Ons \mderverhaaL
De heldendaden van
Karei Snor.
4&f)Wfl KUSDËRHQgFJgn
Beste jongens en meisjes!
Nu ben ik vandaag precies als die
jongens en meisjes die me schrijven:
meneer, ik weet niet wat ik schrijven
moet." ,,Ik weet ook niet wat ik schrij
ven moet en dus kan ik direct begin
nen met de beantwoording van jullie
briefjes. Daar gaat-ie dan.
Suus Lugtenburg. Die postzegel en
sluitzegel, Suus, die je voor me ingesloten had
heb ik aan „Wimpie" gegeven, dat is een ver
woed verzamelaar, ik zelf doe er niet aan.
Daar moet je geloof ik een soort verzamelaars
knobbel voor hebben en daar schijnt „Wimpie"
last van te hebben, hij heeft tenminste albums
vol rariteiten. Ik geloof dat het zelf nog een
rariteit wordt, als ie het tenminste al niet is.
Claziena Post. Dat je blij met je
briefje was wil ik graag gelooven, Clazien, het
was ook het eerste briefje en dat is natuurlijk
fijn, zoo'n eersten keer, dat je in de krant
staat. Je hebt het zeker zorgvuldig uitgeknipt
en opgeplakt? En alle ooms en tantes krijgen
het natuurlijk te zien, hè? Je mag een versje
inzenden, hoor, ook zonder dat het een rijmpje
op de raadsels is.
D i 11 i e B ij i. Zeg, Dittie, ik ben geen
onderwijzer hoor, die naar ieder vlekje op je
brief kijkt en dan zegt, „Ziezoo, meisje, dat is
weer een punt minder voor je schrijven." Ik
kon ze trouwens ternauwernood zien, die vlek
ken op je papier. Natuurlijk vind ik het goed,
dat je netjes werkt en netjes schrijft, vooral
omdat je een meisje bent. Een meisje is nu
eenmaal netter dan een jongen, dat moet ten
minste zoo zijn. Ik vind het fijn, dat je zusje
weer beter is, na haar ernstige ziekte.
Aan de moeder van Dittie en Jopie Bijl. Ik
vind het heel goed, dat Corrie meedoet en
zelfs mag u haar wel een beetje helpen ook,
omdat zij nog zoo klein is en zoo ziek is ge
weest. 0
Jopie B ij 1Dat kan ik begrijpen, dat je
met dat eene woordje heel wat moeite hebt
gehad, Jopie, want daar stond natuurlijk weer
een fout, het moest namelijk zijn de naam
van een hemelbewoner, en niet van een hemel
lichaam. Dat je moeder jou wel eens engel
met een b. ervoor noemt, dat geloof ik graag
en daar zal ze ook wel reden voor hebben.
Marie Moorman. Dat vind ik wel een
beetje jammer voor je, Marie, dat je geen
stukje grond krijgt, maar het is waar, alles is
nu natuurlijk vol geplant en misschien kan het
later. Je krijgt dan veel meer pleizier in je
eigen tuin. Bij mij staat de ribes ook prach
tig in bloei en de hyacinthen ook. Een was er
afgebroken door den storm en die staat nu in
een vaasje in de kamer en heeft de lente in
huis gebracht, door haar heerlijke geur.
M o n B o n t e. Jij houdt zeker heel veel van
de natuur, Mon, en dat is ook fijn. Je moet
maar veel van de bloemen en de planten en
de vogels leeren, dan ga je er nog meer van
houden en dan krijg je nog meer pleizier in je
leven.
Mien Jonkmans. Kan jij zoo aardig
zingen, Mien, dat je daarmee een doos post
hebt gewonnen? Dan moet je voor mij ook
eens zingen hoor, want daar houd ik ook van.
Wij zingen thuis ook veel en dan neuriet
broertje mee. Ik denk dat je vanmiddag weer
hard naar Ran bent geloopen, om een krant te
halen. Is het niet zoo?
Tony Sinnige. Praat dat zusje van
jou ook zoo'n brabbeltaaltje, Tony, en zegt
ze voor ruiken „juiten". Nu, broertje weet
er ook wat mee, die begint alles na te bab
belen en dan maakt hij er maar wat van.
Annie Jansen. Dat was ook gelukkig,
Annie, dat je me een Franschen brief schreef,
anders had je vast niet bij de goede oplossers
gestaan. Weet je waarom niet? Je had, ik
durf het bijna niet te zeggenje had je
naam vergeten. En nu las ik „nummer twee de
ma soeur Nclly" en toen wist ik dat het van
Annie Jansen was. Je hebt een massa fijne
dingen gehad, hoor, met je verjaardag.
Annie Walboom. Ik heb nog niet over
]e voorstel gesproken, Annie, maar je briefje
ligt nog op mijn bureau en ik zal het dus niet
vergeten. Je versjes vind ik iedere week even
aardig en natuurlijk zijn die van de eene week
wel eens beter dan die van de andere, maar
over het algemeen vind ik ze heel goed. De
vorige week waren ze b.v. wel beter dan die
van deze week Ik heb eigenlijk liever dat je
iedere week één versje stuurt, omdat ik wel
eens te veel krijg en het jammer zou vinden
jouw versjes weg te moe
ten doen. Denk je er om
dat je je raadsel volledig
op moet lossen en dus ook
alle gevraagde woorden op
moet schrijven?
Fransje Moorman.
Wel allemenschen, jij hebt
pas Paaschvacantie gehad,
verlang je nu alweer naar
de „groote-vacanüe". Je
zal eerst nog wat je best op school moeten
doen, hoor en hoe meer je je best doet, hoe
gauwer de tijd gaat en hoe spoediger dus de
zomer-vacantie is aangebroken en je „krijgertje
kan spelen in zee".
Jaap Koopman. Is het een feestdag
bij jullie op school geworden. Jaap, met dat
25-jarig jubileum. Mal hè, als een onderwijzer
25 jaar op school is dan is er feest en als een
leerling 25 jaar op school zou zijn. dan zou
den ze zeggen: „wat ben jij een domoor".
Tony Kersbergen. Je vader heeft je
raadsels wel op tijd gebracht de vorige week,
hoor Tony en ik heb je briefje niet over het
hoofd gezien, maar weet je wat jij over het
hoofd hebt gezien? Nu???? Je naam, je had je
briefje niet onderteekend. Dom hè? Ik heb nu
je raadsels van de vorige week nog voor goed
aangeteekend en dus doe je nog mee met de
verloting.
J o Burger. Ja, nu maak jij ook nog
eens een kans een boek te winnen, buiten de
verloting om, Jo, als je tenminste netjes je
raadsels in blijft zenden en een langen tijd
meedoet.
Neeltje Claus. Dat is een heel mooi
versje, dat je in je taalboek gevonden hebt,
Neeltje, maar je hebt vergeten de naam van
den dichter er onder te schrijven. Deel die
dus volgende week even mee.
Henk Verheul. Ja, dat is geen won
der dat jij je stekeltjes lang in het leven kunt
houden, Henk, jij zal er ook wel geen domme
dingen mee doen, maar broertje is nog te klein
voor dieren. Als hij een jaartje ouder is zal
het wel beter gaan, denk ik, maar nu denkt
hij alleen nog maar aan de dingen die hijzelf
plezierig vindt en begrijpt natuurlijk niet, dat
dat voor een ander niet aangenaam is. Daar
om blies hij de stekels bijna uit het potje en
vond dat prachtig.
Gerrit Bakker. Je ziet nu wel aan de
oplossing van het eerste raadsel op de andere
pagina van dit blad, dat je geen sterrekundige
behoefde te zijn om het op te lossen en dat de
oorzaak weer het zetfoutenduiveltje was,
Gerrit.
Ina Boels. Ik dacht heusch dat jij al lan
ger dan een jaar met de raadsels meedeed, Ina.
Heb je het genoteerd staan in je dagboek? Of
houdt je geen dagboek bij? Ik geloof, dat een
heele massa meisjes dat wel doen, maar daar
beginnen ze misschien later mee, als ze wat
ouder zijn.
Gretha Moor. Je staat nu bij de goede
oplossers genoteerd, hoor Grentha en ook van
de vorige week.
Tinie Staalman, 't Is in orde, Tinie, je
staat genoteerd, hoor. Ik dacht heusch, dat jij
vroeger al mee gedaan had, dan was het dus
een van je zusjes.
Jan, Alien Henny Roeper. Dat was
aardig van Henny, dat ik een briefje van
haar kreeg. Wie heeft haar hand vastgehou
den, toen ze de hanepootjes schreef? Kranig,
hoor Henny.
Jullie zijn mooi met je rapporten vooruit
gegaan, Jan en Ali, en wat fijn dat Je nu ver
hoogd bent. Is het prettig in de nieuwe klas,
bij den nieuwen onderwijzer. Of hebben jullie
een onderwijzeres.
Annie Heesters. Nu, Annie, ik hoop
met jou dat je veel raadsels in mag zenden en
boeken mag winnen. Je begint tenminste met
goeden moed en dat is al heel wat waard.
Nu, tot volgende week.
Kindervriend.
WIE KAN ZE PREPAREEREN?
Als t' zonnetje nu wil glinsteren,
Dan zullen voor de Pinksteren
De bloemenvelden wel prijken.
Wij gaan dan vast met broer of zus,
't Zij op de fiets of met de bus,
Naar deze velden kijken.
We zien dan bloemen, groot en klein,
We zien ze grof, we zien ze fijn,
We zien ze in alle kleuren.
We zien dan bloemen, pas ontloken,
We zien ze nog' in knop gedoken.
We ruiken honderd geuren.
We zien een bloemenovervloed,
Waarvan een deel naar de mestfaalt moet,
Wie kan die prepareeren?
Dan zouden wij als 't winter wordt,
En er zijn bloemen weer te kort,
Daarvan nog profiteeren.
ANNIE WALBOOM.
HAAK EEN MODERNE BIJENKAST.
Mijn buurman Piet, een ijverig man,
Houd bijen voor pleizier,
Hij is begonnen met één korf,
Nu heeft hij er al vier.
Als 't zomer wordt, de zon schijnt dan,
Vliegen, de bijen heen en weer,
En nemen honing en stuifmeel mee,
Zoo gaat het keer op keer.
Totdat de korf is stampend vol,
Dan rusten zij wat uit,
Zitten gezellig bij elkaar
Te smullen van hun buit.
Maar dan komt buurman met een lap,
Waarop hij zwavel gooit,
En daarmee maakt hij 't bijenvolk
Bewusteloos of dood.
'k Besprak die wreedheid met mijn Pa,
Hij ging naar buurman Piet,
En zei: „maak een moderne bijenkast,
Dan hoeft dat moorden niet!
ANNIE WALBOOM.
JARIG ZIJN.
Een Donderdag was ik jarig,
Wat fijne dag was dat,
't Is te veel eigenlijk om te schrijven,
Wat ik allemaal heb gehad.
Van Pa en Moe een album,
Wat was ik daarmee blij,
Ook kreeg ik mooie zakdoekjes
Met figuurtjes er in van zij.
ANNIE JANSEN.
ZUSJE WIL BLOEMPJES RUIKEN.
Daar staat een aardig vaasje,
Bij ons op 't raamkozijn,
Het is gevuld met bloemen,
In kleuren teer en fijn.
Klein Ansje ziet de bloempjes,
En denkt dan even na,
„Ik wil," zoo zegt ons meisje,
„DaAr eens aan ruiken gaan.
En daad'lijk steekt ze haar neusje,
Heel diep ja in een bloem,
En zegt zoo heel verwonderd:
„Ze ruiken heel niet, Moe."
Maar Moe begint te lachen,
Want Ansjes neusje, ach,
Ziet o zoo zwart van 't stuifmeel,
Kan dat er nog wel af?
Vraagt kleintje heel beteuterd.
„Kom hier maar Ansje, meid,
Dan ben je in een oog'blik
Je zwarte neusje kwijt".
En bloempjes in ons vaasje,
Van kleuren rood, paars, blauw,
Die lachen om ons Ansje,
Dat zoo graag ruiken wou.
TONY SINNIGE.
Waarom „de Sok" gedecoreerd werd
met de blikken medaille van
Durfburgen.
Een grappige historie
door
MART.
Om een goed begrip te verkrijgen
van dit verhaal, moet ik jullie eerst
vertellen, hoe het in Durfhuizen ge
steld was.
Durfhuizen was maar een klein
dorpje in Gelderland. Jullie zult het
niet eens op de kaart vinden, omdat
het maar zoo klein is. Maar neem het
van mij aan. het was een dorpje in
Gelderland. Dit dorpje was nu sedert
jaar en dag beroemd om den helden
moed van zijn inwoners. Of eigenlijk..
er was één geslacht in dat dorpje, dat
tijd van den Dikken Hertog, waar
jullie allemaal wel eens van hebt ge
hoord. Die stamvader had al heel wat
heldendaden verricht en van die hel
dendaden straalde thans nog steeds
eenig licht op het hedendaagsche
Durfhuizen. Eenige eeuwen geleden
was het dorp met veel vertoon zoo ge
noemd, want voor dien tijd heette het
heel anders, toen heette het Kippen
voorde. Zoo stond er tenminste ln de
archieven. En de Durfburgers waren
maar wat trotsch op hun naam en nóg
trotscher op den nazaat van den held
uit vroeger eeuwen, op Karei Snor,
die door de Kwajongens uit het stadje
heel oneerbiedig „de Sok" werd ge
noemd. Waarom hjj zoo genoemd
werd, zullen wij uit den loop van dit
verhaal vlug genoeg begrjjpen.
Karei Snor was een dik mannetje,
met een geweldigen snorrebaard! Hij
was een groot bewonderaar van den
tijdgenoot van zijn stamvader, van den
Dikken Hertog en deed alle moeite om
steeds vetter te wrorden. En.het
gelukte hem al heel aardig. Jullie kent
immers allemaal wel het verhaal van
dien dikken Hertog, die werd gevan
gen gezet en zoo veel at en zich zoo
weinig bewoog, dat hij vele jaren
later, toen hij werd bevrijd, niet meer
door de >ur kon en men een stuk
van de deurpost voor hem moest uit
breken? Nu zoo wilde Karei Snor
ook worden! Dat vond hij echt fijn
staan!
Snor woonde aan den rand van de
gemeente in een klein landhuis1'" 'Tt
hij heel bijzonder had ingericht. Het
wemelde er van leeuwenvellen, ge
weien, dolken, messen, Arabische ge
weren, oude pistolen, enzoovoorts. Men
bemerkte wel. rVt men in het hvis \r>r 'rt
rasechten „held" was aangeland. Want
Snor had (zoo vertelde hij) in Afrika
op leeuwen gejaagd en er wel vijftig
gedood. Het gerucht ging echter rond,
dat hij echter nog méér „bokken had
geschoten".
Nu wii de hoofdpersoon van dit ver
haal kennen, gaan wij over tot de
feiten.
Durfburgen dommelde liefelijk in de
middagrust.
Hier een te luidruchtige kip, daar
een knarsende kar over de keiwegen,
in de verte het gezang van een klasse
kinderen, dat opsteeg naar de rui-
schende kronen der boomen, geuren
van bloeiende heesters en planten
zoo was Durfburgen op dezen lente
middag.
Maar in bet politiebureauwas Eet
een en al opstand. Daar was het tele
fonisch bericht binnengekomen, dat er
uit de hokken van het reizende circus,
dat in Turfburgen, een nabijgelegen
stadje stond, een leeuw was losgebro
ken, die in de richting van Durfbur
gen was verdwenen.
Veldwachter Moedig en de brigadier
Van Pakken waren ten einde raad!
Kwajongens opbrengen, hier en daar
wat orde scheppen (de Durfburgers
waren kalme menschenl), een enkele
bekeuring geven, dat konden zij, maar
een leeuw vangen of verdrijven....
brrrl, neen dat was te veel gevergd.
Van Pakkum gespte zijn grootste sa
bel om, de sabel waar hij altijd zoo
mee op moest passen, omdat het ding
zoo lang was, dat hij ieder oogenblik
haast op zijn neus viel. En veldwach
ter Moedig sleep zijn klewang met een
bloeddorstig gezicht; maar als men
goed keek, parelden bij beiden kleine
droppeltjes zweet op hun voorhoofd
en waren hun handen klam van angst.
„Van Pakkum", zei de veldwachter
plotseling, en hij draaide zijn knevel
zoo in elkaar, dat de eene helft haast
afbrak, „van Pakkum, we moeten ver
standig en doordacht handelen. Het
leven van onze mede-Durfburgenaars
is ernstig in gevaar. Een ondier, een
roofdier van de ergste soort zal hier
binnen enkele oogenblikken het dorp
onveilig maken. Twee mannen, al zijn
het moedige kerels (hier richten bei
den zich op), zijn te weinig om dit on
dier te verdelgen. Wat zou jii er van
denken van Pakkum, als wij Karei
Snor, de leeuwendooder, eens verzoch-
ten de leiding op zich te willen nemen
j van onze leeuwen-expeditie? Niet 1
dat ik niet durf, maar zoo'n leeuwen-
dooder is toch veel beter op de hoogt»
dan wij. vind je niet, van Pakkum?
„Ach", zei van Pakkum, „feitelijk i®
het niet noodig. Ik zou hét desnoods
alleen wel afkunnen, maar in één ding
heb je wel gelijkKarei Sor is b<*
ter op de hoogte van de eigenaardig-
I heden van zoo'n dier. Laten wij het
maar doen!"
En zoo gingen beide op weg n«ar
Karei Snor. doch niet alvorens zij een
revolver bij zich hadden gestoken, onf
op alles onderweg bedacht te zÜo-
Moedig had bovendien nog een reepje1
spekzwoerd in zijn zak gestoken. „Als
lokaas!" zei hij, „om de leeuw uit het.
1 dorp te lokken!" Beide liepen W