Een noodsignaal vanaf de Alpen! DE KLIMMER TlUTTEBTlE 555 TWEEDE BLAD. VAN ZATERDAG 3 SEPTEMBER 1932. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Met de Vrijwillige Alpiner Reddingsbrigade onderweg. Een redding aan den Hochtor-Noordwand door den bekenden alpinist KOERT MAIX. Eestkogel, Augustus 1932. Het begint te regenen, alsof de hemel alle sluizen opengezet heeft. Zij zijn reeds allen van hun ronde teruggeko men bij de Haindlkarhuttevan hun ronden en van hun dagtoer. Alleen de gids Hans Feiertag, de man uit Graz, ontbreekt nog op het appèl. Hij is een der beste bergbestijgers van heel Oos tenrijk! Met een vriend heeft bij van daag de buitengewoon moeilijke Nood- kam van den Festkugel „genomen". Wli behoeven voor hem geen angst te hebben Half aeht 's avonds. Daar komt Hans! Alleen, zonder jas, slechts in hemd en broek, nat „tot onder de huid". Wat zou er gebeurd zijn?.... Het noodsignaal vanaf den Festkogel. Nauwelijks waren wij aan het stijgen, toen wij hulpgeroep op de Pichlroute hoorden, daar bij den Noordwand van de Festkogel. Daarom zijn wij weer om laag gegaan en vonden hen in de kloof, ongeveer 150 meter verder. Een dame is omlaaggekomen en heeft tamelijk ernstige hoofdwonden opgeloopen. Wij hebben haar niet omhoog kunnen bren gen, dat zou misschien te gevaarlijk zijn. Eerst moet de dokter er maar bij. Bovendien is haar begeleider geheel van streek. Ik heb mijn jas boven ge laten, zoodat zij den nacht beter zullen doorkomen. Mijn partner is naar de Hessehütte gegaan, om daar de men- schen te waarschuwen.Ik ben over de Hochtor, de Rosskuppe naar de Petern- scharte naar hiertoe geklauterd." Dat is echt weer iets voor dezen be scheiden manmet geen woord rept bil van het feit, dat hij in zijn overhemd in dit hondeweer over de lange* nevelige kam is gekomen. Andere menschen hebben hulp noodigdat is hem vol doende. Het is al laat in den avond1. Eentonig en gelijkmatig dropt de regen op het dak van de hutWü pakken onze eigendommen bij elkaar om morgen ochtend bü het aanbreken van den dag op weg te kunnen gaan naar den Fest kogel Nög een noodsignaal!. Daar klinkt in den stillen nacht een scherp geluidEen gefluit? Een gil?Het is héél ver weg en zeer zwak. Wü gaan naar buiten, in de duis ternis. Stilte. Alleen het kletteren der druppels. Wéér dat geluid! Langge rekte fluittonen... Zóó zacht, dat men ze nauwelijks hoort. „Waarom geven zy daar op den Fest kogel noodsignalen? Zij weten toch, dat er morgen hulp komt. En zij zijn in veiligheid! Dat is niet van den Festkogel! Met geluidstrechters luisteren wij scherp, zoeken de richting der fluit tonen. Spookachtig flikkert het licht uit de open deur der hut op de gegroef de, ernstige gezichten der kameraden. Gefluit en geschreeuw wisselen el kaar af. „Dat geschreeuw komt van den Hoch tor-Noordwand, uit den Pfannlweg!" Drie menschen zijn vandaag daar heen getrokken. Kwamen zij niet over den wand? Het weer werd toch pas des avonds zoo slecht? Een tweede troep zal morgen heslist naar de Pfannlroute moeten gaan. Wij zoeken in het dag boek van de hut. Jawel daar staan de namen ingeschreven: Hochtor-Noord. Onophoudelijk snerpt het fluitje, klin ken de noodkreten. De troep, die mor gen naar de Pfannlroute zal gaan, wordt aangewezen: Fritz Stadler, Fritz De- muth, Rudi Gerlich, twee mij onbeken de gidsen van de sectie Reichenstein en ik. Een trommelvuur van steenen. Als het morgen zoo blijft regenen?.. De steenen liggen los o<p den bergtop, een waterstroom, die als een waterval langs den loodrechten wand stroomt, sleurt deze steenen mede. En langs de zen want moeten wij omhoog. Ik kijk mijn kameraden van morgen eens aan. Prachtkerels zijn het allemaal! Men kan zich niet indenken, dat morgen een van hen niet meer zal zijn. Zoo ver staat de dood van hen afzóó schuimt en bruist hun overmoedige, jeugdige kracht. Als de regen echter sterker wordt, zullen wy morgen, pp den wand, trommelvuur te doorstaan krijgen! En dat is voor den alpinist een der aller grootste gebaren Het was nog nacht, toen wij op marsch gingen. Poppinger en Feier tag met hun kameraden zijn reeds eer der vertrokken. Die kunnen ook in het donker den weg vinden over het natte, moeilijke Peternpfad. Wij kunnen niet eerder tegen den stellen wand omhoog, voordat het daglicht is opgekomen. Spookachtig vlammen de fakkels in den nevel. Snel komen wy omhoog, een klein voetpad tusschen hooge denneboomen, een uitgedroogde bergbeek.... een sneeuwveldeen klein plateau, be dekt met puin.... Dan staan wij voor den onmetelijken wand! Het eerste licht breekt door.... een vaal schemerlicht. Dikke mist. En een regelmatige, zwoel- vochtige motregenHet is nog te vroeg om op te stijgen; „instijgen" zegt d© alpinist. Zes mannenstemmen bre ken de stilte. „Heejoo heeee!" Het antwoord komt. Heel zacht, hoe wel wy dicht bij den wand staan. „Die moeten al ver gevorderd zijn, toen zij in nood kwamen. Wij kruipen in de meegevoerde tent en wachten, totdat het geheel dag is geworden. Dat duurt lang by dien mist! Hier en daar slaat een steen in. Nu is het dag!Maar de mist en de regen houden aan. Wy stijgen „in", de bergschoenen blijven beneden, dat is slechts ballast. Wij moeten voortmaken. Flinke kameraden.... De wanden zyn nat, worden voortdu rend door water bespoeid. Men ziet geen twintig meter voor zich uit.... Maar de duistere rotswand hield ons allen gevangen, dwong ons, de gedach ten te concentreeren op het moeilijke werk, dat ons wachtte. Wy gingen om hoog, zonder touw. Ieder zocht zijn eigen „weg" door de steenmassa. Stad ler, de Leohner en ik verbaasden ons steeds meer over de drie „jongens". Als katten kwamen die omhoog. Wy kon den gerust het scherpste tempo inzet ten, zij zouden niet achterblijven. Als een aap slingerde de jongste, Rudi Her- lich, zich van punt tot punteen on bestreden meester der Alpen, ondanks zyn 19 jaren!.... De bijna twee meter lange Fritz Demuth speelt het eveneens klaar, en ook de derde oogst slechts onze bewondering. Dat zijn kerels, met zulke menschen kan men werken en., slagen Als er boven ons een steen snort en ergens krakend tegen den rotswand slaat, d:rukken wy ons tegen het ge steente, zoeken wy dekking onder een vooruitspringend puntDan gaat de jacht weer verder. Wy komen op de natte glibberige wandplaten sneller vooruit, dan in gewone omstandigheden. Waarom wij zoo'n haast maakten? Dat wist niemand van ons te zeggen. De vrees voor de vallende steenen dreef ons waarschijnlijk tot die haast aan. In den nevel van den Hochtor-Noord wand, roepen wij omhoog. Het antwoord klinkt nog steeds van verre.... De vondsten in den „Kamin". Een lange trede in den wand komt uit bii een zoogenaamde „schoorsteen", een loodrechte spleet in het gesteente. Het einde ervan kan men niet zien in den grauwen mist. Maar wij zien andere dingen in den schoorsteen! Oude hoe den, een gescheurde jas, een riem van een rugzak. Als iemand van de over hangende rotsen, vlak by den top, drie honderd meter boven ons hoofd, iets verliest, dan landt het hier in .den schoorsteenEn als hij zichzelf mocht verliezen.... Hier beneden staat een klein kruisje, als herinnering aan zoo iemand. Ook hier in den schoorsteen ratelen de steenen omlaag Wy haasten ons nog meer.... De steenen, die in een razend tempo komen men aangesuisd-, hebben een ontzetten de kracht. Wij hebben geluk, er vallen geen treffers.... „Hoe gaat het met de zaak, mijnheer Tharman?" „U weet toch, dat men over dooden niets dan goeds mag zeggen!" („Söndagsnisse"). door HENRY O. NORTON. Sinds eenigen tijd was het stadje in rep en roer door de ongelooflijke dief stallen, die er plaats hadden. De eerste maal was bij de burgemeestersfamilie ai 't zilver gestolen. De tweede maal ver dwenen de juweelen van een vermaarde zangeres-in-ruste. De derde maal waren het gasten van het grootste hotel van het schilderachtige plaatsje, die alles misten, wat ze in de kamers aan waar devols hadden achtergelaten. Zoo volg den de diefstallen elkander in»1! verbluf fende snelheid op en met .njzonderhe- den, die de plaatselijke politie voor een raadsel plaatsten. Er kwam een detec tive uit Londen aan te pas die ontdekte, dat de dief een zoogenaamde „klimm ?r" moest zijn, een van die mcnschelijke phenomenen, die het klaar spelen, als vliegen tegen muren op te kruipen en die de hoogste ramen bereiken, alsof ze vleugels bezaten. Maa*1 wié de „klim mer" was, kon ook de detective maar niet ontdekken. Hetgeen zyn prestige by de bevolking spoedig afbreuk deed. Jullie hebt makkelijk praten, zei de tuinman Bill tegen de andere dienst boden van het groote huis, dat majoor Lindsey bewoonde met zijn dochter, een weduwe, en haar kinderen. Zoo een voudig is het niet. Die kerel heeft na tuurlijk handlangers en zorgt wel, dat hy uit de buurt blijft, nu er gevaar dreigt. Bill was een bedaard en bezorgd man. Hij was zes jaren geleden in dienst ge komen by den majoor en had zijn werk altyd keurig gedaan. Niemand zag hem ooit dronken en van vrouwen moest hy ook niets weten! Zyn ideaal was, had hy wel eens aan vrienden toevertrouwd, een eigen huissie met een lappie grond en geen baas meer tot an je dood. Niet om iets te zeggen van den majoor, een beste man, hoor, maar eige baas is eige baas". In weerwil van zijn beweringen bleek de „klimmer", zooals hy algemeen ge noemd werd in het stadje, minder bang voor den vertegenwoordiger van Scot- land Yard, dan Bill had aangenomen, want nog denzelfden nacht werd een aanzienlijke som gekls gestolen van een rijken vrijgezel, en het was duidelijk, dat ook hier de dief alleen langs voor gewone menschen onbegaanbare wegen kon zyn gegaan. Het mysterie hield iedereen in span ning en toen Bill, eenige dagen later, met een vriend over straat liep en de menschen zag hollen, zei hy: „Ze heb ben beDaald de „klimmer". Maar al spoedig vingen ze iets op van „brand" en toen van „brand bii majoor Wind- sey". Bill begon opeens ook te hollen. Toen hy voor het huis kwam, vond hy inder daad het huis in lichte laaie, een groote massa menschen ervoor, de brandweer in volle actie en de dochter van den ma joor in een zenuwcrisis: een van de kinderen, haar jongste, was nog boven. D'r is nog een kind boven! schreeuwde Bill tegen de brandweerlui. Daarboven! Vierde verdieping! Maar men antwoordde hem, dat het on mogelijk was het kind te redden, omdat men de kamer niet kon bereiken, waar het zich moest bevinden. Mot het dan brande? riep Bill ver ontwaardigd. Mooie brandweer benne jullie. Wat niet kan, kan niet! Inderdaad het scheen niet te kunnen. Het huis brandde aan alle kanten, bin nendoor kon men slechts door een zee van vuur naar boven komen, de eenige weg was alleen toegankelijk voor iemand, die als een vlieg tegen de mu ren kon opkruipen. Bill staarde omhoog met vreemde oogen. De vlammen wierpen een vuur gloed op zyn gezicht. Het was eigenlijk een opvallend gezicht, al merkte zelden iemand daar iets van, omdat Bill zoo'n bedaard gewoon mensch was. Maar nu, in dien rooden gloed, kon men zien wat een eigenaardig gezicht hy had, wat een verbeten mond, en iemand, die goed oplette, zou misschien ook hebben op gemerkt, hoe lenig en blijkbaar ge spierd de kleine man was, die altijd zoo stilletjes z'n weg ging. Niemand had hem ooit anders dan voor een onschadelijk, zwak mannetje gehouden. Inderdaad was er iemand, wien dit alles eensklaps opviel: den detective van Scotland Yard. Bill ontmoette een oogenblik zyn oogen en de woorden, die hii op de lippen had, bestierven. Bliksemsnel gingen zijn gedachten: ik kan omhoogik kan het doen en het kind redden, maar dan? Hij zag de ge heime bergplaats, waar alles verborgen lag, hij zag ook zijn toekomstdroom: het huisje, het lapje grond.Met eer lijk werk was dat toch niet te verdienen en het duurde te lang ook. Zes jaren had Bill het uitgehouden om eerlijk te zijn. Daarvóór was hy het acht jaar niet

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 13