Ons kinderverhaal. Aan den dood ontsnapt. Beste jongens en meisjes! De vacantie is weer voorbij, mis schien heb je er op een regenachtigen vacantiedag wel weer eens naar ver langd om naar school te gaan en ik denk dat velen van jullie nü met ver langende blikken naar buiten kijken, waar de „vrijheid" is, waar je kan spe len, kan ravotten, stekeltjes kan van gen en zooveel andere dingen die je graag wilt doen. Een van mijn buur jongetjes had den laatsten vacantie dag ook stekeltjes gevangen, in het Spuikanaal. Met jampotjes vol kwam hij thuis en toen heeft broertje er ook een paar van hem gehad en die hadden we op de vensterbank gezet. Hij vond die zwemmende vischjes zoo mooi, dat hij ieder oogenblik op zijn stoeltje klauterde en over den rand naar de beestjes keek. Maar dat was natuurlijk niet voldoende, want dan begon ie er plotseling zoo geweldig in te blazen, dat het water bijna boven den pot uit vloog en dat vonden de stekeltjes ook niet prettig, want ze kropen in een hoekje op den bodem. Wij hebben na tuurlijk gezegd dat hij dat niet mocht doen en een dag daarna kon hij het niet meer doen, want toen lagen de ste keltjes dood op den bodem. En nu j krijgt hij er voorloopig niet meer. Fransje Moorman. Nee, hoor, I Fransje, ik heb me op i April niet een keer laten foppen, daar was ik te vroeg voor opgestaan. Je vader zal wel leelijk t>p zijn neus gekeken hebben, toen jij hem j zoo te pakken had, maar hij zal jou zeker ook wel eens voor den mal hebben gehou den? M a r i e Moorman. Is er in jullie tuin niet een klein plekje waar je zelf wat bloemetjes mag planten en verzorgen, Marie, dan zal je misschien blij zijn als het regent en je vindt het vast fijn als je eigen bloemetjes groeien en opengaan. Je moet eens vragen of je zoo'n klein stukje grond mag hebben. Agatha Boerdijk. Zoo, Agatha, heb jij „Jimmy en ik" dat je vorige week gewonnen had, al uitgelezen. Een mooi boek was het, hè? Mon Bonte. Daar bof je bij, Mon, dat je buurmeisje nu ook met raadseloplossen meedoet, want ik geloof vast dat als je nu eens je raadsels niet op kan lossen, je bij Mien aanklopt en zegt: ,.Toe vertel me eens even gauw, wat heb jij daar van ge maakt." En Mien weet natuurlijk ook een- adres waar ze met haar moeilijkheden heen kan. Corrie Walboom. Dat had ik dus goed geraden van dat cadeautje van je vader, dat komt omdat ik weet wat een vulpenhouder kost en er ook wel zoo'n beetje mee op de hoogte ben wat er in een kinderspaarpot zit. Maar je vader zal blij geweest zijn dat hij het van jullie alle twee kreeg. Hoe het gaat met de verloting en met het winnen van de prijzen moet je maar eens aan een raadselvriendinnetje vragen dat je kent, want dat schrijf ik niet meer. Dat heb ik zeker al tienmaal verteld. I n a B o e 1 s. Dat Amsterdamsche nichtje van jou heeft ondeugende streken, hoor, met dat trappenklimmen. Ze rolt nog eens, net als dat tweejarig nichtje van mij, van de week, van boven naar beneden en als ze dan maar net zoo goed terecht komt, dan is het nog zoo erg niet maar schrammen en blauwe bulten krijgt ze ervast wel van. En dat is ook niet aangenaam. Je had er zeker wel mee willen nemen naar Den Hel der, hè, toen je weer naar huis ging? Mien Jonkmans. Dan ben jij zeker het buurmeisje van Mon Bonte, Mien, hij had me er al over geschreven dat je mee deed en dat jullie samen de raadsels naar kantoor brengen. Ben jij op i April jarig? Dat is net een Aprilgrap, vind ik. 't Is wel een beetje laat om je nu nog te feücitee- ren, hè, maar ik zal het toch nog maar doen. Dus, hier heb je nog een hand van me. Dag, Mien. O ja, heb je dat mooie briefpapier op je verjaardag gehad? Cor Steigstra, Texel. Dat noemen de groote menschen nu een ongelukkige samenloop van omstandigheden, Cor, zoo als jij de vorige week hebt meegemaakt, toen je je raadsels niet in kon zenden. Toch heb je vaat we) een fiine vac^tieweek ge had. Varen met je oom, dat is verrukkelijk. KeesenJaapKok, Den Hoorn (T.). Ik vond het echt fijn. jon gens, dat jullie juist je prijs kregen, toen je bei den ziek waren. Wat is die Jaap al een tijd ziek, van 28 November af, dat is al meer dan vier maan den. Wat zal je blij geweest zijn toen je vorige week met het mooie weer voor het eerst weer buiten mocht, Jaap. Ben je nu al weer zoover beter dat je iederen dag buiten mag. En gaat «Kees alweer naar school? Jo Burger. Dat kan ik je best ver geven, Jo, als je door al het plezier dgt je hebt gehad, de vorige week het derde raadsel over het hoofd hebt gezien. In vind het fijn. dat je zoo'n pret hebt gehad met de vacantie. Ik hoop dat alle kinderen dat kunnen ?eggen. Annie Walboom. Over dat voor stel van jou moet ik nog eens spreken met meneer de Boer, Annie, denk echter niet dat de kinderen het onaangenaam vinden als jouw een boek zou worden toegewe zen. Ik heb zelfs een paar briefjes ontvan gen van vriendinnetjes, die het een „reuze idee" vonden. Annie Jansen. Nog wel heel har telijk gefeliciteerd met je verjaardag, An nie. Ik hoop, ja wat moet ik eigenlijk voor jou hopen? Nu, dat je gezond mag zijn en blij mag zijn en prettig op school mag wer ken en veel plezier in je vacanties mag hebben en mooie rapporten krijgt, enne, enne, dat je aan het eind van je elfde jaar een heelen Franschen brief kan schrijven, 't Begint er nu al een beetje op te lijken. H a r m L e y e n. Ja, dat versje van je zal ik plaatsen, Harm, ik ben blij dat je hebt ingezien dat het niet goed was. Fijn voor je dat je zoo'n heerlijke vacantie ge had hebt. Nellie Kager. Nee, dat geloof ik niet, Nellie, dat er vriendjes of vriendinne tjes zijn, die zooveel boeken hebben ge wonnen als jij. En jij bent dus een echte geluksvogel. Dit briefje is niet zoo groot als dat van de vorige week, maar dat kan ook iedere week niet. C 1 a z i n a Post. Jij bent dus zoowat een buurmeisje van me geweest, Clazien, en dan heb ik jou op de Binnenhaven vast wel eens zien wandelen met je broertje en zusje. Wat zal je moeder het fijn vinden, dat je haar al zoo goed kan helpen en ik v:nd het leuk dat je nu met de raadsels meedoet. Dag Claziena. Aafje v. Leeuwen. Goeie menschen, Aafje, dat is een groote fietstocht hoor, toen je thuis kwam ben je zeker met je tong uit je mond op een stoel neergevallen en kon je geen boe of bah meer zeggen. Doe op school maar heel goed je best, zoo dat je een mooi eindrapport krijgt. Dittie Bijl. Nog een gewezen buur meisje van me. Wat zal je blij zijn dat je zusje, die met de Paaschdagen zoo ernstig ziek was, nu weer beter is, en wat is het leuk, dat je twee zusjes hebt en een broer tje, die op denzelfden dag jarig zijn. Wat een feestdag zal dat zijn. Jaap Koopman, 't Is nu maar te hopen, Jaap, dat je nu iedere week aan het inzenden van je raadsels denkt, want als je het maar een keer in de maand vergeet, dan kan je nooit een prijs winnen. Jopie Bijl. Nu vind ik jouw briefje, Jopie en jij moet dus ook een briefje van me terughebben. Zoo, weet jij je geen raad met dat stoute broertje en zusje van je. Maar ik denk dat jouw moeder zich ook wel eens geen raad geweten heeft met jou, toen je nog zoo'n kleine hummel was. Daar moet je dan maar eens om denken als jouw broertje en zusje stout zijn, dan kan je tenminste nog lief tegen hun blijven. Doe je het? Dickie Avenarius. Dat zelfge maakte raadsel van jouw is wel aardig, Dickie, maar dat dorpje in Gelderland is te onbekend en dus is het voor de vriendjes en vriendinnetjes te moeilijk om op te lossen. Je Alphabet-rijmpje staat hieronder. linie Staalman. Jij hebt in langen tijd niet meegedaan, Tinie, maar nu ben je weer goed begonnen en direct al twee raadsels ingezonden. Kranig hoor. Agnes Minneboo. Natuurlijk mag je meedoen met de raadsels, Agnes, ik hoop alleen dat je niet uitsluitend mee doet om een boek te winnen, want dan is het misschien een teleurstelling voor je, omdat het natuurlijk best een heelen tijd kan duren vaox ie, iete wint. Maar mis schien bof je wel en krijg je de volgende maand al een prijs. Tonie Sinnige. Dus je bent blij met je gewonnen boek, Tonie. Dat dacht ik wel en dat doet me genoegen. Ik hoop voor je dat je nog heel veel boeken wint en dat ze allemaal zoo mooi zijn. Wat een aardig versje heb je gemaakt. Gerrit Bakker. Als jij, net als Mon bij wie je in de klas zit, iedere week trouw een briefje schrijft, dan beloof ik je dat ik je ook iedere week een briefje terug zal tikken (op de schrijfmachine, snap je). Gerrit. Henk Verheul. Dat is een heel verhaal geworden, Henk, maar je hebt dan ook heerlijk genoten in Doom en daar was heel wat over te vertellen, hé? Ik denk dat jij er ook wel graag zou willen wonen, want je houdt veel van de bosschen en het is er ook gezond voor je. Maar na een paar maandjes werken op school ga je er zeker weer heen, hé? En dat is een pret tig vooruitzicht. Wat leuk zoo'n voeder huisje in den tuin. Daar moet je voor in de bosschen wonen, anders komen de vogels toch niet. Nu, jongens en meisjes, tot volgende week. Kindervriend. DAT WAS VERKEERD. We waren met een clubje, Bedachten toen een plan, Gingen naar de Buitenhaven En vroegen aan een man Of wij de haring mochten, De botten, schol en schar, Die hij aiet noodig achtte Te laden op een kar. Het antwoord was ons gunstig, En wij aan 't zoeken maar, En hadden toen heel spoedig Een vrachtje bij elkaar. Op weg naar huis getogen, Volvoerden wij ons plan, Een ieder moest toen zorgen, Dat de visch kwam aan den man. Het geld hierdoor verkregen Werd bij elkaar geteld, En het verdeelde portie Werd ons ter hand gesteld. En met een zak vol snoepgoed Kwam ik toen blijde thuis, Maar moest toen ondervinden Wat 'k deed, dat was niet pluis. T.k heb het goed begrepen, Hetgeen mij is geleerd, Het geld zoo te versnoepen, Dat was beslist verkeerd. SPREEUWEN. Zij pikken in den morgenstond Veel kleine wormpjes uit den grond. En nemen dan voor hun dessert, Een groote boon of groene erwt. Zij zitten ook vaak op het dak, Of springen rond van tak tot tak, En zitten in de zon te kijken, Daar dan hun veeren prachtig lijken. Zij leggen eitjes, rond ovaal, Met groengekleurde eierschaal, En broeden jongen, maar niet mooi, Die hebben staart noch veerenton. Zij geven soms een schreeuwconcert, Da* bijna nooit verbeterd werd, En nestelen onder dakpanspleten, Hierboven schreef ik hoe ze heeten.. ANNIE WALBOOM. DE REGEN. De regen heeft zijn plicht gedaan, De plantengroei is opgestaan, Er zijn er al ontsproten, De boomen zijn door hem besproeid, En waar de tuinman heeft gesnoeid, Daar komen nieuwe loten. ANNIE WALBOOM. WREED. 'k Zag aan een der grachten, Waar ik op paling zat te wachten, Een jongen en meisje, met hengel en bus, Het waren zoo waar een broer en een zus. Die vischten stekels, toen de bus was vol, Begon voor hen blijkbaar de lol. Alle vischjes, groot en klein, Trapten zij op den grindweg fijn, Ik redde er enkele van den dood, Gooide bus en stekels in Ie sloot. Hun naam wil ik hier niet verklappen, Maar als zij 't nog eens mochten lappen, En ik zal er goed op letten. Zal ik hun naam hierbij gaan zetten. A. W. HET GEWONNEN BOEK. Toen 't Jutterkrantje werd gebracht, En ik mijn naam daar onder las, Dat er een boek te halen was, Toen heb ik heusch niet lang gewacht. Mijn broertje nog al bij de hand, Bracht mij toen spoedig aan 't verstand, Ik neem een fiets en ben dan vlug Met t' boek van 't Juttertje terug. En toen 'k 't boek in handen had, Daar zag dat het zoo prachtig was, Toen nam ik stellig het besluit: Nooit schei ik met de raadsels uit. Ik breng hier mijn oprechten dank, Lang leve onze Jutter-krant, En ook met haar de Kindervriend, Dat is ons aller wensch gezwind. TONY SINNIGE. Het alphabeth is een goed ding, 1 Hoe zouden we anders lezen, Als alphabeth er eens niet was, Wat zouden we ongelukkig wezen. DICKIE AVENARIUS OOM CHARLES VERTELT VAN TRANSVAAL. door MART. „Hè toe, oom", riepen de neefjes in koor, „vertelt u nu weer eens over Transvaal en den Boerenoorlog!" En met gezichtjes vol spanning keken zij hun oom aan, die al zooveel had meege maakt en die precies wist te vertellen, hoe het m dien tijd was toegegaan. „Neen jongens", zei oom, „laat ik dat nou niet doen; wij hebben daar in Afrika ons grondgebied, onze woning, onze gezinnen en vooral onze vrijheid en rechten verdedigd, zooals iedereen dat zou doen. En waarachtig het En- gelsche leger was veel grooter, maar met hun samenraapsel van sleoht ge- driide recruten, waarvan sommigen nog niet eens hadden leeren schieten, heb ben zü een zwaren dobber gehad tegen over onze Mausergeweren, waaruit elk schot raak was. En waarom zouden wij die oude oorlogsherinneringen opha len aan ieder daarvan is een treu rige geschiedenis, een treurige dag ver bonden. Elke victorie kostte stroomen menschenbloed, zoowel van de roodrok ken als van ons. En daar spreek je niet zoo graag over. Het was noodzakelijk dat voelde iedere rechtgeaarde boer, iedere fiere Vrijstater, maar van harte ging het ons geen van allen, dat kan ik je verzekeren. Maar jongens, ik weet wat veel beters. Ik zal jullie eens ver tellen, hoe mijn vader aan den dood is ontsnapt. Dat is een heel interessant verhaal! Kees, ga jü nu eens hier zitten en Jan, jij daar! Goed zoo, en nu zal moeder de vrouw eens een fijn glas limonade inschenken (met een rietje, moeder) en een koekje voor de honge rige magen en dan ga ik vertellen.... Ziezooluitert maar!" „Ik zal maar bii het begin beginnen.. Mijn vader was een stille, sombere man, met spierwit haar en zenuwachtige, smalle handen. Hü sprak heel weinig over het verleden en was erg gesloten togen iedereen. Mijn moeder was vroeg gestorven en zoo leefden wij beiden op onze groote boerderij in Transvaal, waar wij geholpen door een groote schare kafferbedienden, door middel van de veeteelt een bestaan vonden. Mijn vader was een goede veekooper en zijn stallen waren dan ook beroemd. Op zekeren dag kwam een onzer kaffer bedienden onthutst vertellen, dat hij had zitten slapen bii de omheining en vergeten had het hek te sluiten. Zoo doende waren er van de tien ossen vier weggeloopen. Hij had overal gezocht, doch durfde zich niet ver te verwijde ren, uit vrees, dat er een tijger in de kraal zou komen en de andere ossen gewond zouden worden, want dat ge beurde ieder oogenblik. Alle kaffers waren goed- gewapend en hielden zoo de wacht. Gelukkig had men overdag weinig last van roofdieren, maar tegen het vallen van het donker, dat in Afrika >-m rjiotsALiïig plaats heeft, komen zij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 18