Ons Kinderverhaal.
4
ons k inrrpiictki^n
Beste jongens en meisjes!
Dat was me wat van de week! De Kinder
vriend-meneer is nog altijd met vacantie en de
vorige week had ik, die laten we maar zeggen
Kindervriend No. 2 ben, jullie briefjes willen
beantwoorden. Maar o wee, toen werd ik ziek
en moest Kindervriend No. 3 er aan te pas
komen om jelui je wekelijksche babbeltje te
geven. En ik geloof, dat-ie 't aardig gedaan
heeft, niet? En nu vanmiddag zaten we erom
te vechten wie nou eigenlijk jullie antwoorden
zou. Maar enfin, een van beiden moet het toch
doen en nu is nummer 2 dan maar achter de
schrijfmachine gaan zitten.
Maar wat ik zeggen wil: wat een bofferd,
hè, die Kindervriend No. 1? Laat ie me nou
zijn heele vacantie niet één dag slecht weer
hebben! Ik zal dan ook in mijn vacantie wel
weer alle regen opvangen, want die krijgen
we natuurlijk in Augustus, en dan kan ik pas
uit, omdat er nichtjes en neefjes zijn, die ook
nog hier met vacantie komen en nu moeten
we het een beetje zien te regelen. Ja, daar moet
ik jelui toch nog iets van vertellen, van dien
regen, bedoel ik. Een paar jaar geleden waren
we met de vacantie in Duitschland, in den
Harz. Jelui weten natuurlijk wel, dat dat een
berggroep is, die heel beroemd is om zijn na
tuurschoon. Er zijn niet zulke verschrikkelijk
hooge bergen, maar je kan er toch flink klim
men. Verder zijn er veel bosschen, prachtig om
in te wandelen, watervallen, beekjes, enz. We
hebben toen o. a. nog eekhoorntjes gezien,
midden in een groot bosch. Leuk was dat, het
zijn zulke sierlijke beestjes met hun mooie
pluimstaart. We zouden dan op zekeren dag
een grooten tocht maken. We moesten eerst
een eindje met een klein bergspoortje, en waren
dan al aardig hoog in de bergen. Daar zou de
wandeling beginnen. Nu hadden we voor alle
zekerheid een paraplu meegenomen, met z'n
drieën één. En onze boterhammen en wat er
zoo noodig was onderweg hadden we in een
rugzak. Och arme, toen we uit het treintje
stapten, regende het al. Jelui begrijpt, dat we
niet veel zin hadden om direct al terug te kee-
ren, en we deden dan ook maar een schiet
gebedje, dat het zou ophouden. Jawel, morgen
brengen. Ja, met zachtjes regenen hield het op.
Maar dapper liepen we verder; af en toe, als
er een heel erge bui kwam, stonden we stil en
schuilden, net als drie bedroefde musschen,
tezamen onder onze paraplu.
Toen we zoowat een half uur geloopen had
den, kwamen we tot de conclusie, dat het niet
doenlijk was verder te gaan. We keerden terug
en moesten natuurlijk weer een half uur terug
langs denzelfden weg, tot we aan 't stationnetje
waren, steeds in den stroomenden regen. Nu
hebben de menschen in die bergstreken daar
rekening mee gehouden en de stationschef had
dan ook de centrale verwarming aangestoken.
Je kunt niet begrijpen hoe fijn dat is als je zoo
klets- en kletsnat aankomt. Bovendien boften
we doordat we een paar uur op een volgenden
trein moesten wachten. Ja, dat was een bof,
want nu konden we onze kletsnatte schoenen
en kousen uitdoen, en de dames de mantels en
heel dat zaakje hingen we op de verwarming
te drogen. En toen kwam de meneer van het
station en die zei, dat ie heerlijk-warme bouillon
had: of we een kop wilden hebben? Nou, wel
drie, dat begrijp je.
Zoo zaten we daar en zoo kwamen we ten
slotte tamelijk droog weer in ons pension terug.
Daar werden we meewarig aangekeken, want
tenslotte ga je niet uit om je drijfnat te laten
regenen, hè? Maar wat doe je eraan? Ik wil
maar zeggen, dat jelui raadselmeneer boft met
deze droge Junimaand; want ik geloof, dat hij
nog geen speldekop water gehad heeft.
Hè, hè, zoo ongemerkt blijf ik maar aan de
praat en ik heb nog niet eens jelui briefjes be
antwoord. Daar zal ik maar eens mee be
ginnen.
Allereerst natuurlijk de uitslag van de ver
loting.
De prijzen zijn deze week gewonnen door:
Henk Verheul, Bothastraat
Greta Bekkers.
Jo Burger, Van Galenstraat 26.
Johanna Bakker, Goversstraat 36.
De gelukkige winnaars kunnen hun prijs
een boek hedenmiddag van 2 tot 5 uur
afhalen.
Agatha C. Koelemeij is, als ze dit leest, met
de 6e klas naar Alkmaar, Heilo, enz. geweest.
Fijn was dat, hè? Tot Amsterdam en Zand-
voort toe, in een groote touringcar. En met de
vacantie gaan ze o. a. naar Nijmegen. Daar is
het zoo mooi. Agatha. dat kun je niet geloo-
ven. Dan moet je eens op het Valkhof gaan
staan, waar die Laüjnsche
inscriptie is. daar heb je een
van de mooiste gezichten die
ons land heeft Die Laüjnsche
woorden beteekenen: „Hier
stond Claudius Civilis en zag
tandenknarsend hoe de Ro-
meinsche horden aanrukten
Het is een historische plek
daar. Veel pleizier. Maar je
oplossing was niet goed,
kassian.
Tonny Sinnige vertelt van het feest der
onderzeekazerne. Neen, Zondag is er een an
dere meneer geweest. Wat een leuk versje heb
je gemaakt, Tonny. 't Komt erin. hoor, is het
vandaag niet, dan de volgende week. Dag.
Annie Jansen. Wat ben je nou, een Frangaise
of een Juttersche? Schrijft ze me daar dat ze
net prêt is met eten. Ze heeft een rijmpje ge
maakt, maar het is maar een petite. Enzoo-
voort. „Het poesje" is een echt Hollandsch
rijmpje, en wat leuk ook, luister jelui maar,
kinderen. Maar de raadsels zijn font Ze waren
wat erg moeilijk, niet?
ONS POESJE.
Ons poesje heeft een kromme rug,
Zij heeft vier pootjes rap en vlug.
Ze loopt heel zacht en zoetjes
Met kussens onder haar voetjes.
Ons poesje droomt in de zonneschijn,
Als alle muisjes naar bed toe zijn,
Maar in den nacht gaat zij op jacht,
Dan vangt ze muisjes een heele vracht
Annie Jansen.
t
Germaine Franken. Dank je wel voor je
groeten, hoor, Germaine. Wat een mooie naam
heb je. Germaine heeft ook nog een versje ge
maakt over Jan en zijn pak. Als er nog plaats
is, komt het er in, maar ik moet eerst eens#
zien wat m'n andere vriendjes allemaal te ver
tellen hebben. Dag.
Ina Boels. is ook op het feest van den On
derzeedienst geweest en ze vond het er zoo
leuk. Ze heeft een mooie bal gewonnen, maar
nou geef ik de jongens en meisjes te raden
waarmee. Met naald in de draad steken. Hoe
doe je dat, Ina, een naald in een draad steken?
O, o, wat een rare meisjes heb je toch!
Henk Verheul had pieperdepiep op de
borst en moest met bronchitis naar bed. Hij
heeft dat verschrikkelijk moeilijke woord zon
der fout geschreven. Gelukkig maar, dat je
weer beter bent. Henk is een van de boffers,
die deze week een prijs wonnen.
Harm Leijen. Een heel epistel over het gym-
feest van O.K.K. en over de stekels. Een is er
dood gegaan; 't lag blijkbaar aan 't water, want
nu de kom eens flink schoon gemaakt is, is de
andere weer erg tierig geworden. Ja, net als
bij ons, als we een schoon hemmetje aan heb
ben, voelen we ons ook prettig. Nou, Harm, ik
hoop, dat je nog lang pleizier van je stekeltje
mag beleven. Dank je wel voor je rijmpje.
Annie Walboom stuurt me weer een heele
reeks rijmpjes. De kinderen plagen er haar mee,
zegt ze. Ja, dat gaat zoo, je wordt in het leven
nou eenmaal niet naar waarde erkend. En nu
had Annie een tegenvaller, omdat ze de Jutter
niet meer vinden kon, toen ze aan de raadsels
wilde beginnen.
Mon Bonte. Ja, jongen, dikkopjes vereischen
veel zorg om ze in 't leven te houden, 't Is
verschrikkelijk lang geleden, dat ik ze ook
kweekte, die van mij zijn al overgroot-kikker-
vaders en misschien nog wel meer. Maar een
kikker vond ik altijd een griezelig beest.
Catrientje Laan. Catrientje heeft, zooals ze
zegt, weer eens echte zin om met me te praten.
Ze is in een blijde stemming, dat komt zeker,
omdat 't gauw vacantie is. Vertel me eens,
Catrientje, ben jij wel eens ooit in een niet
blije stemming? Ik heb zoon idee, dat jij een
echt gezellig meisje bent, met blonde haren en
roode wangen, en blauwe oogen, die altijd
lachen. Maar zie-je, nou heeft ze het tegen
den raadselmeneer en ze spreekt over Tjibbe.
En ze vertelt, dat ze een paar keer achter zijn
huis om geloopen is in de hoop hem te zien.
Maar die raadselmeneer is nog altijd zijn va
cantie aan het opsnoepen en zooals je hebt ge
merkt is er nu een ander voor hem. En dan
zal ik het briefje maar voor hem laten liggen,
vind je dat goed? Dag, Catrientje!
En nu tot slot Stientje Alexander en Annie
van den Brink. Die twee stonden van de week
al maar te lachen, en toen heb ik ze gezegd,
dat ik ze lekker niet zou antwoorden. En zie
je, nu doe ik het toch. En weet je wat nu het
ergste is? Dat ze weten wie ik ben. Want al
die raadselkindertjes zijn niet nieuwsgierig,
maar ze weten graag alles, en zoo n nieuwe
raadselmeneer, daar visschen ze net zoo lang
achterheen, tot ze weten hoe zijn neus er uit
ziet en of ie bakkebaarden heeft. En geleerd,
dat tegenwoordig al dat goedje is, om van te
rillen. Dat schrijft Fransch of het zoo niets is.
„Maintenant, monsieur, salué de vous amie"
schrijft Annie t moet votre amie zijn, Annie,
maar 't is overigens een heele mond vol, hè?)
en Stientje neemt ook al afscheid met „bonjour.
monsieur". Zal ik jelui nu eens een aardig
Fransch versje leeren? 't Is van een heel groot
Fransch dichter, Victor Hugo, maar t is erg
moeilijk.
Reste toujours enfant, ma chère petite lille.
Ma mignonne au coeur d'or si naif et si P"r-
Mon bel ange adoré dont le doux regard brille:
Enfant pour qui le ciel reste toujours d azur.
Moeten jelui meester maar eens vragen je te
helpen het te vertalen en dan stuur je me de
vertaling maar eens in. Dag.
Nou, jongens en meisjjes,
ik weet niet wat
die
andere meneer van plan is. Ik geloof, dat
we er nu voor den verderen zomer mee op
houden hè? Dan wensch ik jelui allemaal een
heel pleizierige vacantie, erg mooi weer en
veel pret En dan beginnen we straks weer met
frisschen moed opnieuw, hè. Dag!
Kindervriend II
GEWONNEN!
Hoe Wlm en Ted „Oom Bert"
verrasten
door
JO RENKSUM—VAN DIJK.
II.
(Slot).
Eerst kwamen de motorboot- en de
zeiljachtwedstrijden aan de beurt en
daarna werd de cano-race afgekon
digd. „Zusje Contrarie" werd in de
startlijn geroeid. Allen lagen klaar!
„Nu jö, denk om den hoofdprijs en
dan één hoera voor Oom Bert!"
„Hiep, hiep, hiep, hoera!" gilden zij
beiden! En de toeschouwers moesten
glimlachen om het enthouiasme van
deze beide deelnemers in hun opge
verfde, wankele cano. Maar ook Wim
had nu de ware geest te pakken.
„Pang!" het schot om te starten.
Met een mooien, forschen slag zetten
de jongens direct in en kwamen wer
kelijk achter nummer één aan. Ted
keek strak naar den paal en bereken
de zijn kansen, terwijl Wim's sterke
armen stevig doorroeiden. Drie cano's
gleden er vrijwel naast elkaar door
het water. Eén ervan was een mooie,
slanke boot. Het leek wel een visch.
Ze raakten achterBij den eersten
paal was „Zusje Contrarie" nummer
vier! Aaneengesloten trachtten zij
alle vier de bocht te nemen. Ted zat
in spanningplotseling schoot hem
een idee in het hoofd. Als de eerste
cano me zoo'n vaart doorging, moest
ze een heele bocht nemen, en dat zou
tijd kosten. Dat was de kansHij
wilde dicht bij den paal even vaart
minderen, dicht om den paal heen-
draaien en dan op volle kracht voor
waarts. Ted's hart begon te hameren.
De slanke cano schoot werkelijk met
een vaart voorbij het doel en had veel
moeite om weer op den goeden weg te
komen, zonder om te slaan. „Remmen,
Wim!" gilde Ted. Wim gehaarzaamde.
Scherp stuurde Ted „Zusje Contrarie"
om den paal. De vlag klapperde boven
zijn hoofd in den wind... „Vooruit,
volle kracht!" Wim trok uit alle
macht. Langs de derde cano ging het,
langs de tweede„Nou vooruit!"
riep Wim nogmaals. De cano gehoor
zaamde aan de riemen. De eerste cano
begon nu pas op dreef te komen, zoo
groot was de vaart en het tijdverlies
geweest Met gemak schoten zij voor
bij!
„Nu komt het erop aan, Wim!" riep
Ted. De lange vooroefening en hun
uithoudingsvermogen kwamen h$n
goed van pas. De eerste cano bleef
sterk achter. Ted nam alvast den twee
den paal op, berekende den afstand,
en met een grooten voorsprong scheer
den zij ook hier voorbij. Nu nog den
laatsten paal, vlak voor het badhotel,
waaraan een groote, gele vlag wapper
de. De leiding bleef in hun handen,
ondanks de verwoede pogingen van
de gepasseerde cano. „Zusje Contra
rie" scheen vandaag alle nukken ter
wille van Oom Bert te hebben opge
geven; zij was zoo handelbaar, dat de
jongens er zelf verwonderd over ston
den. Statig en recht stevende zij op
het doel de gele vlag af. Dichter
en dichter naderde de cano de eind
paal. De cano, die eerst de leiding
had, naderde hen alweer angstvallig.
Het werd een spannende strijd. De
menschen op den oever genoten van
het mooie werk, dat de jongens lever
den en gunden hen volkomen de over
winning. En de lachers van daar
straks juichten nu en vergaten heele-
maal, dat ze daar straks medelijdend
naar het bootje hadden gekeken. Het
publiek moedigde de jongens Jui(J-
ruchtig aan. Het was alsof Wim s
armen erdoor vervuld werden met reu
zenkracht, want de cano schoot als een
torpedo door het water en met een
groote bootlengte voorrang kwamen
zij langs het einddoel.
Geweldig was het gejuich, dat er
thans opsteeg. Een motorboot kwam
langszij en een heer, die den wedstrijd
gevolgd had, zei: „Jongens, dat was
prachtig werk! We hebben allen ge
noten; je hebt het er keurig afge
bracht. Wacht meteen in het clubge-
bouw even op me!" De jongensbe-
loofden het met een stralend gezicht.
En de twee jongens uit de verslagen
cano riepen, als eerlijke sportlui:
„Jullie hebt eerlijk gewonnen! Gefeli
citeerd. Je hebt je hoofd gebruikt en
dat deden wij niet! Ik was nooit op het
idee gekomen, om wat langzamer om
den paal te gaan en een scherpe bocht
te nemen en zoo den verloren tijd in
te halen."
Ted en Wim bleven niet lang op het
wedstrijdterrein. Zij roeiden, met de
enveloppe met tweehonderd vijftig
gulden stevig in hun vuist geklemd,
eerst naar het clubgebouw, waar de
vriendelijke heer hen ontving en hen
onthaalde op gebak en limonade en
waar zij een mooie medaille als her
innering ontvingen, die deze heer
persoonlijk voor den eersten-prijswin
naars had laten slaan. Dat was nog
eens pleizierig!
Toen zij den achterkant van Ted's
tuin zagen, vergaten zij hun
vermoeidheid.
Nadat zij bedankt hadden en beloofd
hadden het volgend jaar wéér uit te
komen, roeiden zij vlug naar de werf,
waar de cano's en roeibooten gebouwd
werden. Maar Wim had nu achterin
plaats genomen en Teddy roeide. Want
Wim's armen deden hem flink pijn,
zoo hard had hij geroeid.
Op de werf zochten zij een mooie
roeiboot uit. Toen riepen zij den eige
naar en vertelden hem, dat zij deze
boot voor Oom Bert wilden koopen
met het geld, dat zij met den canowed-
strijd hadden verdiend. Maar tot hun
groote teleurstelling bleek de 250 gul
den niet voldoende te zijn en konden
zij voor dien prijs de boot niet koopen.
Hun heele blijdschap was verdwenen.
Maar de eigenaar was een goede
man, die voor de canosport heel veel
voelde. En toen hij even met de jon
gens gepraat had en zij hem verteld
hadden van de moeite, die zij gedaan
hadden, om goed geoefend bij den
wedstrijd uit te komen en hoe zij nog
een medaille gekregen hadden
toen was hij toch geroerd, dat zij zoo
veel moeite hadden gedaan om hun
ouden vriend, Oom Bert, een boot te
kunnen geven. Hoewel hij den naam
had een onverbiddelijke man te zijn,
riep hij, nadat Ted zijn verhaal ge
ëindigd had, uit: „Vooruit geef mij
het geld maar en maak dat je wegkomt
met die roeiboot, die je zoo graag wil
de koopen!"
De jongens gaven een schreeuw
van blijdschap, en dankten den eige
naar hartelijk en even later waren zij
met hun boot verdwenen. De cano had
den zij op sleeptouw genomen. Het viel
niet mee, met de cano er achter aan,
dat heele eind naar het hutje van
Oom Bert te roeien, maar toen zij den
achterkant van Ted's tuin zagen, ver-