Ons kinderverhaal. Ais de oude pen slaapt. Het schrift der Chineezen. i--K se -3 O m <m nulT 9 f i U 1 0 ALS KLOKKEN KONDEN SPREKEN door ARNOLD GRIT. In een kleine winkel in een kleine stad woonde heel alleen een oudé klok kenmaker. De mensehen noemden hem „oude Pen". Dat was een roepnaam ge worden, die vroeger eigenlijk als scheld naam bedoeld was. Maar de oude men- scben waren dat allang vergeten. De naam beteekende eigenlijk Oude Pen dule. Oude Pen had de gewoonte om als hij sprak met zijn hoofd heen en weer te bewegen, net als d.e slinger van een pendule, en zoo had iemand eens tegen hem gezegd: Je bent net een oude pen dule. Daarom zeiden de menschen al gauw Oude Pendule, en nog later werd dit afgekort tot Oude Pen. Hoe hij eigenlijk werkelijk heette, wist nie mand, want hijzelf noemde zich ook Oude Pen. Welnu deze Oude Pen had een klokkenwinkel, heel kleine, maar van boven tot onder vol met allerlei soorten klokken, 's Avonds als hij zijn winkel sloot, nam hij een groote bos klokkensleutels en ging al zyn klokken opwinden. Dat was een lawaai; het ge tik van al die klokken door elkaar. De eene zei langzaam en statig: Tik-tak, een kleintje sloeg heel vlug en vinnig, tik-tik-tik, en zoo had iedere klok zijn eigen geluid. Als Oude Pen al zijn klok ken, die hij als zijn kinderen beschouw de, had opgewonden, hing hü de sleu telbos weer aan een haak en klom hij twee trappen op om in zijn slaapkamer te komen. In de blinden voor de ramen was ech ter een kleine kier en daar speelde heel dikwijls een manestraaltje door naar binnen. En wat deze daar zag, was heel wonderlijk. Zoodra de klokken twaalf slagen hadden doen hooren, bromde de oude Grootvaderklok: „Ach, ach, wat ben ik moe van het opwinden. Ik vind, dat ik nu toch eindelijk wel eens met rust gelaten mag worden, want het is al meer dan tweehonderd jaar geleden, data men mij voor het eerst opwond. Toen stond ik in den gang van een heel groot huis, waar jonge menschen woon den. De kinderen speelden om mü heen en als zii verstoppertje speelden klom men zü zelfs wel eens in mijn kast. „De oude grootmoederklok knikte bevesti gend en zei: „Ja, dat weet ik nog heel goed. Ik ben ook bijna zoo oud als jij. Maar ik heb mijn jeugd doorgebracht in een kasteel waar dames in mooie zij den japonnen en een zwart stipje op haar wangen dansten met heeren met witte pruiken op. O, ik kan nog de mu ziek hooren, die er dan gespeeld werd. De beide oude klok ken haalden nu herinne ringen op uit vroegere dagen. „Ik heb altijd heel accuraat geloopen", zei de oude Grootvaderklok, „op zijn hoogst een paar minuten per jaar liep ik achter". De andere klokken hadden dit zwijgend aangehoord. Zoo deden zij eiken avond. Maar op een zekeren dag was er een nieuwe klok in den winkel gekomen, en het vreemdste was, dat oude Pen hem 's avonds niet had op gewonden, maar de klok ging toch. Deze lachte nu eens minachtend en zei: „Ach jullie praten maar over den ouden tijd alsof het nu niet veel beter is. Ik behoef heelemaal niet opgewonden te worden. Er zitten een paar electrische draadjes in mij en ik loop zoo accuraat, dat ik nog niet een halve minuut in een heel jaar achter loop". Daar klonk het van een der bovenste planken in den winkel: „Zeg nfeuweling, wil jij je bru tale mond wel eens houden. Jij hebt nog ffiets id ne wereld gezien, nog niet een honderdste van wat de kleinste van ons meegemaakt heeft en jij hebt de meeste praatjes. Ik heb vroeger in een groot huis midden in een stad gestaan en hoorde de postillon op zijn hoorn bla zen en de paarden voorbij trappelen. Maar tegenwoordig hoor je niets meer als het ronken van den motor en ruik je alleen maar die vieze benzinelucht". Toen de klok boven op den plank zweeg, waren allen even onder den in druk. Lang duurde dit echter niet en een kleine koekoekklok zong nu: „Zoo, dat ben ik volkomen met je eens. Vroe ger was het veel prettiger dan tegen woordig. Ik hing in de kamer bij een ziek kindje en riep elk half uur: „Koe koek" tegen haar, dat vond het kind zoo prettig, dat wij- de beste vriendjes sa men waren". Weer was het stil. Toen klokken keken haar eens aan en een zuchtte een koperen zonneklok. AI de heel kleintje vroeg aarzelend: „Ach lieve Zonneklok, u komt uit zoo'n ver land, u zult wel veel kunnen vertellen". Alle klokken riepen nu in koor om een verhaal. De oude koperen zonne klok schraapte zijn keel eens en begon: „Ik ben een Indiaansche klok. Eeuwen geleden werd ik door een Indiaan ge maakt, die langen tijd aan een stuk ko- voorsohijn tooverde. Eerst was ik jaren per werkte, waaruit hij mij eindelijk te lang niets anders dan een gong, die in een tempel hing. De priester sloeg te gen mü als er een dienst ging beginnen en dan zong ik mijn schoonste lied en riep zoo de menschen naar den tempel. Toen kwamen er eens vijanden, zü sta len verschillende voorwerpen, waaron der ook mü en staken den tempel in brand. Ik beleefde toen vele avonturen, die ik niet allemaal kan vertellen. Ik deed nu verre reizen over zee zoowel als over land, en kwam eindelijk hier in het land, waar zij een opening midden in mij maakten, er een uurwerk in zetten en van den rand een zon maakten. Zoo werd ik de zonneklok. Ik kwam nu in het paleis en bleef daar eenige eeuwen. Toen begon miin zwervend leven op nieuw-, tot eindelijk eenigen tijd geleden Oude Pen mij kocht en mij een rustig plaatsje gaf hier in zijn winkel, waar ik mag blijven hangen, tot ik mijn werk niet meer kan doen. Wat er dan van me wordt, weet ik niet, maar dat zal ook nog wel lang duren". De zonneklok zweeg. De andere klok ken waren van het verhaal zoo onder den indruk, dat zij opeens allemaal diep zuchtten en toen tegelijk „Dank" zei den. De menschen, die voorbij gingen, hoorden de klokken dit zeggen en dach ten, dat er weer een uur om was. Zij zeiden dan ook tegen elkaar: „Wat is het al laat, de klokken slaan 1 uur". De klokken lachten eens en sliepen In. Een interessant artikeltje, zoowel voor kinderen als voor ouderen. Als een oude boer, die niet kan schrijven, onder een document, in- plaats van zyn naam drie kruisjes plaatst, of als iemand in een notitie boek voor verschillende steeds in zijn leven terugkeerende dingen büzon- dere teekens plaatst, moet men deze dingen beschouwen als symbolen van de gedachte van den actieven persoon, want tenslotte kan een kringetje even goed beteekenen: rozünenpudding smaakt lekker" als „gisteren was het De menschen noemden hem „Oude Pen volle maan". Zoo ongeveer moeten wy het schrift der Chineezen voorstellen. Oorspronkelijk was in het „Rijk des Hemels" het zoogenaamde „beeld schrift gebruikelyk, waaruit het tegen woordige schrift, een mengeling van beeldschrift en letterteekens, tenslotte is ontstaan. Wanneer men een blad met Chineesche letterteekens nauw keurig bekijkt, zal men namelyk hier en daar nog zekere teekens tegenko men, die uit den tijd van het beeld schrift stammen, want zy toonen nog heel duidelijk, wat zij voorstellen; maar onder de duizenden Chineesche letterteekens zy'n dit nog nauwelyks tweehonderd. Door de gemakzucht der schrijven- den zy'n deze beelden tot heel eenvou dige teekens vervormd. In onze eerste afbeelding zien wij in de eerste ry (boven) de oorspronkelyke heelden en daaronder wat zij zijn geworden. En zoo zien wy in figuur 2, dat er voor begrippen, zon, maan, berg, hoom hond, oester en bron (resp. a, b, c, a f en g) bepaalde teekens bestaan, 'di. door de jaren heen geworden Zrjn zooals zy daaronder staan en zooalg zij thans geschreven worden. Hoe zo» men bijv. het woord „glans" schrijven^ Maar de Zonen van het Hemelse^ Rijk wisten zich te behelpen. Men na® eenvoudig zon en maan tezamen, (jje beiden zün de hoogste voorstelling vafl het licht en de glans (eerste letter^, ken fig. 1). Mond en vogel t^teefcent" gezang; water en oog natuurlyk nen; deur en oor hooren. (Resp. 3de en 4de woordteeken fig. 1). Deze samengestelde beelden, die niet zoo groot in aantal zyn, namen in loop der tijden eveneens andere, ver. eenvoudigde gestalten aan. Heel vin. dingrijk was het gebruik van heel eenvoudige beeldteekens, voor begrip, pen, welke men niet gemakkelyk kan uitbeelden. Zoo zal iedereen in ver legenheid komen, als men van hem verlangt, dat hy het begrip „wit" zal uitbeelden. Kleuren zyn eigenschap, pen en geen voorwerpen, die men niet direct in beeldschrift kan weergeven. De Chinees wist hier echter raad op, door eenvoudig een oog te teekenen, waarvan men slechts het „wit" ziet. Twee oesterschelpen beteekenen een paar vrienden of vijanden, zyn zij- tegen elkaar aangeteekend, dan zyn het onomstootelük vrienden. Men zou het Chineesche schrift ook „lettergre- penschrift" kunnen noemen, daar ieder Chineesch woord uit één letter greep bestaat. Eigenlijk bestaat een Chineesch woord uit een klinker, voorafgegaan door een medeklinlrar. De Chinees heeft het ongelooflijke aantal van 125 klinkers (wy hebben er met de „oe" en „uu" en „ee" mee, ongeveer 14) en 36 verschillende me deklinkers. (Wy ongeveer 20). De sa menstellingen, welke men met dit groote aantal klanken kan verkrijgen, waarby slechts 2 vereenigd kunnen worden, zyn niet voldoende om het enorme aantal begrippen duidelijk te maken. Zoo komt het, dat een en de zelfde lettergreep meerdere beteeke- nissen in zich sluit. Zooals ons woord „ezel" zoowel het dier als een stan daard voor een bord kan beteekenen, zoo beteekent b.v. het Chineesche woord ,tsjeu" (waarbij tsj de sonco- nant is en eu de vocaal), tegelijkertijd vogelgekweel, waterbekken, antwoor den, schelden, eiland, insluiten, een 6agen-paard, ezelin, een wynsoort. Om nu verwisseling van deze verschillende begrippen te voorkomoen, zag men zich genooodzaakt een ander, verkla rend teeken eraan te verbinden. Be doelde men „tsjeu waterbekken", dan stelde men (fin. 3) het teeken wa ter (b) voor het teeken „tsjeu" (a) en ontstond er vorm c. De naam van een plantensoort is uitgedrukt door het teeken „tsjeu" waarvoor men het tee ken „kruid" heeft geplaatst. Wil de Chineesch vreemde woorden schrijven, dan moet hij deze eerst verdeelen in lettergrepen; daar enkele klanken in deze taal echter ontbreken, worden deze woorden dikwyls geheel ver vormd: zoo beteekent „Eulopa" Eu ropa en „Jamelika" Amerika. Het aantal Chineesche schrifttee- kens, dat men op 50.000 schat, kan verkleind worden door hen in groepen te verdeelen. Zoo komt men op 214 grondteekens, op welke basis men een woordenboek zou kunnen inrichten. Een Chineesch woordenboek samen stellen is buitengewoon moeilijk, want volgens welk systeem moet men de woorden rangschikken? Maar noodig zijn woordenboeken juist wel, daar de weinigen, die lezen en schrijven kun nen dagelijks op nieuwe woorden stoo- ten, die hen nog onbekend zijn. D» schrift moet zijn uitgevonden door den grooten koning Fahl, die in het jaar 2941 voor Christus het reuzenrijk re geerde. Toen het tegenwoordige schrijfma teriaal, penseelen en papier, werd in gevoerd, ontstond het schoonschrift- kiaisingsjoe, dat tegenwoordig steeds in gebruik is. De groote bied, die het Chineesche volk voorde wetenschap en haar vertegenwoordi gers koestert, gaat ook over op h" papier en het schrift! Want de lette" zijn „de oogen van den Wijze" <d' sporen, die de Wijzen achtergelaten hebben van hun wijsheid. Een y»}' neesch spreekwoord dreigt hen, die 1" dit leven het schrift niet eerbiedige" met blindheid in het eeuwige leven.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 18