een standje. geen inspiratie. Ons kinderverhaal. De heidendaden van Karei Snor. Beste jongens en meisjes! Nu moet ik deze week ergens mee beginnen, waar ik nog nooit mee begon nen ben, n.1. met een...standje. Een standje?? zullen jullie verwonderd vragen, wie heeft dat nu verdiend? Dat zal ik je vertellen. Woensdagmid dag om ongeveer half zes kwamen drie raadselvriendinnetjes met veel gelach en gegichel de vestibuledeur binnenvallen. Dat kon er nog mee door, hoewel je je in het huis of kan toor van een vreemde altijd een beetje kalm behoort te gedragen. Maar toen hadden ze iets vergeten en riepen op commandeerenden toon tegen een van de heeren van kantoor: „Geef me 's een potlood." Dat was heelemaal niet netjes. Want zooiets behoor je beleefd te vra gen. En toen hebben ze nog heel hard gegierd van het lachen en bij het weg gaan schreeuwden ze „besjoer". Dat kon er ook niet bij door. Nu wil ik graag aannemen dat misschien de storm in het hoofd van dat drietal zat of dat ze misschien juist „vreeselijke pret" hadden gehad, maar dan behoo- ren ze zich toch evengoed netjes te ge dragen. Ziezoo, dat moest me even van m'n hart. En nu kunnen we beginnen. Het eerste briefje dat ik in handen krijg heeft een mooi plaatje. Een kop pige ezel die achteruit wil, precies in tegenovergestelde richting waarin de voerman hem hebben wil. Eens even kijken van wie het is. Van. Tonny Kersbergen. Je vindt dus zelf ook dat je erg dom bent geweest, Tonny, dat je je naam vergeten hebt. Als je tenminste graag een boek wilt winnen, zooals je schrijft, mag je dat wel nooit vergeten en ik denk wel dat het je niet meer zal gebeuren ook. Tony Sinnige. Dat is nou de schuld van „Puck", Tony, dat dat tweede raadsel er weer verkeerd instond. Je moet weten dat Puck jullie raadsels altijd nakijkt of ze goe» zijn en hij kijkt ook de nieuwe raadsels na, of de zetter er geen fouten in heeft laten staan. En nu laat hij er verdraaid zelf een leelijke fout in staan, waardoor jullie je een micky konden zoeken. Dat was niet mooi van hem. Ja, mijn kleine jongentje is net als jouw zusje ook twee jaar. Wat een leuk versje heb je weer gemaakt. Agnes Minneboo. Er is een spreek woord, Agnes, en dat zegt „Moed verloren, al verloren" en al kan je daarom eens een week de raadsels niet oplossen, dan moet je maar niet denken, ik leer het toch nooit. Want dan zou niet een kind het geleerd heb ben. Dan moet je je juist extra inspannen. Doe je het? M a r i e Moorman. Jij hadt een massa te vertellen, Marie, maar je hebt dan ook heel wat dingen in het circus gezien, waar je een brief vol over kon schrijven. En dat je genoten hebt geloof ik graag, vooral die paardjes waren natuurlijk prachtig. Je hebt er zeker den heelen nacht van gedroomd? Fransje Moorman. Vond 1 jij dien sterken man, die tien jongens op kon tillen het mooist, Fransje? Nou, maar ik kan ook wel tien jongens optillen, hoor. Dat had je niet gedacht, hè? t Is toch heusch zoo. Maar één vopr één, snap je. Mien Jonkmans. Ook al naar het circus geweest, Mien, ik geloof dat jullie allemaa 1 heen geweest zijn. Ook die drie meisjes zeker, waarover ik in het begin van mijn brief schreef vandaar dat ze nog een beetie .brul neigingen' hadden. Of waren geen wilde beesten? Clazina Post. Is dat even fijn, Cla- ziena, dat jij zoo'n goeie oom hebt, die je raadsels voor je oplost, als jij er niet uit kan komen. En dan heeft hij ze nog wel heelemaal uit Amstrdam voor je overge stuurd. Dat komt zeker omdat hij wist dat jij je moeder met de schoonmaak moet helpen en je dus niet zooveel tijd hebt als de andere kinderen. Corrie B ij 1. Dat is dezelfde oom als die van Clazien, hè Corrie, die jou gehol pen heeft. Ik heb immers geschreven dat jij wel geholpen mocht worden, omdat jij zoo lang en ernstig ziek bent geweest. T'- Dat was een briefje, Annie en ben blij, dat je nu alweer door de kamer mag loopen, want dan zal het niet zoo lang meer duren of je loopt langs de Binnenhaven, eerst voetje voor voetje, dan vlugger en dan net zoo hard als een jong veu lentje. Annie Walboom. beetje „verontwaardigd' toch had je geen gelijk, 1 want de oplossing „steenkolen" was niet goed. Zie het raadsel nog maar eens na. Ook moet je het raadsel volledig oplossen. Ken je het spreekwoord „gelijke monniken, gelijke kappen". Ik mag voor jou geen an dere maatstaf aanleggen dan voor de an dere kinderen en wat het inzenden van twee rijmpjes betreft, je mag het natuurlijk wel doen, alleen bestaat de kans, dat wanneer er geen plaats is, een van je versjes niet wordt opgenomen. En dat zou je misschien jammer vinden. Dus.... niet zoo gauw meer boos zijn, hoor. Annie Jansen. Wanneer jij een boek wint, Annie?? Eens even kijken.... Ik weet het niet, hoor. Maar er worden deze maand toch vier boeken verloot en niet drie, zooals ik geschreven had. Meneer de Boer vindt goed dat er om de drie maanden een extra prijs wordt toegekend aan dien jongen of dat meisje dat het trouwst heeft opgelost of de aardigste verjes heeft inge zonden of die de leukste briefjes heeft ge schreven. Deze maand is dat dus Annie Walboom. Wie het over drie maanden is weet ik nog niet. Jo Burger. Wat een geluk, Jo, dat er Dinsdag in de krant stond, dat dat tweede raadsel fout was, hè, anders had jij het vast niet goed ingezonden en wat dat be- teekent, weet je. Suus Lugtenburg. Dat is nu voor mij een raadsel, Suus, hoe die sluit- en postzegel in je briefje gekomen is. Ze zaten er toch beiden heusch in, hoor, en Wimpie heeft ze denk ik al in zijn album geplakt. Hij sprong tenminste een meter hoog, toen ik ze hem gaf. M o n Bonte. Jij houdt dus èn van de bloemetjes en de vogels èn van de mecano- doos en andere spelen, Mon. Dat is fijn, want dan verveel je je nooit. Als het mooi weer is ga je naar buiten en als het regent, nu dan heb je thuis een massa te spelen en te knutselen. A a f j e v. Leeuwen. Jij kan dus ge weldig hoog springen, Aafje, dat je daar mee den eersten prijs gewonnen hebt. Als je maar oppast dat je thuis niet met je hoofd tegen den zolder springt, want die is harder dan die bolleboos van jou en dat zou je slecht bekomeq| Je krijgt een kast vol fijne boeken als dat zoo doorgaat met prijzen winnen. Jannie Oost. Dat is dom, Jannie, om te „vergeten" je raadsel in te zenden. Stel je voor dat ik zou vergeten de prijzen te verloten. Dan zouden jullie toch ook leelijk op je neus kijken? Henk Verheul. Jij wilde de fout in bet raadsel van «de vorige week dus op Wimpie schuiven, hè. *Nou een beetje schuld heeft hij er wel aan, hoor. Je moet weten dat hij wel eens helpt, maar dan vaak van den wal in de sloot zie je, zooals vorige week. Ik zal hem een standje van je geven, hoor, want het is eigenlijk geen manier van doen jullie zoo te laten zoeken. Duizend strafregels moest hij ervoor heb ben. Twee raadseloplossingen waren ingezon den zonder naam. Als je dus niet bij de goejle oplossers staat en je hebt je raadsels we! goed ingezonden, dan weet je hoe dat komt. Kindervriend. In vond het dadelijk al wat gek, Dat spreekwoord over boekenrek, Ik deed mijn best of 'k vinden kon, Terwijl ik nadacht en verzon Hielp Moeder zelfs een handje. Maar eindelijk stond het voor mij vast, De zetter bezorgde ons die last, Hij had zeker niet goed opgelet, En daarom een woord te veel gezet, 'k Geef hem hiervoor een standje. ANNIE WALBOOM. Ik nam de pen en ook papier En wilde rijmen met plezier, Maar mijn gedachten dwaalden weg, W«it moet dat met 'n versje zeg? Ook mis 'k inspiratie zin, Dan komt er ook geen rijmpje in, Dat is nu wel vervelend, „maar" Ik kom er heusch toch niet mee klaar. Ik leg de pen dan ook maar neer, „En denk" wellicht een volgend keer Dat inspiratie mij bevangt, Dan vlot het zoo maar van de hand. TONY SINNIGE. DE VOGELS. De vogels zijn in deze maand Hun nestjes aan het bouwen, Wij zien ze al met vollen bek Steeds heen en weder sjouwen. Zij sleepen heel den langen dag, Allerhande materialen, En nemen mee wat zacht aanvoelt. Wat ze zien, dat gaan ze halen. Een draadje wol, een stukje lap, Een strootje of een pluisje, Alles wat maar even bruikbaar is. Gaat mee naar 't vogelhuisje. Ze gunnen zich maar weinig rust, Daar hun bouwwerk vorderen moet Want is de maand April voorbij, Be~:-u voor tmn de hroed. ANNIE WALBOOM. Waarom „de Sok" gedecoreerd werd met de blikken medaille van Durfburgen. Een grappige historie door MART. Heel het rustige Durfburgen was in rep en roer. Want het drietal, zwaar gewapend, met hooge borst en spie dende blikken, trok allerwege aan dacht! En zoo gebeurde het, dat het gerucht van den leeeuw als een loo pend vuurtje door het dorp ging. Moe ders haalden hun kinderen in huls, grendelden hun deuren en zetten er stoelen en tafels tegen aan, vaders dronken een extra glas bier, namen een hooivork of een dorschvlegel en trokken een honderd Meter achter den „leeuwendooder" mee naar den straatweg. De leeuw zou het zwaar te verantwoorden krijgen! „Hier," zei Snor, toen hij op den straatweg bij een hoon baksteenen was aangekomen," hier kunnen wij prachtig stelling nemen. Moedig, ga jij hier staan met je revolver dui vels kerel, houdt die loop omhoop, je kunt nooit weten! en van Pakkum ji.i daar! En denk erom. niet schie tent, voordat ik „ja" roep!" De beide politiemannen knikten instemmend. Van Pakkum nam zijn revolver tus- schen vinger en duim en legde het schiettuig voor zich op de steenen. Hun knieën trilden zichtbaar. Maar zij hielden zich goed, want het heele j mannelijke deel van het dorp stond honderd meter verder naar hen te kij ken. „Dus", zei Karei Snor. „ik her haal nog eens, alléén schieten als ik hard roeo Ja!" Er ging een schot af. Van Pakkum rolde over den grond en Snor dook omiaak! Het was Moedig, die op het woordje „ja" zijn revolver had afgeschoten, gelukkig zonder iets te raken. „Uilskuiken!" bromde Snor oneerbiedig. „U zei toch: ja?" ant woordde Moedig schuldbewust. Maar Karei Snor gaf geen antwoord, maar nam een slokje uit de cognacflesch, die hij ter kalmeering van zijn zenu wen had meegenomen. Zoo verliep er een tiental minuten, zonder dat men iets zag. „De leeuw!!!!" gilde plotseling van I Pakkum.... „Waar?" vroegen Moe- j dig en Snor hakkelend. En in de rich- ting van den uitgestrekten vinger za- gen zij inderdaad een geelachtige huid van een dier zich boven een heg uit bewegen. „Opgepast!" zei Snor, „alle drie aanleggen onder den bovenkant der heg en mijn schietcommando af wachten!" De drie helden stonden pal. „Ja!!" gilde Snor. Drie schoten knal den en inderdaad verdween het dier achter de heg. „Hoera!" gilde Snor, „de leeuw is geraakt!" Voorzichtig, voetje voor voetje, trok ken zij naar de heg. En wat zagen zij daar! In de verte galoppeerde de ezel van boer Harmsen, die zoo'n leelijk geelachtig kleurtje had. Snor schaam- die zich geweldig ,Brow! Brow!" don derde het opeens door de lucht. Als de weerlicht sprong Snor achter de heg en laadde zijn geweer. „De leeuw!!" bibberde hij. En indeivaad nu was het de leeuw. Hij legde zijn geweer aan en keek even naast zich. Maar van Pakkum en Moedig hadden de kuiten genomen. En vlakbij, op geent tien meter van hem vandaan, aan den anderen kant van de heg. na derde de leeuw, met sluipenden tred, Hij kneeo zijn oogen toe, zag zijn heele leven aan zich voorbij trekken, zag, hoe hij in Afrika, aan de kust, een heele stapel prachtige leeuwenvellen had gekocht, hoewel hij zelf nooit een wilden leeuw had gezien, voelde hij hoe hij de wereld bedrogen had! Zou dit nu zijn straf zijndoor een heuselijken leeuw te worden opgepeu zeld? Neen, dan zou hij zijn leven duur verkoopen. Hij legde aan, tusschen de oogen van het roofdier.... „Ben je gek, kerel! Doe die spuit weg!" zei een stem naast hem en zijn geweer werd uit zijn handen getrokken. Als een wanhopige rukte Snor aan het wapen, het eenige wapen dat hem kon redden. Maar de man, die hem er van beroofd had, een groote, forsche vent, met een eigenaardige uniform aan en een zweep in de hand, liep op den leeuw toe!.... „Nora!" zei hij, „kom hier! Liggen!" Nora ging zoet liggen. De temmer, want dat was hij, gespte een riem om zijn hals, smeet Snor met een verachtelijk gebaar zijn buks toe, be vestigde een lijn aan den leeuwen halsband, trok het dier mee naar den we™', klauterde daar op een fiets, en fietste kalm met zijn „huisdier" rich ting Turfburgen. „Nora is als en lam metje, en bijt niemand!" riep hij nog in gebroken Hollandsch tegen Karei Snor, die verstard stond te kijken.... Zoo eindigde een leeuwen-avontuur. Karei Snor zijn reputatie was niet ver loren gegaan. En den volgenden dag op het marktplein reikte cc burgemees ter, met medewerking van het muziek korps „Durfburgen boven alles", aan Karei Snor de blikken medaille voor moed uit. Van Pakkum werd tot inspecteur van politie benoemd en Moedig kreeg salarisverhooging. „Want Durfburgren was van een ern stig gevaar gered. En alle moeders dankten het behoud van hun kinderen en hun huisgenooten aan het beleid en den moed van Snor en zijn beide poli- tioneele helpers", zei de burgemeester. En hef dorp vergoot heete trarpn. Karei Snor zwoer, thuis gekomen, dat hij nooit in zijn leven „echt" op leeu wen zou gaan iagen; hij vond het „ge not" tè opwindend! Maar. of de veldwachter of de brigadier naderhand hun mond niet hebben kunnen houden, of dat de jon gens zélf iets gehoord hebben.... m ieder geval werd Karei Snor door de schooljeugd vanaf dien tijd „de held op sokken" genoemd, later afgekort tot „de Sok". Zoo gaat het nu eenmaal ln de wereld.Ondank is 's werelds loon EINDE. HUMOR EN SATIRE. Gcdfchtenlezen! Op den stijger: „Zeg eens Klaas, je hebt uien gegeten!" Klaas (hoogst verwonderd): „Hoe weet je dat, ben je gedachtenlezer?" De gierige Schotten. In Schotland komt de eene Schot de andere Schot tegen. Nummer een kruipt krimpend over den grond. In zijn hand houdt hij een fleschje. Op de vraag wat hem mankeert en wat hij doet, antwoordt hij: „Ik heb genoeg van het leven en daarom heb ik ver gif ingenomen! En nu breng ik het fleschje naar den drogist terug, dan krijg ik er nog vijf cent voor terug!" Zieke: Ik denk dat ik straks opsta. Bezoekster: Dat mag je volstrekt niet doen vrouwtje. Zieke: Hoor eens, als ik de vloer van de kamer niet mag dwijlen, wat heb ik dan nog aan mijn leven?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 24