schreeuwde: „Lola!" zweepen knalden. Snuivend maakte de dikhuid rechtsomkeert en trachtte zich door een rij van wagens te wringen. Daar deze dichter bii elkaar stonden dan voor zijn lichaamsomvang ge- wenscht was, bogen zij uit elkaar. Eindelijk wist men hem te vangen. Sedert den strijd met den tijger werd Lola nog kwaadaardiger en toen zii een oppasser had doodgedrukt, was haar lot beslist. Aan een reizend circus werd zij voor een belachelijk lagen prijs ver kocht. Sahib groeide snel en ontwikkelde zich tot een prachtig dier. Jegens zijn meesteres legde hü geen enkelen keer een gevoel van vijandschap aan den dag, doch werd integendeel steeds aanhan kelijker. Hii beschermde de vrouw te gen alles en iedereen. En om Sahib het volste recht te doen wedervaren, moet ik een geheim verklappen, dat behalve aan mij en Nouma—Hawa niemand be kend* was. NoumaHawa was getrouwd met een ruwen, brutalen kerel, een drinkebroer van de ergste soort, die tot alles in staat was. Wonderlijk was het nu te constateeren, dat NoumaHawa de dapperste vrouw, die ik ooit in mijn leven heb ontmoet, voor dezen man vrees koesterde. Hü leefde niet met haar samen, waar hij rondzwierf wist ik niet. Van tijd tot tijd dook hij geheel onverwachts op, bleef één of twee dagen en vertrok daarna met een goed gevul- den buidel. Weigerde zij hem geld te geven, dan sloeg hij haar. Zulk een scène heb ik persoonlijk eens meege maakt Toen ik op zekeren avond haar wagen passeerde, waarin driftige stem men ruzieden, vloog plotseling de deur open en NoumaHawa stormde be bloed en met gescheurde kleeren naar buiten. Zonder veel te vragen, trok ik mijn revolver, doch voordat ik op den bruut een schot had gelost, duwde Nou maHawa mijn hand weg en schreeuw de: Niet schieten, hij is mijn man. Teleurgesteld liet ik mijn revolver weer zakken en ging weg. Den laatsten keer hebben wü den bruut ontmoet in San Biego in de pro vincie Caserta. Sahib redt zijn meesteres. Wü hadden juist een zending slan gen en vier stekelvarkens in ontvangst genomen en zii waren reeds in kleine transportkisten geborgen, toen Nouma- Hawa plotseling opgewonden naar mü toe kwam loopen. Achter haar aan haar man met een langen doek in den vuist geklemd. „Help, help," riep zii, „hü wü me vermoorden!" Ik greep een ijzeren stang en wilde juist toespringen, toen plotseling een woedend gegrom langs mij heen schoot en ik roerloos bleef staan. Wat zich nu afspeelde is door de snelheid, waarmee het vonnis werd voltrokken, bijna niet te vertellen. Sahib was uit de kooi, die door een nalatigheid van een der op passers open was blijven staan, naar buiten gesprongen en had1 zich geluid loos op den bruut geworpen, die met één slag werd geveld. Nouma—Hawa stond roerloos met wijd-geopende oogen, den mond in schrik verwrongen, toe te zien. Toen ik Sahib met trillend lichaam over zijn slachtoffer gebogen zag staan, begreep ik, dat snel handelen hier nog het erg ste zou kunen voorkomen. Ik sprong toe greep Sahib bij den staart en begon uit'alle macht te trekken. Een moment liet hü den man vrij, die zich reeds ster vend op de zijde wierp, maar die bewe ging werd hem noodlottig, want het vol gende oogenblik had de tijger, my met zich meesleurend, zijn prooi weer be machtigd en spaarde hem niet.Ook voor de stem van NoumaHawa bleef Sahib doof, zelfs een koud waterbad miste zijn uitwerking. Plotseling weer klonk een door merg en been dringende doodsschreeuw. Sahib had den man ver moord Door het alarm en tumult waren er vele menschen naderbügestroomd. Sa hib hield trillend van woede de wacht bii den doode en verdraaide brullend zijn kop alsof hij iedereen een waar schuwing toe wilde roepen. Eerst toen zü'n zenuwen wat gekalmeerd waren en hij zich door Nouma—Hawa weg liet leiden, kon men het lük in oogenschouw nemen. Het einde van den grooten dapperen Sahib is heel tragisch. Tijdens het ge vecht met den man, had hij met zijn poot in een van de ontsnapte stekelvar kens getrapt. Een afgebroken stekel was in zijn voorpoot blijven steken. Den volgenden dag hinkte hij. Na een maand stierf hü aan bloedvergiftiging. Herinneringen van een journalist uit den tijd van den Chineesehen Boxeropstand. III. door JOSEPH HERRINGS. (Geïllustreerd door Wooping). Met enkele woorden verklaarde ik Wang-Kai-Tse hoe de vork in den steel zat. En ik gaf hem het kaartje van M„ met de Chineesche letterteekens. „Waarom ik niet getelegrafeerd of geschreven heb? Wel. heel eenvou dig.Omdat generaal Woe-tsjoe-feng mijn gangen nauwkeurig laat volgen en de door hem omgekochte Chineesche beambten hem inzage geven van iederen brief en ieder telegram." „Als u het zilver hebt afgeleverd, is uw zending toch vervuld, en dat kunt u toch naar Sjanghai berichten?" bracht ik in. „Afgeleverd? Het is nog niet afge leverd!" zei de Chinees met een eigen- aardigen klemtoon, .uitgezonderd één enkele staaf, die de generaal als proef heeft ontvangen; voor de rest bevindt zich het zilver nog hier in den kelder!" Wang wees op het huis en ging aarze lend verder: „De generaal wil het geld namelijk heelemaal niet voor ziin troe pen hebben die kunnen lang wach ten maar hij wil het voor zichzelf be houden. In ons huis lükt het hem vei liger, vooral nu hij mij als bewaker heeft aangesteld." De Chinees wees hulpeloos op zijn korte been, dat even als het normale rechterbeen in een ge wone Chineesche schoen met slob kousen stak. „Hii heeft mijn orthopae- dischen schoen laten afnemen, zuchtte hü wanhopig, „om mü de gelegenheid te ontnemen de overal opgestelde wacht posten te ontloopen." Ondanks den ernst van den toestand kon ik een glimlach niet onderdrukken. Wang bemerkte dat en zeide ver wijtend: „U kunt zich niet indenken hoe hupeloos ik ben zonder den ortho- paedischen schoen; want er komt nog biiik moet weg, ik ben mijn leven hier niet zeker. Als u een vriend van mijn compagnon M. bent, dan zult u me helpen!" Ik had hem nu wel kunnen antwoor den, dat hü mijn vriendschap met zijn partner geweldig overschatte, doch de man was blijkbaar in groote angst en als ik hem van dienst kon ziin.... Maar Wang liet mij zelfs niet eens aan het woord komen. „Volgt u mijn raad'", drong hü aan, „en maak dat u zoo sooedig mogelijk hier vandaan komt. Wees u niet, dat de keizerin van uit Peking het bevel heeft gegeven alle Europeanen in het geheele rijk zonder bedenken over den kling te jagen? Weet u niet, dat alle vreemdelingen, en kele beambten uitgezonderd, Tsjifoe reeds hebben verlaten, of dit morgen in ieder geval zullen verlaten, want morgen zal moord en brand aan de orde van den dag zijn- En neemt u mü mee, als uw boy, als uw bediende!" Ik kon op ziin gezicht lezen, dat de man waarheid sprak, dat hij beter op de hoogte was, dan de Europeanen. Maar Waarom trouw je niet met dat meisje, V im dan zou ze je misschien beter aan je werk laten". „Ik zou haar op staanden voet trou wen, als u er mij maar genoeg voor betaalde!" „Nu, hoeveel zou ik er dan by moe ten geven?" „Ja, wat denkt u van twintig gul den per week meer?" waagde ik. Mijnheer Van Balen streek langs zijn kin. „Je bent het werkelijk waard, Wim", zei hij even later. „En mijn motto is altijd geweest: „Vrede tot eiken prijs. Ga en trouw!" „U bent de bovenste beste, meneer Van Balen", zei ik vurig. „TJ hebt een streng uiterlijk, maar een hart van goud". En ik stak mijn hand uit. Hy duwde er vlug een stapel brieven in. „Hou .je mond", zei bij bruusk, „en ga verder met je werk". Maar... wat gaf bet, dat ik verhoo ging kreeg, nu El!v het afgemaakt had? ,vlk ben hang", zei ik verdrietig, dat uw edelmoedigheid -A. hoezeer ik het waardeer te laat komt. Er moet iets bijzonders vandaag zijn en ik heb er geen flauw benul van, wat het zijn kan. Ik weet zeker, dat Elly het me nooit vergeven zal; zóó is ze nu een maal!" „Als je net zoo'n dwaas in zaken was als in de liefde, zou ik je geen twee tellen meer hier willen hebben!" be sloot van Balen. Toen stond hy" op en verliet het kantoor, om een zakenvriend te be zoeken. Ik keerde met den stapel brieven naar den lessenaar terug. Maar ik keek ze niet in. Inplaats daarvan greep ik de telefoon en belde ik no. 17234 op. Tot myn spyt kreeg ik de moeder van Elly aan de telefoon, en ze vertelde me dat Elly uitgegaan was! Terneergeslagen ging ik maar aan het werk, in de hoop hierdoor myn ge dachten wat af te leiden. Plotseling ging de deur open en binnen trad Elly! Ze ging op den hoek van myn schrüftafel zitten en keek glimlachend naar me op. „Elly", zei ik gejaagd: „Elly, het spüt me zoo vreesely'k, dat ik het ver geten ben! Ik heb een ellendig half uurtje gehad! En om de dingen nog naarder te maken heelt Van Balen me hoe zou ik hem kunnen helpen? Hy' kon onmogelijk aan boord van het schip ge smokkeld worden, zonder ontdekt te worden, zelfs niet als mün bediende, want de tolk van den generaal had mü immers zonder boy zien passeeren. En naar de haven leidde maar één weg, de weg langs het tolhuis, waar de soldaten van Woe-tsjoe-feng hun kwartier had den opgeslagen. Al had de keizerin be vel gegeven alle blanken te dooden, dacht ik echter weer, dan zou men hem, een rasgenoot, toch wei sparen, vooral daar hii den generaal zoo'n schat aan zilver had verschaft. „Wilt u het zilver werkelijk in den steek laten?" Ik be grijp u niet, u kunt dan toch niets van Woe-tsjoe-feng te vreezen hebben?" „Dan kent u den toestand slecht", was het antwoord van Wang, waaruit naar ik meende een lichte minachting sprak, „reeds het feit, dat ik van den schat weet, is voor hem reden genoeg mjj uit den weg te ruimen 1" twintig gulden opslag gegeven, toen ik over trouwen sprak en nu „Deed de oude Van Balen dat?" riep Elly ongeloovig uit, haar mooie licht-bruine oogen wijd opengesperd. „Deed hü dat heusch?" „Ja zou je 't me willen vergeven, liefste?" pleitte ik, „en en een dag bepalen? Of heb ik zóó iets verschrik kelijks gedaan?" „Jou vergeven, jou, dwaze jongen", zei Elly teeder. „Wel, er valt niets te vergeven!" Toen legde ze haar han den op myn schouders en hield me op een armslengte van haar af. „Maar je hebt werkeüjk iets ver- schrikkelüks gedaan", vervolgde ze. „Ja, Elly? Wat dan!" Daar voelde ik haar hoofdje op myn schouder en héél dicht bü myn oor klonk het: „Wel, myn lieve, dwaze, verstrooide jongen, je hebt ons beider verjaardag ver geten! We gaan vandaag een jaar met elkaar om!" (Nadruk verboden). Bevel van de keizerin alle vreemde lingen over de kling te jagen. Ik keek op myn horloge want ik had immers beloofd Miss Lingford op te zoeken. Als alles werkelijk was, zoo als Wang het voorstelde, dan was dat thans dubbel noodzakelijk! Wang kende het huis, dat de verwanten van het bak- vischje bewoonden, doch was er bijna volkomen zeker van. dat deze even als alle andere Europeanen, den dag daarvoor reeds gevlucht waren. Hü had gelijk. Het huis was ge sloten, de gordijnen dichtgeschoven. Reeds wüde ik omkeeren en mü naar de haven begeven, toen een der ven sters werd geopend en een heldere stem in de stilte van de verlaten stad klonk: „Oh, so glad you camel Ik ben blü, dat u gekomen bent; gaat u even naar den tuin achter het huis, waar tante Alice wacht. Ik kom dadelijk beneden!" Ik deed, wat zii verlangde en Wang volgde mü als een schaduw. Miss Alice Lingford, de tante, was zichtbaar opge lucht, toen zij mij bemerkte. De anders zoo kalme, waardige dame was nu zeer opgewonden. Het huis van haar bloed verwanten, die het telegram van aan komst wel nooit zullen hebben ontvan gen, was geheel afgesloten geweest, geen mensch in de nabijheid. Toen was Ma bed langs de rükgroeiende klimplan ten omhoog geklauterd, had een ruit ingeslagen en was naar binnen gegaan. Maar dat had weinig uitgehaald. „Alles ligt door elkaara, alsof men in vliegende haast van alles bii elkaar heeft gezocht, om onmiddellijk te kun nen vluchten, vertelde Mabel, opge wonden hijgend. „Lk moet eerlijk be kennen, dat ik het erg griezelig vond, daar alleen in die muffe, donkere kamers rond te moeten spoken". Tante Alice bestudeerde angstig mijn gelaat en zelfs in Mabels oogen kwam zooiets als een begrijpen van wat er ge beuren ging, maar inpüaats van ang stig te worden, klapte zii verrukt in haar handen en riep: „Tantetje, we zit ten er midden in, midden in! Dan kan een feest worden!" „Ik_ zou u willen aanraden", viel ik haar in de rede, „zoo snel mogelijk aan boord der „Lien-Shing" of nog beter aan d'ie van een stoomer, welke naar Sjanghai of naar Hongkong vertrekt, te traan. Hier in Tsjifoe bent u inderdaad blootgesteld aan ernstige gevaren". (Wordt vervolgd). LEKKERNIJ VOOR DE BIJEN. Wanneer men de byen 's winters met suiker voedt, is het aan te beve len om een bosje thym mee te koken. De bijen worden dan door dit aroma zeer aangetrokken en vliegen er op af, alsof zjj honing voor zich hadden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 14