Ons kinderverhaal.
Beste jonqens en meisjes!
Zoo juist heb ik in de lootjesbak
gegrabbeld en er de vier prijswin
naars voor deze maand uitgehaald,
twee jongens en twee meisjes. Ik zal
meteen maar verklappen wie het zijn,
dan behoeven jullie niet ongeduldig en
gehaast dezen brief door te lezen. De
meisjes zijn:
Annie Janssen, Beukenkampstr. 2 en
Ina Boels, Ruyghweg 46
en de jongens die getrokken werden
waren:
Henk Aberson, P. Heinstraat 1 en
Tonny Kersbergen, Wilhelmina-
straat 1.
De extra prijs voor dit kwartaal is,
zooals ik reeds heb meegedeeld, toe
gewezen aan:
Annie Walboom, Beukenkampstr. 36.
Vanmiddag voor vijf uur kunnen
jullie je prijzen op kantoor afhalen.
En nu weer allemaal met nieuwen
moed begonnen in de nieuwe maand.
Nog twee maanden en dan krijgen
jullie de groote zomervacantie, Juli
en Augustus. Maar zoover is het nog
niet en voor dien tijd is er nog twee
maal prijsverloten.
Mientje Jonkmans. Dan heb ik je brief
je van de vorige week zeker niet goed ge
lezen, Mien, ik dacht heusch dat je broer uit
Indië teruggekomen was. Maar nu dat niet
zoo is, heb je nog het prettige vooruitzicht
van het feest van zijn thuiskomst. Is het
gauw?
Ina Boels. Heusch, Ina, de toewijzing
van die extra-prijzen kan je wel aan mij over
laten, hoor, ik zal echt probeeren het zoo
eerlijk mogelijk te doen, al vind ik het na
tuurlijk aardig van je dat je voor je vriendin
netjes opkomt. Jij hebt fijn een prijs gewon
nen. Ik vind het goed dat je dat boek mee
neemt en dat daar dan je naam nog inkomt.
Annie Jansen. Ik hoop maar dat die
eendjes in de Koningstraat er nog waren toen
jij ging kijken, Annie, want mijn eendjes
kan ik je niet meer laten zien. nummer twee
is ook spoorloos verdwenen, ik denk dat hij
een boutje geworden is van een leclijke kat
die af en toe een kijkje kwam nemen op de
plaats. Fijn dat je een boek krijgt, hè? Dat
is„het eerste geloof ik, is het niet?
Mon Bonte. Je ziet uit het bovenstaande
briefje wel, Mon, dat het droevig met de
eendjes van broertje is afgeloopen. Een kat
is toch een leelijk, gluiperig dier, hè?
Jo Burger. Ik vind het fijn voor jullie
dat de speeltuin er is, Jo, maar ik zou het
jammer vinden als nu de rijmpjes er bij in
schoten, want jij kan het veel te aardig. Ook
het rijmpje van vandaag is erg leuk. Doe de
groeten aan Gerard.
Jaap Koopman. Jij kende vast niet alle
vogels op de vogeltentoonstelling, hè Jaap?
Was er ook een „geluksvogel" bij?
Tonny Kersbergen. Jij hadt niet veel
nieuws te schrijven, hè Tonny; nu ik heb veel
nieuws aan jou te schrijven, maar je weet
het natuurlijk al, want je hebt het hierboven
gelezen, dus ik heb je eigenlijk niet meer te
vertellen dat je een prijs hebt gewonnen.
Dina en Suus Lugtenborg. Je broertje
heeft dus den naam van zijn paard al veran
derd en van „vullisknol", „Max" gemaakt.
is tenminste een mooie naam voor een
msA. Lm hij maar beter op zijn paard pas
sen dan brr>ert««, w«nt die heeft van de week
de kop van zijn knot gebroken, aood.t het
dier nu zonder kop loopt rond te kuieren.
Annie Walboom. Zeg, trouwe rijmelaar
ster, kom je vanmiddag je boek halen? Je
hebt het dubbel en dwars verdiend, hoor. Ook
vandaag heb ik weer leuke versjes van je es
ik geloof niet dat je voorlobpig uitgeput
bent, hè?
Toosje Weiland. Als jullie beiden maar
een oplossing inzenden, Toosje, staan jullie
namen natuurlijk ook niet apart vermeldt,
maar wordt er T. en Zw. W. in ,,'t Juttertje"
gezet.
Gerrit Bakker. Die eendjes van jou zijn
langer in het leven gebleven dan die van ons,
Gerrit. Maar jij hebt misschien niet zulke
kwade poesen in de buurt. Pas anders maar
goed op. Jij verwent je beestjes wel, hoor,
ik heb ze tenminste nooit 's avonds een war
me kruik gegeven, maar dat hij het fijn vindt,
geloof ik graag.
Jan Avenarius. Leuk
was dat schrijven van dien
naam van meneer Kwast,
Jan, als ik er vandaag plaats
voor heb zal ik het opnemen
en anders den volgenden
keer.
Dittie Bijl. Dat kan ik
begrijpen, Dittie, dat als je
tante met zoo'n klein leuk
jochie zool vlak achter jullie
huis aan het wandelen is, dat je het dan thuis
niet uithoudt en mee moet wandelen en dat
er dan natuurlijk niets komt van een briefje
schrijven aan den Kindervriend. Maar van
de week is tante Jo niet geweest, hè, en nu j
was je briefje weer present.
Corrie Bijl. Dus nu ben je weer buiten i
geweest, Corrie, en bij je heele familie langs.
Wat zullen ze met groote oogen gekeken heb
ben. Dat is heel fijn dat ze op school voor
jou gebeden hebben en dat het nu verhoord
is en je weer heelemaal gezond bent.
Jopie Bijl. Jij krijgt natuurlijk ook een
briefje van me, Jopie, want je hebt zelf zoo
je best gedaan om mij een briefje te schrijven
en er nog wel zoo'n aardig versje van Nellie
Kluitman bij te zenden. Je wilde zeker graag
dat het geplaatst werd, hè. Nu, kijk maar eens
bij die gedichtjes, het staat er bij. Dag, Jopie.
Tony Sinnige. Wat fijn dat jullie een
boerderij hebben, Tony, daar kan je zoo heer
lijk spelen. Broertje was Zaterdag ook bij een
oom van hem, die een boerderij heeft en hij
vond al die beesten toch zoo prachtig, ook
wel een beetje griezelig toen die koeien in de
stal zoo hard brulden. Toen kroop hij dicht
tegen zijn vader aan. Maar de kalfjes vond
hij heel lief en aaide hij vo»rzichtig. Wat een
heel goed versje heb je gemaakt, Tony.
Henk Verheul. Nee, ik ben nog niet naar
de „Donkere Duinen" geweest, Henk, maar
ik hoop dat het nu niet lang meer duren zal
en dan zal ik de pauwen ook weer zien, die
zijn zoo mooi en vooral 's morgens vroeg is
het in de „Donkere Duinen" heerlijk. Ik denk
dat ik er wel eens gauw heen ga wandelen
heel in de vroegte, dat is het fijnst.
Annie v. d. Brink. Dat is heelemaal niet
erg, hoor, Annie, dat je Rita's verjaardag
vergeten bent. 't Is goed dat je van de week
aankomt en het kan nog juist, want volgende
week Zaterdag gaan we weer voor eenige
weken naar Huisduinen, dus dan tref je ons
niet meer thuis.
Nu, jongens en meisjes, tot volgende week
maar weer.
Kindervriend.
ZOET SCHAAPJE.
Mek, mek, schaapje, heb je mooie wol?
Ja baas, ja 3 zakken vol!
Een moor mijn meester,
Een voor zijn vrouw,
Een voor 't kleine kind,
Dat bibbert van de kou,
Mek, mek, schaapje,
Heb je mooie wol,
Ja baas, ja baas,
Drie zakken vol.
NELLIE KLUITMAN.
OP SCHOOL.
Op school leer ik van alles,
Dat is voor later tijd,
Wanneer ik goed mijn best doe.
Trek ik daarvan profijt.
Wij haken en wij breien,
Dat doe ik o zoo net,
Nu maak ik mooie kleedjes,
Voor moeder haar buffet.
Ook schorten, hemden, sloopen,
Met kantjes, keurig net,
En dan nog lieve kleedjes,
Door ons ook opgezet.
Wij moeten altijd zorgen,
Dat eenmaal in het jaar,
Al met de groote vacantie.
Alles is kant en klaar.
Dan gaa« wij met ons werk
Naar huis, met heel veel spoed,
Een ieder kan 't raden,
Dan is het fees": voor Moe.
JO BURGER.
KASTANJEBOOM.
Kastanjeboom, met breeden kroon
En korten stam, wat zijt ge schoon,
Uw bottels zijt ge al aan 't ontvouwen,
Straks gaat zij kegelbloemsems bouwen
En laten uw dichtbegroeide takken
Een zonnescherm voor ons zakken.
ANNIE WALBOOM.
BLOEMENWEELDE.
Vooruit jongens, vooruit meisjes,
Allen naar 't bollenveld,
't Zij per trein, per fiets, per auto,
Desnoods te voet er heen gesneld.
Loopt dan heel dicht maar langs de velden,
Let op den stand, den vorm, de kleur,
En laat je reukorgaan genieten,
Adem maar diep de bloemengeur.
En neem dan zooveel bloemen mede,
Als je arm maar dragen kan,
Zet ze thuis in vaas of kannen,
En geniet er dagen van.
Die niet heengaan om te kijken
Wat ons bollenland hun biedt
Mogen van bloemenweelde spreken,
Zien toch deden ze die niet.
ANNIE WALBOOM.
GEEN EENIGST KINDJE.
Ik ben geen eenigst kindje,
Moe zegt, dat is wel goed.
Nu leer je ondervinden
Dat helpen elkaar, wel moet.
Ik ben geen eenigst kindje,
Dat kan voor mij geen kwaad.
Wij leeren elkaar beminnen
En helpen met de daad.
Ik ben geen eenigst kindje,
Dat maakt mij niet bezwaard,
Want later ondervindt je,
Dat véél, „zoo maar niet gaat".
Ik ben geen eenigst kindje,
Niet altijd vond ik 't fijn;
'k Meende dal één kindje
Veel meer toch had dan wij.
Ik ben geen eenigst kindje,
Nu weet ik, het is goed,
Wij kennen geen vervelen,
En helpen veel, „dat moet!
(Tony Sinnige, Ruyghweg 177/-
(Slot).
Baas Hengel, de visscher, had
dien dag mopperend zijn hengel geno
men en was op het pad gegaan. Mooie
zonneschijn, warm weer, dat was
niets voor baas Hengel. Pas als het
regende, dat je zoowat wegspoelde,
als de bliksem door de wolken kliefde
en de donder mensch en dier op
schrikte, was Hengel in zijn element,
in zijn „knollentuin" noemde men dat
in Harderloopen. Want baas Hen
gel was zooals ik boven reeds
zeide een visscher en de visschen
zoeken met warm weer den bodem van
de sloot op en zijn meestal te traag om
dan te bijten. Maar met regenweer ko
men zij boven, zijn zij levendiger en
dan slaagt de vangst beter.
Zoo was baas Hengel bij het slootje,
waarin Owa lag, aangekomen. „Verder
ga ik niet!" mopperde hij, „het is toch
nergens wat gedaan! of ei' niet een
palinkje te verschalken is. Hij schoof
de worm aan de haak, ging zitten op
zijn vischmandje, nam een hartver
sterking uit zijn veldflesch en liet de
dobber in het water zakken.Wat
was dat? De dobber ging meteen om
laagZou het ding lek zijn?
Neen, het was toch een goede, kurken
dobber, die hij zelf eergisteren ge
kocht had.... Het snoer ging strak
staan, hij voelde tegenstand. haalde
op.... een prachtge, vette paling
spartelde aan zijn haak. Snel bevrijdde
hij het dier van de pijnlijke haak,
duwde het in zijn tasch en wandelde
huiswaarts. Want deze vangst was ge
noeg voor vandaag. Een vette, dikke
paling.die zou baron Van Snuf
felaar tot Harderloopen zeer zeker wel
voor zijn dim "tafel willen koopenl.
En welgemoed liep hij verder, stak
zijn korte pijpje op, het hoogste teeken
van zijn tevredenheid en zwaaide met
zijn hengel.
Owa keek eens rond in haar nieuw©
verbli,jf.... Zij verlangde weer hard
naar het water, naar de beschutting
van de waterplanten en het gezellige
gewriemel van de torretjes en kever
tjes om haar heen. Maar het was dbn-
ker en verstikkend-warm in haar
mand. Slechts heel bovenin haar ge
vangenis was een kiertje, waar het
licht doorheen viel. Owa richtte zich
op, drong haar kop door het kiertje,
het kiertje werd wijder.... Owa voel
de, dat zij zich geheel door het gat kon
wringen. En ze verlangde zoo naar de
vrijheid, naar haar slootje en haar ka
meraden. Toen viel ze op den grond,
in het gras. En tusschen de spijlen
van een hek door zocht ze den weg
naar het slootje.... maar dat was
moeilijk! En een meter of drie verder
bleef ze hijgend liggen, want het is niet
alles voor een paling om op het droge
een eind voort te kruipen!
„Hoeoeoeoeoeoeoeiii!" gilde meneer
Bollenbos. Hij sloeg met armen en
beenen en viel half uit zijn leuning
stoel, waarin hij zoo fijn gedommeld
had. Maar het einde van zijn slaapje
~s verre van plezierig geweest....
k had gedroomd, akelig gedroomd.
Dat was nu geen nachtmerrie geweesti
maar een klaarlichtendagmerrie! Hij
had gedroomd, dat hij in het Brazi-
liaansche oerwoud stapte en dat hij
niets anders om zich heen zag dan slan
gen, slangen, slangen en nog eens slan
gen! Hij glibberde over de slangen, die
hem allemaal .poogden te omstrikken
met hun griezelige, lange staarten en
lichamen!.En tusschen één van die
slangen zag hij een klein, venijnig
slangetje, grijsachtig-zwart, dat een
giftig tongetje naar hem uitstak en
scherp siste! Dat was het giftslan
getje, dat professor Knorhaan had be
schreven! En hij gilde van angst....
Daardoor werd hij wakker,Eén
blik door de kamer stelde hem weer
eenigszins gerust, maar hij vond het
toch beter zijn beenen op te trekken.
Je kon toch nooit weten, hij had zoo
natuurlijk gedroomd.... het zou niet
de eerste keer zijn, dat menschen
meenden te droomen, terwijl ze even
wakker waren als.... hijzelf op dit
oogenblik. Maar al spoedig vond hij
zichzelf laf, nam hij moedig het besluit,
op te staan en nog even een luchtje te
gaan scheppen, voordat hij het avond
eten gebruikte.
Hij zette zijn hoed op, nam zijn wan
delstok en stevende naar de voor
deur. Zoo kwam hij in het tuintje!
„Nu voorzichtig zijn," dacht hij. Je
kunt toch nooit weten, na zoo'n slan-
gendroom. En hij keek scherp uit, of
hij niets zag. Opeenshet was
alsof zijn hart stilstond, of hij verstar
de!! In het gras, nog geen twee meter
van hem vandaankronkelde de
giftslang uit zijn boek! Grijs-zwart,
hier en daar bruin glanzend, een spits
kopje en kleine, venijige oogjes! Hij
was verloren!Wat moest hij
doen? Langzaam aan herwon hij weer
zijn tegenwoordigheid van geest! De
slang scheen niet vlug vooruit te kun
nen komen. Misschien was dat zijn red
ding. Hij vloog achteruit naar de deur.
Gelukkig! Hij was voorloopig veilig,
j Nu de politie waarschuwen!
Hij rende naar de telefoonEallo,
politie? Ja hier Bollenbos! Er
ligt hier een gevaarlijke giftslang in
mijn tuintje! Waarschuw de brandweer
of wie ook, maar haal het dier weg!
Hoe die daar komt? Weet u het, dan
weet ik het ook! Schit in 's hemels
naam op! Ik besterf het"Hij
wischte het zweet van zijn voorhoofd...
En gedurende dien tijd lag Owa rus
tig in Bollenbos' tuin en zuchtte: „Tk
kan mijn sloot niet meer vinden! Wist
ik maar hoe ik moest kruipen!"....
Vijf minuten later kwam de brand
weer! Ze hadden zware waterlaarzen
aangetrokken om tegen de beten van
het ondier beveiligd te zijn. Uit een
raam van de bovenverdieping gesticu
leerde Bollenbos en deelde zijn beve
len uit aan de zenuwachtige brand
weerlieden. De chefbrandweerman had
een vogelkooitje meegebracht, waarin
hij het dier hoopte te vangen. ..Luis
ter!" gilde Bollenbos uit het boven
raam", slangen zijn dol op melk! D°p
een beetje melk in een bakje en zet dat
in de vogelkooi. Maar houdt de spu>
gereed als het dier soms mocht vluch
ten! Want dan zijn we verloren! Zoo
gezegd, zoo gedaan. Het tuinhek van
Bollenbos werd door een moedig'
brandwacht opengezet Niet zood' 1
stond het open, of alle toeschouwers
stormden in hun huizend De hrand-
wacht was in vier sprongen weer k.o?
van den tuin. In dien tussche"H'
hadden de anderen de brandslang u,t"
gelegd, klaar om water te geven!