Wat kikker Karei en Tuimeltje beleefden.
x
Vogels met één pennestreek
De boemerang.
De meikever.
RAADSELS.
XXXXXXXX
X
x
x
x
X
X
Het lijkt zoo eenvoudigmaar
pas opl Probeer bet maar eerst eens
met gewoon natrekken en daarna uit
het hoofd met één pennestreek een
der vogels te teekenen.
De boemarang is het gevaarlijkste
wapen van de Australische inboorlin-
gen. Het is een bijna rechthoekig om
gebogen stuk hard hout, dat meestal
rug hadden en weer in de breede gang
kwamen, hoorden zij plotseling stem
men. Dicht bij hen, op gezichtshoogte,
was een langwerpig luik, ongeveer 50
cm hoog en 1.50 m breed. En ditmaal
was er een grendel op, die zelfs tame
lijk gemakkelijk openging! Lou maakte
voorzichtig het luik los. Het ging open
zonder te knarsen. Toen keken zij er
allen doorheen. In de hoogte zagen zij
twee mannen, die flesschen wijn in
een mand laden. „Tja", zei de een, „het
is hier maar een kale beweging! Nooit
eens iets bijzonders. En de wijnmerken
zijn ook al niets waard. Neen, dan bij
Van der Zon, laatst op dat diner. Ze
hebben me verteld, dat daar de fijnste
Champie en de beste Bordeaux op tafel
kwam. Maar daar is Van der Wind
veel te kaal voor!"
Van der Wind was de burgemeester
van Dubbeldam. Zij waren zeer waar
schijnlijk in diens kelder aangekomen.
„Hallo", zei meneer Van der Zon, „ik
stel je meening zéér op prijs, vriend"...
De beide mannen vlogen opzij, als door
een adder gestoken! „Hoorde jij niks?"
vroeg de ander. „Ja, d'r sprak iemand".
Toen zagen zjj het schijnsel van de
lamp en meneer Van der Zon. „O, bent
u het", grinnikte de eerste knecht, op
gelucht. „Als je van den duivel spreekt,
trap je op z'n staart!" lachte de tweede,
„hoe komt u daar zoo in de diepte, me
neer Zon?" „Een geheime gang van
mijn woning uit", verklaarde deze,
„maar roep meneer Van der Wind
even, wil je? Wat jullie zooeven ge
smoesd hebben, ben ik alweer ver
geten hoor". De beide knechten trok
ken met hun mand naar boven. Vijf
minuten later was de burgemeester
beneden.
„Duivels, wie had dat gedacht", zei
hij na het verhaal van Van der Zon.
„Maar eerst even klinken, kerel; hier
heb ik een flesch fijne Bourgone".
„Zeker de eenige fijne Bourgogne uit
den kelder", fluisterde Lou boosaardig
achter den rug van meneer Van der
Zon, die zich haast verslikte. De
knechts brachten een paar glazen en
door het keldergat heen klonken de
beide gemeenteraadsleden. „Het lijkt
wel of de heele gemeenteraad met el
kaar verbonden is", zei meneer Van
der Wind, „laat het luik maar zitten,
als je maar niet aan mijn wijn komt!"
„We hebben ze zelf beter", fluisterde
Lou weer, tot groot vermaak van de
jongens.
Zoo namen ze afscheid, met de belof
te, spoedig weer een tweeden tocht
door den gang te ondernemen, want j
meneer Van der Zon vond de emoties j
van vandaag genoeg en de jongens
ook, want wij waren moe van de muffe j
kelderlucht.
En zoo eindigde een hoogst avon
tuurlijke middag op 't kasteel „Castor
en Pollux" te Dubbeldam.
(De volgende week wordt verteld,
welke avonturen Kas en Luc die week
beleefden).
nog spiraalvorming ineengedraaid is,
dat in het midden dik en aan de uit
einden dunner is. Bij een goede worp
keert de boemarang, indien de vijand
niet getroffen is, terug naar degeen,
die hem weggeslingerd heeft. Zoo
gevaarlijk willen wij hier niet zijn.
Wij maken maar een.... papieren
boemarangetje! Onze afbeelding geeft
op de ware grootte te zien, hoe het
moet. Als je het boemarangetje goed
afschiet, hetgeen tamelijk veel oefe
ning vereischt, zal deze om zijn as
wentelen en een cirkelvormigen weg
afleggen. Komt de boemarang ergens
tegen aan, dan valt hij op den grond.
Het wapen moet treffen, of onverrich-
terzake terugkeeren. Neem een stuk
dun, maar stevig karton voor de kleine
namaak-boemarang. Geen hout, of al
te dun karton, of wel al te dik karton,
want dan mislukt de proef. De achter
kant van een kleine blocnote is uit
stekend ervoor geschikt 1
Meikever lentekever! Zoodra de
zon helder en warm vanuit den blau
wen hemel ons toelacht en alle twij
gen groen uitloopen, neemt op een
warmen Mei-avond, onze vriend Mei
kever eens een kijkje boven den
grond en poetst hij zijn vleugels wat
op. Tot voor dien tijd is hii eigenlijk.
„mijnwerker" geweest. Vele jaren heeft
hii in de duisternis doorgebracht. Wü
zullen eens nagaan, hoe hij dat deed:
Toen hii uit het ei kroop, was hij
reeds ondier den grond.... Om hem
heen lagen een aantal andere eieren,
even groot als gerstekorrels en daaruit
kropen zijn broers en zusters. Zü wa
ren, evenals hij, kleine, witte wormp
jes. „Engerlingen" noemde men hen.
En wie hen eens dichterbij bekeek,
verwonderde zich over de voortreffe
lijke uitrusting van deze kleine schep
seltjes. Zij bezitten namelijk geweldige
grijptangen en zes kleine pootjes met
krachtige klauwen, om te graven.
En zoo baant iedere engerling zich
een weg door de zwarte aarde. En waar
hij op een worteltje stuit, grijpen de
tangen het aan en nemen er even de
proef van. Het smaakt goed en nu
wordt die Engerling de bekende vernie
ler in onze tuinen. Zelfs de krachtigste
wortelen zijn voor zijn vraatzucht niet
meer veilig. De schade, die hij aanricht,
is niet gering. De beer en de houtves
ter beschouwen de meikever-engerling
als hun ergste vijand. En zij zijn de
kraaien dankbaar, die achter den ploeg
aan vliegen en in den omgeworpen
grond naar Engerlingen zoeken. Zij
beschermen om die reden ook de mol,
de zangvogels, de vleermuizen en den
egel daar deze dieren alle verbitterde
vijanden van den engerling zijn.
Drie jaar lang leeft de Engerling zoo
in den grond. In het derde jaar heeft
er een groote verandering plaats. Dan
wordt hü ongeveer tegen den mid
zomer een pop. Op dezelfde manier
als de pop van de vlinders nu echter
een witte keverpop. Een geheelen tijd1
rust hij dan van de inspanning van
deze gedaanteverwisseling uit, zonder
zich te bewegen en zonder voedsel tot
zich te nemen. Dan plotseling
springt het leelijke omhulsel en de
meikever, zooals wij dien kennen, is
Wie nu meent, dat de kever zich zou
haasten om naar het daglicht te ko-
gereed om zijn leven te beginnen!
men, die vergist zich. Het is namelijk
pas Herfst, de winter dreigt met ijs en
sneeuw en ons Meikevertje zou ellendig
moeten omkomen van honger en ge
brek, wanneer hü zich thans reeds in
het groote avontuur stortte. Daarom
wacht hij geduldig, graaft zich alleen
wat dieper in. En op een prachtigen,
warmen voorjaarsdag, als de zonne
warmte zelfs tot hem doordringt, baant
hij zich energiek een weg naar boven.
Daar blijft hii, verblind door de zon,
eenigen tiid zitten rusten.... Want
zelfs de schemering is voor dezen
kleinen aardgraver nog te sterk, nog
ongewoon. Dan spreidt hü de mooie,
bruine vleugels uit, laat ze een oogen-
blik trillen, en in een oogenblik zit hü
op een mooien, groenen tak, om zich
eens heerlijk te goed te doen, na zoo'n
langen vastentijd. „Dat is toch wat an
ders, dan dlie vuile wortels, daar in de
diepte", denkt hij. Totdat de boom,
waarop hij zit, begint te trillen, totdat
hij zijn evenwicht verliest, twee kinder
handen joelend naar hem grijpen en
hem in een klein huisje van karton
zetten..
Dan is voor onzen armen Meikever
de korte droom van licht en zon uitge-
droomd.
„Grootvader, eet u graag bonbons?"
„Neen, nujn jongen, dat goed raak in
niet aan!"
„O, dat is fqn, bewaart u dan deze
zoolang voor me tot na schooltijd!"
De ontwikkeling van den Meikever:
Pop Engerling Kever.
Oplossingen der vorige raadsel.
I
Op zyn geboortedag.
II
In het donker zqn alle katjes grauw.
III
Nergens en ergens.
Goede oplossingen ontvangen van:
H. A.; J. en G. B.; J. B.; I. B.; A. v.
d. B.; G. D.; G. F.; M. G.; N. v. d. H.;
A. J.; M. J.; J. en K. K., Texel; A. K.;
N. K.; T. K.; C. L.; H. L.; J. en M. O.;
C. O.; J. en A. R., Texel; M. S.; A. v.
S.; S. T.; T. S.; A. W.; J. W.
Op de le rij iets wat we graag heb-
ben.
Op de 2e rij een jongensnaam.
Op de 3e iets wat we wel eens
drinken.
Op de 4e rij het meervoud van een
boom.
Op de 5e rij een vak op school.
Op de 6e rij een meisjesnaam.
Op de 7e rij iets wat je 's winters
in boerendorpen op het üs ziet.
Op de 8e rij een medeklinker.
(Ingez, door S. L.)
II
Myn geheel is een vogel. Myn le
deel is een viervoetig dier. Myn 2e
deel is iets dat kinderen graag lusten.
(Ingez. door A. T.)
115. Kikker Karei en Tuimeltje liepen zoo hard ze
konden achter den appel aan, want ze wilden hem toch
niet kwü't zü'n en ook de kevertjes zetten hun beste
beentjes voor.
„Ik hoop maar, dat er niets in den weg komt", zei
kikker Karei tegen Tuimeltje, „want anders gebeuren
er zeker ongelukken", en toen hü dit goed en wel ge
zegd had, klonk er in de verte een hard geschreeuw
116.6 De kikker en Tuimeltje gingen vlug küken
wat er nu weer was voorgevallen. En jawel hoor: mid
den op den weg lag een gebroken telefoonpaal. Een
kikker die de draden aan het maken was, viel vanaf
5 meter naar beneden en de andere kreeg de dikke
appel tegen zün pootjes aan. Ze gilden het uit van
pün, maar de appel trok er zich niet veel van aan en
rolde steeds verder.