£ff)NS K !NDl:PliOtK|tn
Ons kinderverhaal.
Beste jongens en meisjes!
Nu de echte kindervriend heerlijk
van zijn vacantie profiteert, zal ik de
taak overnemen om al de vriendjes en
vriendinnetjes van de kinderkrant te
beantwoorden. Het zijn een heele sta
pel briefjes deze maal en vele daarvan
vertellen van uitstapjes en fiets
tochtjes. Dat is wel fijn hè, zoo
heerlijk een dag in de vrije natuur.
Als ik vacantie krijg dan ga ik ook
vast en zeker naar buiten, want daar
kan men eerst genieten, is het niet.
Misschien dat ik ook dan nog wel ko
nijntjes tegenkom, want vele briefjes
beginnen deze maal met: Beste konij
nenvriend. Nou dat ben ik ook, niet
alleen een konijnenvriend, maar ik
houd toch wel van alle dieren.
Zoo, nu zal ik met de beantwoording
beginnen. De eerste van het stapeltje
Is een nieuw nichtje.
Stientje Alexander. Wel Stientje, zou je ook
zoo graag met de raadsels willen meedoen? Je
bent van harte welkom hoor en als je, zooals
je belooft, de volgende week een groote brief
schrijft, dan krijg je er ook weer een van mij.
Je raadsels zijn goed, jammer, dat je nu deze j
maand nog niet met de verloting kunt meedoen, j
maar als je trouw je oplossingen blijft inzen- j
den, dan heb je wel kans een mooi boek te j
winnen. Veel succes hoor.
Tini Stam. Waren de raadsels zoo gemak-
kelijk deze keer Tinny? Dat is wel prettig als j
je veel haast hebt, is het niet. Tenminste, je j
schrijft dat je erg veel haast hebt en dat voor j
zoo'n kleine meid? Je versje zal ik plaatsen j
hoor.
Lena Schoonewolf. Nou Lena, zoo erg lee-
lijk kan ik je schrift nu niet vinden. Of heb j
je er nu goed je best op gedaan. Ik zal je
briefje bewaren en aan den anderen vriend j
laten zien. Maar als je nu weer schrijft dan
moet je er altijd zoo je best op doen hoor. Zoo
erg, dat van inspanning het puntje van je tong
tegen je neus komt te zitten. Ook op school,
want als je mooi schrijft, dan ziet de meester
dat je je best doet en iemand die zijn best doet,
die komt er altijd. Als dan de andere vriend
er weer is dan zal ik hem nog eens vragen
om een briefje van jou en dan kan ik zien of
je je woord ook houdt. Dag hoor.
Annie Walboom. Wel Annie, zou je nu
reeds vacantie willen hebben. Alles op zijn tijd
hoor en je moet maar denken, dat je dan nog
altijd een paar prettige weken in uitzicht hebt,
dus dan kom je al zoo'n beetje in vacantie-
stemming, is het niet. Ik ga ook over een paar
weken met vacantie, maar ik ben nu al zoo
echt in de stemming en zou ik wel heel hard
hoeraaaaa willen roepen. Over dat rijmpje van
de vorige week kan ik niet oordeelen, maar
als kindervriend no 1 weer terug is, dan zal
ik er eens over praten hoor. Het eerste versje
van je wordt geplaatst. Het tweede is niet zoo
goed uitgevallen.
Germaine Franken. Je voornemen om iedere
week een versje te maken, is uitstekend. Als ze
allemaal zoo aardig zijn als deze, dan zal je
het nog ver brengen in de schoone dichtkunst.
Doe maar goed je best hoor.
Johanna Bakker. Dat zal ik eens gauw
vertellen hoe het komt, Johanna, dat je niet
bij de goede oplossers staat. We hebben hier
twee Bakkertjes op de lijst staan. Een G. en
een J. Bakker. Nu is het zeker voor een zusje
en een broertje aangezien. Kijk maar eens in de
Jutter, daar staat G. en J. B.; nou, die J. B.,
dat ben jij hoor. Ben je nu gerust? Als je de
volgende week nu ook je raadsels goed In
stuurt dan doe je nog aan de verloting mee en
win je misschien een mooi boek.
Mon Bonte. Ja Mon, dat gebeurt wel eens,
dat je niet weet wat je moet schrijven. Zoo,
hoop je dat het Zondag mooi weer is? Dat
hoop ik ook, want dan gaan we weer fijn naar
het strand en de duinen. Ik zal de groeten aan
kindervriend 1 doen hoor.
En nu heb ik hier een briefje van
een jongeheer of 'jongedame, die schrijft, dat
zij of hij heelemaal geen tijd heeft om te schrij
ven, omdat hij of zij met een schoolreisje
is mee geweest. Maarhet briefje is niet
onderteekend. Of moet ik den naam er mis
schien maar bijdenken?
Jo Burger. Wel Jo, daar weet ik niets van
hoor van dat raadsel van je. Weet je wat, ik
zal het vandaag voor je plaatsen. Ben je dan
tevreden. Mogelijk dat het de vorige week ver
loren is geraakt. Daag.
DE ONTEVREDEN POES.
Goeden morgen poesje,
Goeden morgen vrouw.
Poes, hoe was je melkie?
O zoo flauw, miauw,
Poes, hoe was je bedje,
Verschrikkelijk nauw, miauw.
Poes, wat ben je lastig.
Och, loop gauw miauw.
Foei, ondeugend stropje,
Ik geef 'n tik op je kopje.
Au, miauw, miauw,
Wat 'n kwaaie vrouw.
Germaine Franken.
BLOEMENPRACHT.
Ik zag aan den Singel 'n tuinje zoo lief,
Met bloemen van alle kleuren.
Ik wou, dat ik ze plukken mocht.
Dan stond ik niet te zeuren.
Ik zag daar mooie rozen staan.
De bijtjes vlogen heen en weer
Vioolen en Margrieten.
't Was om te genieten.
Ik plukte eerst de rozen af.
En bond ze allen samen.
Ik nam de ruikers mee naar huis
Voor Moeders mooiste kamer.
Dan nam ik de violen mee.
Die toch zoo heerlijk ruiken.
Die zette ik dan in 'n vaas,
Bij moeder voor de ruiten.
Zoo werd ons huis 'n bloemenpracht,
Met heerlijke zoete geuren.
Zij stonden daar bij dag en nacht.
In vollen pracht te fleuren.
Jo Burger.
Annie Jansen. Kijk, Annie
vindt het leuk, dat ik nu de
plaats van die andere meneer
vervang. Nou, ik ook hoor.
Want ik vind het wat aardig,
dat ik nu al die briefjes van
jullie beantwoorden mag. Zoo,
wou je de beste dichteres van
de Jutter worden. Doe je best
maar hoor. Wil ik je even
helpen? Kijk maar eens.
Je schrijft:
Ik ging op een Zondag naar het strand toe.
Dit is niet heelemaal goed.
Je weet, dat er in een rijmpje ook techniek
moet zijn. Zoo b.v. dat je lezen kunt: een-e,
twee-e, drie-e vier.
Kijk maar:
Ik ging op Zondag naar t strand.
Een - e twee-e drie - e vier.
Zie je het verschil tusschen «le beide regels.
Dat noemen de groote menschen nou met een
geleerd woord „Rythme", begrijp je? Probeer
het ook maar eens hè. Veel succes. Het laat
ste coupletje van je versje heb ik niet geplaatst,
dit was niet goed, dus er zijn nu vier cou
pletjes. Dag Annie.
Tony Sinnige. Ja Tony, dat wil ik wel ge-
looven, dat je dat niet prettig vindt, dat je je
naam de vorige week vergeten hebt. Maar ik
zal je naam bij de goede oplossers zetten, dan
doe je ook mee met de verloting. Eij daar ben j
je wel voor te vinden hè? Je versje wordt j
geplaatst.
Greta Dekkers. Greta, Greta, doe je oogen
nu eens heel goed open en kijk eens goed. Wie
staat daar op den tweeden regel bij de goede
oplossers? G. D., is het niet? Ja, in het vervolg
goed kijken hoor en schrijf me dan de volgen
de week maar eens of je het gevonden hebt.
Doe je het?
Willy Boonstappel. Nou Willy, ik had wel
met je mee gewild hoor. Een mooie reis heb
ben jullie gehad. Haarlem, Bloemendaal, Ymui-
den! Je zult wel pret gehad hebben hè? Dat
je de vorige week niet ingezonden hebt is
jammer. Nu doe je natuurlijk niet met de ver
loting mee deze maand, maar volhouden hoor.
Wie weet, misschien behoor je ook wel eens
tot de gelukkigen.
Joop Ouwens. Ben je zoo geschrokken Joop,
dat wij je raadsels niet gevonden hebben? Weet
je wat. Ik zal er eens met den Kindervriend
over praten, wemneer deze weer terug is, dan
doe je misschien toch nog wel met de ver
loting mee.
Henk Verheul. Henk jij mag van de week
voor hekkesluiter spelen. Je bent de laatste van
de briefjes. Dat je mij „Beste mijnheer" wilt
noemen, kijk dat vind ik aardig van je. Als ze
me nou allemaal Konijnenvriend gaan noemen,
dat is niet zoo leuk. Allen al om dat dat eigen
lijk heelemaal geen naam is hè. Het doet me
genoegen dat je de raadsels toch nog goed hebt
opgelost. Nu de volgende week nog en dan
is het weer verloting nietwaar. Nou ik wensch
je veel succes hoor. Dag Henk.
Kindervriend 2.
HET STRAND.
De duinen vind ik heerlijk.
Op 't strand vind ik 't fijn.
Ik had 't praatje hooren rondgaan:
„Wat is 't strand maar klein".
Ik ging op een Zondag naar t strand.
En keek eens heel goed rond,
Of ik in dat praatje.
De waarheid liggen vond.
't Strand vond ik nog groot genoeg,
'k Zal daar maar niet over praten,
'k Denk, dat als 't kleiner was geweest,
Er niet zooveel menschen zaten.
De zee is om te baden.
Daar ik dat nog niet kan,
Zou wel graag willen leeren.
'k Kan er de slag al van.
Annie Jansen.
HAASTIGE SPOED IS ZELDEN GOED.
'k Had er niet bij gedacht.
Toen de raadsels werden weggebracht.
Mijn naam onder 't briefje te zetten.
'k Weet, dat ik beter op had moeten letten.
Maar 'k had te veel haast.
Want 'k mocht naar 't strand.
En toen k' er aan dacht
Had 'k erg het land.
Met spoed gaat 'tniet goed.
Zie toe wat je doet.
Lukt 'wel eens een keer.
Toch zelden niet meer.
Maar op de envelop stond de naam.
Mijnheer heeft u dat niet zien staan?
En is 't nu zeker en gewis.
Dat de maand nu verloren is?
Tonny Sinnige.
IETS BEKENNEN.
Zeventig rijmen, stonden nu al
Van mij in de Juttercourant.
Voor er nu nog meer bijkomen,
Moet ik iets bekennen, want.
Al die groote en kleine rijmen,
Waren niet geheel van mij.
Ook mijn vdare houdt van rijmen.
En die hielp mij er steeds bij.
Ik hoop, dat niemand boos zal wezen.
Niet op mij en niet op Pa.
Nu begint het tijd te worden.
Dat ik weer een rijmpje schrijven ga.
Annie Walboom.
GEWONNEN
Hoe Wim en Ted „Oom Bert"
verrasten
door
JO RENKSUM—VAN DIJK.
Teddy en Wim zaten in den tuin,
onder den grooten perenboom, op het
grasveldje, waar je in een rieten lig
stoel zoo heerlijk kon liggen bruin bran
den Ted las de plaatselijke courant,
niet van de politiek, niet van de zak
kenrollers, die gesnapt waren, niet
van de ongelukken, maar de Sportbe
richten! Want liefhebbers van Sport,
dat waren zij beide en het liefst zaten
zij op het water. „Zeg jo", zei Ted,
„dat is wat voor ons! Er wordt een
roeiwedstrijd uitgeschreven en de
hoofdprijs is tweehonderd en vijftig
gulden. Als we dien prijs eens konden
bemachtigen, dan zouden wij Oom Bert
z*n hartewensch kunnen vervullen!
Wat denk je daarvan?"
Wim las eveneens het bericht door.
„Ted", zei hij, „laten we gauw zusje
Contrarie in orde maken, goed gaan
oefenen en zien, dat we werkelijk den
prijs in de wacht sleepen. Met die
hoop geld koop je de mooiste boot, die
Oom Bert ooit in zijn droomen gezien
heeft!"
En ze lieten er geen gras over
groeien, maar trokken dadelijk naar
het schuitenhuisje, waar hun cano lag.
Ze woonden vlak bij een meer; daar
waren 's zomers de verschillende hotels
en pensions druk bezet en de groote
roeiwedstrjjd was ieder jaar een attrac
tie voor de gasten.
Zusje Contrarie was de cano. Ze had
den het bootje gekregen van een der
zomergasten, die er nogal een hevige
aanvaring mee had gehad. Met heel
veel moeite en zorg wisten de jongens
de averij te herstellen en daarna gaven
ze het bootje een frisoh verfje. Het was
een lichtgebouwde, gemakkelijk te
hanteeren boot, maar men kon het
alleen vertrouwen, als men het door en
door kende. Teddy en Wim waren ge
lukkig een paar echte waterrotten en
zwommen uitstekend, maar zusje Con
trarie had hen in een nukkige bui
reeds verscheidene malen laten kopje
onder duikelen, net zoo lang, totdat ze
haar geheel in bedwang hadden en al
haar kunsten en luimen kenden. En
omdat het bootje nu zoo reusachtig
eigenwijs was en altijd juist het tegen
overgestelde trachtte te doen, wat de
jongens wilden, hadden zij het zusje
Contrarie genoemd en deze naam was
met fraaie letters op den buitenkant
geschilderd.
Oom Bert leefde in een klein huisje
vlak bij het meer, achter den tuin van
Ted's vader. Eigenlijk was hij heele
maal geen familie van een van de jon
gens, maar zij noemden hem beiden
„Oom Bert", omdat hij zoolang zij
zich maar konden herinneren altijd
hun beste vriend was geweest, iemand
aan wien zij al hun geheimpjes konden
toevertrouwen en die hen altijd vrien
delijk en geduldig raad gaf. Oom Bert
woonde geheel alleen en verdiende
zijn brood met visschen. De vangst
verkocht hij dan aan de hotels langs
het meer. Hij was oud en grijs, maar
de jongens waren dol op hem. Hij kon
uren achtereen vertellen van zijn rei-
i zenwant Oom Bert was zeeman
geweest en had de raarste dingen mee
gemaakt. Verleden maand was er plot
seling een wervelwind opgestoken,
had het bootje van Oom Bert, dat aan
den oever van het meer aan een touw
vastlag, opgenomen op den kant ge
smakt, waar het totaal versplinterd
was, zoodat er geen herstellen meer
aan was. Wat was Oom Bert bedroefd!
Het was zijn middel van bestaan, want
midden op het meer was het gemakke
lijker visschen, dan op den oever. Maar
nu was Oom Bert gedwongen aan den
kant te blijven en van dien dag af ver
kocht hij veel minder dan anders en
moest hij heel voorzichtig met zijn
geld omspringen en zich veel ontzeg
gen om er te komen. En geld aan
nemen van anderen, dat wilde hij niet.
„Ik kan m'n eigen brood verdienen,
al is het wat minder dan vroeger, zei
hij dan glimlachend. Maar de jongens
wisten, dat hij er weer sterk naar ver
langde midden op het meer te visschen
en de groote, glazende vangst met op
rechte visseherstrots te kunnen ver-
koopen. En Oom Bert een mooie boot
cadeau te gevendat was hun droom
beeld. De kans om 250 gulden te win
nen was erhet sprak vanzelf, dat
ze daarvan gebruik zouden maken!
De heele week werd er scherp ge
traind. Ze waren een paar flinke, ster
ke roeiers, maar zij onderschatten toch
heelemaal niet het feit, dat aan den
wedstrijd niet alleen de best-gebouw
de cano's, maar ook zeer bekende
roeiers zouden deelnemen. Daarom be
studeerden zij alle onderdeelen van
zoo'n wedstrijd, als het nemen van zeer
scherpe bochten, het opvolgen van
signalen, het plotselinge vooruitschie
ten, wat den tegenstander zoozeer ver
bluft, enzoovoorts. Alles, wat zij kon
den doen, om in alle opzichten voor
bereid te zijn, werd gedaan en Wim
merkte daarbij op: „Hoe meer je werkt
en je hersens erbij gebruikt, hoe beter
staan je kansen, al is je materiaal min
der goed!" En de praktijk zoti uitwij
zen, dat hij hiermede den spijker op
den kop had geslagen. Maar we mogen
niet op ons verhaal vooruitloopen
Eindelijk was de groote dag aangtf-