Uit de geschiedenis der Indianen. I TOB NOOIT HOEKJE v deze warmte geheel verbruikt wordt voor de verdamping van het water. Het dier neemt dikwijls op uit de omge ving, bijv. als het in de zon gaat lig gen; deze warmte dient om nog meer water te laten verdampen. Als een slang in rust is en geen voedsel ver teert, is haar temperatuur een graad lager dan die van haar omgeving. Als het spijsverteringsproces zijn hoogte punt heeft bereikt, stijgt de tempera tuur eenigszins en als het dier opge wonden is, kan de temperatuur zelfs 9 of 10 graden Fahrenheit boven die der omgeving stijgen. Na enkele uren is zij daaraan gelijk of iets lager. Een broedende python. Een der meest interessante proeven had betrekking op een broedende python. Vele slangen zijn levend- barend; andere leggen eieren en er be staat een Zuid-Afrikaansche python soort, waarbij de moederslang zich om de eieren heenkronkelt en ze met haar lichaam bedekt. Langen tijd heeft men niet geweten, of het doel alleen de be scherming der eieren was, of dat ze bebroed werden. Nauwkeurige metin gen toonden aan, dat de lichaamstem peratuur der slang 7 graden hooger was dan die van haar omgeving. Het dier was zeer rustig tijdens de metin gen, zoodat er geen sprake was van opwinding of beweeglijkheid, waardoor haar lichaamstemperatuur kon zijn verhoogd. Het was dus werkelijk een broedende slang. Het dier had in April 1931 twintig eieren gelegd in den dierentuin en is ongeveer 60 dagen er omheen gekruld blijven liggen. He laas waren de eieren niet bevrucht, zoo dat zij niet uit konden komen. Koudbloedige dieren zijn meestal veel rustiger in hun bewegingen dan warmbloedige, vooral bij lage tem peraturen. Tijdens hun winterslaap is hun warmteproductie zelfs zoo gering, dat zfj haast niet gemeten kan worden. Daarom hebben zij ook heel weinig voedsel noodig in vergelijking met de warmbloedige dieren. Wel eten de groote slangen soms zeer veel tegelijk we zagen eens een python van 32 kg een big van 9 kg verslinden doch dan kunnen zjj ook weer langen tijd zonder voedsel, soms wel meer dan een jaar. Dit is mogelijk, omdat zij zeer spaarzaam omgaan met hun energie. Als zij in het wild leven, leggen zij een betrekkelijk korten afstand af naar de dichtstbijzijnde drinkplaats en blijven daar wachten op een geschikte prooi. Zij vallen plotseling aan en blijven dan ongeveer twintig minuten lang in hef tige beweging, want zij moeten hun prooi niet aleen doeden, maar ook ge heel inslikken. Die twintig minuten voor een hoeveelheid voedsel, welke voor maanden voldoende is, vertegen woordigen tenslotte slechts een zeer geringe energie vergeleken met wat andere dieren en zeker gewervelde dieren moeten doen om in hun onder houd te voorzien. Hoe wij vergelijken. Bij koud- zoowel als bij warmbloedi ge dieren kan men zeggen, dat de warmteproductie toeneemt, naarmate het dier grooter is; er bestaat echter geen vaste verhouding, want een klein hondje zal meer dan half zooveel warmte produceeren als een tweemaal zoo zware hond. Men heeft getracht, dit te verklaren door de grootere huid oppervlakte van den grooten hond, doch de warmteproductie per vierkan te centimeter huidoppervlakte loopt bij de warmbloedige dieren sterk uit een en is eveneens het grootst bij de kleine dieren. Bij de door ons bestu deerde koudbloedige dieren, met uit zondering van de schildpadden, bleef deze waarde echter tamelijk constant, vooropgezet dan, dat men de tempera tuur constant deed blijven. Wij konden ook de warmteproductie van warm- en koudbloedige dieren met elkaar verge lijken, wanneer zoowel het gewicht als de lichaamstemperatuur der beide die ren dezelfde waren. De lichaamstem peratuur van het warmbloedige dier konden wij natuurlijk niet laten dalen, doch die van het koudbloedige konden wij wel laten stijgen door de tempera tuur van de omgeving te verhoogen! Dit gelukt vooral goed bij koudbloedige dieren, die oorspronkelijk in warme streken thuishoorden. Zelfs bij deze temperatuur brengt het koudbloedige dier minder warmte voort dan het warmbloedigede warmteproductie per cm2 huidoppervlakte is bijv. bij een muis 6.4 maal zoo groot als bij een slang. Er bestaan echter ook zekere over- gansvormen tusschen de warm- en de koudbloedige dieren, die onderling zulke fundamenteele verschillen ver- toonen. De eerste ls de broedende wijf jespython. De tweede wordt gevormd door de groep der schildpadden, die een veel grootere warmteproductie hebben dan slangen, alligators of ha gedissen. Zfj hebben ook meer bloed, doch niet genoeg om ev&iveel warmte te produceeren als warmbloedige die ren. De derde overgangsvorm vinden wü bii die warmbloedige dieren, welke een winterslaap houden. De bloedtem- peratuur is tijdens den winterslaap niet hooger dan die van een koudbloedig dier en daalt met de temperatuur der omgeving, tot zij nog slechts weinig boven het vriespunt staat. Toch ster ven deze dieren daar niet van. Men kan een marmot in winterslaap dus vergelijken met een even zware hage dis van dezelfde lichaamstemperatuur om hun warmteproductie met elkaar te vergelijken; deze blijkt ook in dit ge val hooger te zijn bij het warmbloedige dier, dat nu eenmaal meer bloed en een beteren bloedsomloop heeft. De logende van een beroemd krijgsman. door DR. TRUMAN MICHELSON. Ethnoloog van het Smithsonian Institution. Tecumsch, de beroemde Indiaansche krijgsman, die het gebracht heeft tot brigadier-generaal bij het Engelsche leger, dat in .1812 tegen de Vereenigde Staten optrok, was een der meest ge vaarlijke vijanden, die de Amerikanen ooit onder de Indianen hebben gehad en werd, nadat hij in 1813 in den slag van de Thames gesneuveld was, door zijn rasgenooten vereerd als een legen darische figuur. Bij onze ethnologische studies onder de Ottawa-Indianen van Michigan kwamen wij echter in aan raking met een zeer oude Indiaansche vrouw, die ons nog van authentieke herinneringen aan den grooten Indiaan kon vertellen, al dateerden deze her inneringen dan ook uit haar vroegste jeugd. Haar verhaal luidde als volgt: „Tecumsch was een van die jonge Indianen, die alle in dien tijd gebrui kelijke ceremoniën moest doormaken, veel moest vasten en zich veel moest ontzeggen, wat andere jongelui van zijn leeftijd genoegen verschafte, om beter geschikt te worden voor de groo te toekomst, die hem wachtte. Zijn ouders wisten, dat er iets in hem zat en dat zij, door hem te laten vasten, te weten konden komen, of hij in eenig opzicht zijn volk van dienst zou zijn. Zij lieten hem eerst tien dagen vasten en, omdat hij toen niets droomde, nog eens tien dagen. Weer droomde hij niets en toen gaven zij hem nogmaals tien dagen lang de kans, doch midden op den dag kreeg h$ nu een klein beetje eten. In den laatsten nacht van zijn dertigdaagsche vasten droomde hij. Hij droomde, dat zijn lichaam als van ijzer zou zijn in den veldslag, dien hij aanvoerde. Hij werd met ijzer geze gend; dat beteekent, dat geen kogels of andere wapens zijn lichaam zouden kwetsen en dat hij slechts bij uitzon dering manschappen zou verliezen. Alleen het feit, dat hij hen aanvoerde, zou hen beschermen. Tecumsch moest bovendien een bepaalde soort gordel van buffelleer dragen en een kleine kano hebben waarmee hij altijd te weten kon komen of de veldslag van dien dag hevig of kalm zou zqn. Dezen droom vertelde hij ook aan zijn ouders, waarop zijn vader dadelijk aan het werk ging om een gordel en een mi niatuur-kano voor hem te maken. Toen hij later de troepen aanvoerde, ging hij altijd voor zonsopgang naar het ri viertje of meertje, waarbij zij over macht hadden, en zette het bootje in het water. Dit dreef dan weg en ver dween uit het gezicht, doch kwam wat vroeger of wat later altijd bij hem te rug. Als het lang wegbleef, zou de veld slag van dien dag hevig zijn en kon hij met die omstandigheid tijdig rekening houden; keerde het bootje spoedig terug, dan wist hij, dat de veldslag kalm zou verloopen. Doordat hem deze zegen verleend was, kon hij vele over winningen behalen. Op den laatsten morgen van zijn leven keerde de klei ne kano in het geheel niet terug. Toen wist hij, dat zijn loopbaan dien dag zou eindigen. Hij vertelde zijn mannen, dat de zegen, die hem onkwetsbaar maakte van hem was geweken en dat hjj dien dag zou sterven. Zonder ver zet ging hij zijn einde tegemoet. Als Tecumsch van een veldslag terugkeer de, maakte hij altijd zijn gordel los en dikwijls viel er dan een kogel op den grond, die hem ongetwijfeld zou heb ben getroffen, wanneer de zegen hem niet beschermd had. Terwijl zijn man nen dit met verbazing aanzagen, smeekte Tecumsch dan op zachten toon, dat de zegen ook hen zou be schermen". Deze legende, welke wjj uit den mond van de oude vrouw hebben opge- teekend, kan in den loop der jaren bij het vertellen en oververtellen natuur lijk sterk gewijzigd zijn, doch alle hoofdactieven ervan zijn historisch be vestigd. Zoo moest elke Indiaansche aanvoerder vasten, wilde hij ooit het vertrouwen van zijn mannen kunnen winnen. Tecumsch zelf moest vast heb ben geloofd aan den bovennatuurlijken zegen, dien hem in zijn droom gegeven was. Het feit, dat de eerzuchtige jon gen zich zoo lang aan het vasten onder wierp, inplaats van zelf een droom te verzinnen, is een bewijs te meer van zijn oprechtheid, waardoor hij later niet alleen de Indianen voor zich innam, maar ook de Engelschen, die hem tot brigadier-generaal benoemden in den oorlog, welken zij in 1812 tegen de Amerikanen begonnen. Weinig Indi aansche figuren zijn zoo dikwijls in de literatuur beschreven, al moet gezegd worden, dat die beschrijvingen over het algemeen getuigden van weinig be grip vnn de typisch-Indiaansche denk wijze, welke tot uiting komt in de over leveringen, die onder zijn volk over hem in omloop zijn. In de geschiedenis heeft Tecumsch zijn naam vereeuwigd, doordat hij niet slechts een zeer be kwam krijgs- en staatsman was, doch bovendien een uiterst loyale vijand, die zich nimmer schuldig maakte aan de wreedheden jegens de krijgsgevange nen, -waarmee andere succesvolle In diaansche krijgslieden hun staat van dienste hebben bezoedeld. „En dan nog iets, mijneheeren: Zorgt ervoor, dat ge uw uitgesproken indivi dualiteit bewaart!" („Tidens Tegn"). BEETHOVEN EN ZIJN GEDIENSTIGEN. Het is een monopolie van den mo dernen tijd', diat men niet goed met gedienstigen kan omspringen, doch ook Beethoven kon daar een woordje over meepraten. Nu kwam daarbij, dat de groote musicus zijn eigenaardig heden had. Wat deze onsterfelijke geest in 1819 en 1820 op dit gebied meemaakte, daarvan vertellen de vol gende aanteekeningen in zijn dagboek: 31-1-1819: De huishoudster opgezegd. 15-2 De keukenmeid in dienst gekomen. 8-3 De keukenmeid met 14 dagen opgezegd. 22-3 De nieuwe huishoudster ge komen, 14-5 Werkster aangenomen voor 6 gulden per maand 20-7 De huishoudster opgezegd 17-4-1820: De keukenmeid gekomen. 18-12 Keukenmeisje opgezegd. 19-5 De keukenmeid ontslagen. 30-5 Huisjuffrouw gekomen. 1-7 De keukenmeid gekomen. 8-7 's Avonds de keukenmeid gevlucht! 30-7 Vrouw van Unter Döbling gekomen. 6-9 Het meisje gekomen. 22-10 Het meisje vertrokken. J HET ONDERBEWUSTZIJN EN ZIJN WERKING. Bewustzijn en onderbewustzijn zijn twee verschillende phasen van één ge heel. Het bewustzijn is het gedeelte dat redeneert en berekent, het onder bewustzijn is het gebied der herinne ring, ingevingen en gewaarwordin gen. Iedere gewoonte maakt een zeke ren indruk op het onderbewustzijn. U kunt een verkeerde gewoonte vervan gen opheffen door er een goede ge woonte tegenover te stellen. Dit wordt geïllustreerd door het vol gende gevol: een jongeman had de ge woonte, 's morgens geregeld te laat op te staan. Dit was een verkeerde ge woonte. Hij nam zich voor, er veran dering in te brengen. Den eerstvol- genden morgen zeide hij „neen" tegen deze neiging om te blijven liggen, en stond direct op. Toen hij dit den vol genden morgen herhaalde, was hij be gonnen aan het vormen van de ge woonte om op tijd op te staan. Lang zamerhand kostte het hem weinig moeite meer. Hij had de neiging tot luiheid overwonnen, door er stelsel matig tegen in te gaan. Vertrouwen is een goed middel om het onderbewustzijn te bereiken. Wat U stellig gelooft maakt een zeer ster ken indruk op het onderbewustzijn, en dergelijke indrukken vormen de drijf veer van Uw daden. Een gezonde ge- dachtengang zuivert en versterkt het onderbewustzijn. Daar herinneringen ook een belangrijke rol spelen, is het raadzaam zich mooie herinneringen in te prenten. Leert wat mooie gedichten uit het hoofd en zegt er dagelijks voor Uzelf een van op daarbij ten volle de betee- kenis der woorden realiseeren. Maakt zoo mogelijk wandelingen in een mooie omgeving en prent de schoonheid van de bosschen en heide of van het kalmeerend, grootsche schouwspel der zee in Uw gedachten. U kunt ook rechtstreeks gedachten geven aan het onderbewustzijn, en mits U dit op een ferme, besliste manier doet, lijdt het geen twijfel of ze zullen uitgevoerd worden. Wanneer U het echter weifelend en onzeker doet, zal de uitwerking nihil zijn. Stelt U voor, dat een dokter zou zeg gen: „Als het U uitkomt, eet U geen vleesch en geen eieren, en als U het niet te vervelend vindt, rookt dan niet en gebruik geen alcohol. En als U er niet op tegen heeft, gaat dan niet al te laat naar bed". Hoeveel vertrouwen zou zoo'n arts afdwingen? Neen, een dokter die het vertrouwen van zijn patiënten heeft, en in staat is invloed ten goede op hen uit te oefenen, zegt kort en krachtig: geen vleesch, noch eieren, niet rooken en niet drinken en vroeg naar bed. In denzelfden trant moet men zijn opdrachten tot het on derbewustzijn richten. Zegt b.v. tot Uzelf: Kalmte, even wicht en zelfbeheersching wil en zal ik verwerven. Absorbeert het begrip: kalmte. Stelt Uzelf voor, kalm onder alle om standigheden, krachtig weerstand bie dend aan iedere neiging tot onredelijk heid en prikkelbaarheid. Denkt vervol gens aan een groot eenzaam bosch op een windstillen dag. U wordt al kal mer, Uw polsslag en Uw ademhaling wordt rustiger, Uw zenuwen en spie ren ontspannen zich. Nu haalt U een paar maal diep adem, en voelt U, alsof er een drukkende last van U is geval len. Prent U het beeld van Uzelf in zooals U zoudt willen zijn, denkt aan Uzelf als krachtig, gezond, gelukkigi voorspoedig. Dit beeld zal het onder bewustzijn doordringen en vervolgens zal het onderbewustzijn U weer hel pen om langzamerhand dat ideale beeld te verwezenlijken. Dr. JOS. DE COOK (Nadruk verboden). 12-12 Keukenmeisje gekomen. 18-12 Keukenmeisje opgezegd. 27-12 Nieuwe kamermeisje 8^* komen. De nauwkeurige registratie van bet in- en udt dienst treden, toont, welke verwachtingen de meester van de feean had. Helaas steeds werd hjj zoowel bij het eene als bij het andere teleur gesteld.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 18