Ons kinderverhaal. De schatgravers van Dubbelman. C)NS_g<JNDgRtlOgK|ECf Beste jongens en meisjes! Een meneer van kantoor heeft eens tegen me gezegd: „Zeg Kindervriend, nu moet je niet meer over het mooie weer schrijven, want altijd als jij er over geschreven hebt, begint het te regenen". Dat was natuurlijk niet heelemaal waar, al is het wel eens ge beurd, dat, wanneer ik Donderdags middags aan jullie schreef, en de zon zoo bij me binnenviel en ik jullie daar over ging vertellen, dat Zaterdags middags, als jullie het lazen, de regen neerplenste. Toch moet ik jullie ook vandaag vertellen, dat ik het heerlijk vind, dat het zulk mooi weer is. Want nu hebben we toch waarlijk de lente gekregen, dat zie je aan alles. Ga b.v. eens op het Koningsplein staan en zie dan de Prins Hendriklaan in, dan zie je aan die kale verminkte boomstam men allemaal frisch jong groen en zie eens naar de landerijen, waarop de koeien loopen, het gras ziet er uit als jonge spinazie en als je nog meer van de lente wil zien en hooren, dan moet je eens 's morgens vroeg naar de dui nen gaan, och zoo ver is eigenlijk niet eens noodig, ga maar eens bij de linie staan, dan hoor je de leeuwerikken de zon tegemoet jubelen; dan zie je de blauwe hemel vol zon, dan is er de vreugde van de lente over heel de wereld. Corrie Bijl. Dat is een aardig zusje van jou, Corrie, dat je in je versje hieronder beschrijft. Vooral dat neusje als een „erre- tje" zou ik wel eens willen zien. Dat is vast net zoo leuk als dat leuke versje van je. Dittie Bijl. Corrie heeft jou zeker ook aangestoken met de rijmelarij, of is het an dersom het geval? Jouw versje was ook aar dig. Ga jij onder de wol als de zon in haar „wolkenbedje" kruipt? Ina Boels. Alweer naar Amsterdam ge weest, Ina? Ik denk, dat je er beter den weg weet dan ik, want ik ben niet veel in Amster dam geweest. Een verrassing was dat, hè, dat je je eigen raadsel in ,,'t Juttertje" zag staan, je was er natuurlijk zoo mee klaar. Heb je dat versje zelf gemaakt? Ik meen het al eens gelezen te hebben; in ieder geval is het verhaaltje bekend. Tinie Kuiper. Dat is je tweede versje dat in de krant staat, Tinie, je wordt geloof i armen boven zijn hoofd, ik, ook een van m'n trouwe rijmelaarsters. Catrientje Ouwerkerk. Ik krijg straks een „Jutter" vol rijmpjes, Catrientje. Maar dat geeft niet, hoor, als ze dan allemaal ten minste maar net zoo aardig zijn als dat van jou. En het is nog wel de eerste keer voor je, hè? Gerrit Bakker. Ja, dat zijn feestdagen geweest, Gerrit, die Pinksterdagen; dat kwam door de zon die zoo blij scheen. Ik zal je nu alvast maar feliciteeren met je ver jaardag op volgende week Dinsdag. Ik hoop, dat je een fijnen dag hebt, enfin, dat schrijf je me volgende week wel, hè? Mon Bonte. Nu ben je tien jaar, Mon, ik zie het onder op je briefje staan en ik heb gelezen, dat je een prettigen verjaardag hebt gehad en ook fijne cadeautjes, daar ben ik blij om, want ik gun het je van harte. Tonny Kersbergen. Dat is fijn, dat je vader een boekenkastje voor je gaat maken, Tonny, dan kunnen daar alle boeken in die je met de raadsels wint en die je met je ver jaardag krijgt en die je op school als prijs ontvangt. Dan zal het wel gauw vol zijn. Agatha Koclemey. De teekening is mis lukt, Agatha, ik lijk geen sikkepit op een van de vier gemaakte portretten. Je zal het dus nog eens over moeten doen, maar tijd om voor je te poseeren, heb ik niet, hoor. Jopie Bijl. Jullie hebt dus alle menschen op de boot zien gaan en zien vertrekken. Wat een vroolijke drukte is dat, hè. Ik weet me dat nog goed te herinneren, toen ik nog op de Binnenhaven woonde. Ik vond het altijd wat een leuk gezicht het vertrek en de aan komst van de boot. Dat versje kan ik van daag heusch niet opnemen, Jopie, omdat er zooveel versjes zijn ingezonden en ik dus alleen de eigengemaakte kan plaatsen. Van den zomer, als het niet zoo druk is met in zenden, stuur jij dan nog eens een versje. Germaine Franken. Dat ingezonden versje door jou, kan ook vandaag niet ge plaatst worden. Als je de reden wilt weten, lees dan het briefje maar dat ik hierboven aan Jopie Bijl schreef. Jan, Henny en Alie Roeper, Texel. Dat was jammer, dat Jan niet mee kon naar de markt en hij houdt het zeker nu te goed tot een anderen keer? Drieduizend lam metjes, die heb ik nog nooit bij elkaar gezien, wat een leuk gezicht zal dat geweest zijn. Harm Leyen. Jij bent net als ik, Harm, ik houd ook meer van de zee en de duinen, dan van de bosschen. Dat komt zeker omdat ik bij de zee geboren ben en jij ook. Maar het was toch fijn, hè, met de Pinksterdagen in Hilversum en je zal wel genoten hebben van al het moois dat je gezien hebt. Annie Walboom. Dat heb ik eerst even na moeten zien, Annie, dat ik jou vorige week niet geschreven had. Je briefje is me beslist ontgaan, maar wees gerust, want je versjes waren heel aardig, hoor, anders had ik ze toch niet opgenomen? Vandaag zie je maar een versje van je in ,,'t Juttertje" staan en dat komt niet, omdat het andere niet aar dig was, maar omdat ik er geen ruimte voor had en ook de andere kinderen een plaatsje moest geven. Dat hadden we afgesproken, nietwaar. Mien Jonkmans. Ook ik ben Tweeden Pinksterdag even naar het strand geweest, Mien. Misschien heb ik je dus wel gezien. Van de week zag ik je ook, toen je de raad sels bracht en jij keek me aan alsof je dacht: „dat is zeker de Kindervriend". Is het zoo niet? Beppie Keizer. Dat is fijn, Beppie, dat je zulke prettige Pinksterdagen hebt gehad. Nu, ik ook, hoor. Er is gelukkig nog een groot stuk strand over, hè, en ik geloof, dat het al weer grooter wordt, zoodat we mis schien toch nog over een paar jaar weer een breed strand hebben. Louise v. Schaik. Nu moet je niet te leurgesteld kijken dat je versje er niet in staat, Louise, als er niet zooveel versjes waren ingezonden, vandaag, dan had ik er nog wel een plaatsje voor kunnen vinden, maar nu was ,,'t Juttertje" vol en moest ik wel eenige versjes opzij leggen. Van de week kreeg ik van Jan weer een brief met allerlei J raadsels en daar waren nog al moeilijke bij- Het duurt natuurlijk wel twee maanden voor dat hij op het briefje van de vorige we%k ant woord kan geven, maar ik hoop, dat hij dan begrepen heeft, dat ik graag had, dat hij eens iets van zijn reizen vertelde. En dat wil hij dan vast wel doen, denk ik. Annie v. d. Brink. Of broertje en Rita het heerlijk vinden in de duinen? Dat kan je begrijpen, vooral broertje, die heeft nu zoo'n groot speelterrein, waar geen gevaar is voor auto's of fietsen. Hij is den heelen dag bui ten en slaapt 's avonds als een roos, met z'n Annie Jansen. Ik ben bang, Annie, dat, wanneer ik in jouw poezie-album wat zou schrijven, alle meisjes met hun albums bij me op kantoor kwamen, en daar heb ik heusch geen tijd voor en eigenlijk ken ik je daarvoor ook weer te weinig, om iets voor jou te schrijven waar je wat aan hebt. Dan zou ik je veel beter moeten kennen. Henk Verheul. Wat een mooie tochten heb je gemaakt met de Pinksterdagen, Henk, jammer, dat ze voorbij zijn, hè. Ja, nu ben ik ook in de „Donkere Duinen" geweest en broertje vond de visschen toch zoo prachtig, als ik hem niet vastgehouden had, was hij, geloof ik, zoo den vijver ingeloopen. Tony Sinnige. Zie je wel, dat dacht ik al, als één meisje met haar poezie-album aan komt dragen, dan komen er meer; je weet, als er één schaap over den dam isIk moet aan jou hetzelfde antwoord geven als aan Annie Jansen. Lees dat dus maar. Het versje dat je gemaakt hebt is weer heel aar dig. Jaap en Kees Kok. Ja, dat kon nog wel eens gebeuren, dat ik met vacantie op Texel kom, maar dan moeten de kinderen even grooter zijn. Nu, zou ik Rita nog op m'n schouders moeten nemen en dat zou niet mee vallen, omdat ze, geloof ik, ongeveer 25 pond weegt. Broertje kan al wel zoo goed loopen, dat hij best van Oudeschild naar de dennen- bosschen kon. Tweeden Pinksterdag is hij, van Huisduinen uit, heen en terug naar de „Donkere Duinen" gewandeld en dat is ook heel ver en toen was hij nog heelemaal niet moe. Dus misschien over een jaartje. Nu, jongens en meisjes, tot volgen de week maar weer. Kindervriend. Mama, moeten we over dat smalle bruggetje? Ja kind, maar wacht even, het is misschien niet betrouwbaar. Laat papa er maar eerst over gaan. EEN MISLUKTE DAG. Al weken van te voren Was 't plan al opgezet: Met Pinksteren naar de duinen; O jongens wat een pret. De duinen zijn zoo veilig. Dat is toch heel veel waard; Geen last van fiets of auto, Zooals thans op de straat Het weertje was zoo prachtig. Met 'n mooi blauwe lucht, Want moe is zoo bezorgd Voor mijn lieve kleine zus. Cathrientje in den wagen, Mijn broer en ik voorop. Zoo gingen wij gezellig Den mooien Strooweg op. Pa zei: wij wandelen langzaam Het kerkhof voorbij En dan nog even verder, Daar moeten wij dan zijn. Op de plaats al aangekomen, Toen wisten wij geen raad; Thans alles afgesloten Met 'n hek van prikkeldraad. Er stond verboden toegang. Dat was voor ons een ramp. Ons spelen viel in duigen, Wij waren in den brand. Mijn broer zei; Pa, 't is zeker, En schoot toen uit z'n slof, Dat bord met paal stond beter Voor den ingang van 't kerkhof. Jo Burger. HET LENTEGETIJ. Komt knapen en meisjes naar buiten, Waar de vogels lustig fluiten. Spring nu vroolijk en blij, Want het is Lentegetij. Jong en oud nu lustig gezongen En daarbij ook vroolijk gesprongen; Wees nu allen vroolijk en blij, Want nu is het de maand Mei. Catrientje Ouwerkerk. DE LENTE KOMT. Weg de Winter met haar korte dagen, Weg de wind met hare vlagen. Weg 't ijs, waarop wij reden. Weg de sneeuw, waarop wij gleden, Weg de hagel en de regen, Weg de man, die de banen veegde, Weg de sneeuwman en de bal, t Is nu Lente overal. Tinie Kuiper. TIJDIG TERUGGEKEERD. „Maar Piet", zegt meester, ,,'t is toch erg. Je komt vandaag weer veel te laat". „Ja, u hebt wel gelijk", zegt Piet, „Maar t is zoo glibberig op straat, Dat men bij eiken tred vooruit Twee passen naar achter schiet". „Maar Piet", zegt meester, „is dat waar? Dan was je immers hier toch niet". „Dat is te zeggen", antwoordt Piet „Ik keerde me om, 'k liep hier vandaan. En door naar den anderen kant te gaan Kwam ik vrij spoedig toch nog aan", Ina Boels. Het zonnetje van t schijnen moe, Ging naar zijn wolkenbedje toe; 't Deed zijn plichten heel den dag, Zoodat het nu wel rusten mag. Dittie Bijl. DIRK. Dirks moeder was een huisvrouw, Alles hield ze heel en schoon. Dirks vader was een dronkaard. Verdronk een deel van 't arbeidsloon. Dirks moeder, die was vroolijk, Zong, terwijl zij bitter leed. Dirks vader was een brombeer. Die een iedereen verweet. Dirk zelf was een jongen, Zwevend tusschen goed en kwaad; En dat kon ook niet anders, Besmet wordt men waarmee men gaat. En wat overredingskracht. Dirk begon verstand te krijgen Telkens ging hij die gebruiken Na zijn vaders dronkennacht. Dirk heeft het pleit gewonnen, Vader drinkt en bromt nooit weer, Moeder zingt nu zonder lijden, Dirk is niet zoo zwevend meer. Annie Walboom. TOOSJE. Een aardig blozend bolletje. Een lijfje als een molletje, Twee armpjes om te grijpen, Twee handjes om te knijpen, Twee lekkere dikke beentjes Twee oogjes als een sterretje, Met kleine rose teentjes; Een neusje als een erretje, Een mondje als een roosje, Dat is mijn zusje Toosje. Corrie Bijl. ONDEUGENDE BROER. Broer was 'n kleine stoute guit, Hij voerde heel den dag niets uit, Hij sprak op school en lachte luid, Zoo leert hij voor geen halven duit. Nooit was broer met zijn sommen kla Hij draaide en hij praatte maar. Meneer vond dat verschrikkelijk naar: „Ja broer, je kijkt nog wel eens raar". De meester zei ten laatste, kwaad: „Je blijft vanavond, kameraad, De sommen moet je maken En nu geen noten kraken J" In nevelen van tranen gehuld, Met oogjes van verdriet gevuld, Moest hij nu schrijven met geduld, Maar 't was toch ook zijn eigen schuld. Al zijn vriendjes zijn aan 't spelen. Hebben saam de grootste pret. „Broer, had jij, toen meester les gaf, Ook maar beter opgelet!" Tony Sinnige. Gemaakt naar aanleiding van de fikn- vertooning van het Drankweercomité. Een schrikwekkend avontuur van meneer Knoop door MART. „Castor en Pollux" heette het land goed, waar de familie Van der Zon woonde. Castor en Pollux heetten de beide zoontjes van vader en moeder Van der Zon. Castor en Pollux waren zij genoemd, naar de historische twee ling van dien naam en „Castor en Pol lux" had meneer Van der Zon zijn landgoed gedoopt, toen hij verblijd werd met een gezonde tweeling.... Castor noemde men bij afkorting Kas en Pollux werd Luc genoemd. Dat wa ren de helden, die in dit verhaal een groote rol zullen spelen. Wij zullen niet lang blijven stilstaan bij hun le vensgeschiedenis, doch slechts in korte trekken verhalen, dat Kas de grootste en de magerste was en dat Luc kort en dik was, haast op mollig af! Beide werden zij op school door meester Stier gevreesd, want zij zetten zijn geheele school op stelten. Het landgoed was een oud kasteeltje, dat door de Van der Zon'nen gerestau reerd en opgekalefaterd was, zoodat het er thans weer alleraardigst uitzag. Het was de trots van Dubbeldam, want het verhaal ging, dat het kasteel al da teerde uit het begin van de Middeleeu wen, en dat is een heelen tijd geleden! Kort en goedde Van der Zon'nen hadden het goed. Papa van der Zon was Wethouder van Dubbeldam, voor zitter van de Dubbeldammer Kegel club, eere-brandmeester en werd door alle rechtgeaarde Dubbeldammers hoog geacht. ,t Kas en Luc waren nog nooit zui goede vrienden met elkaar geweest die week. Dat kwam, omdat zij sam een geheim hadden en dat brengt zei broers nader tot elkaar. Kas had p een inspectietocht door den kelder e losse tegel ontdekt, waarachter e, luik scheen te zitten en daar hij op oogenblik niemand anders zag om V ontdekking aan toe te vertrouwen, zijn broer Luc, had hij die maar d genoot gemaakt. Zij voelden zien n gewichtig met dit geheim en hetkos hen heel,wat moeite hun mond te n den tegen de andere huisgenoot^ want anders had men hen vast boden in den kelder te gaan. n Het was ZaterdagmiddagK8?. n Luc waren vrij van school. Z« ,ha zich juist verkleed in hun hinsP^ en waren thans geheel gereed to expeditie naar het geheimzinnige in den kelder. Luc had een oude sc

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 19