DE TRAP DIE TOT AAN DE STERREN REIKTE,
Ons kinderverhaal.
Het hondje van Bob.
NS KlPSDËRtlOÊKffi
Beste jonpens en meisjes!
In het andere hoekje van deze twee
pagina's voor jullie vindt je de raad
sels. Dat beteekent, dat de vacantie
weer voorbij is en dat ik, na die twee
lange maanden, diie toch o zoo gauw zijn
omgegaan, iedere week weer een praatje
met jullie ga houden en, natuurlijk,
jullie briefjes hoop te beantwoorden,
want die zullen weer komen, volgende
week al, bii bosjes tegelijk.
Wat een heerlijke vacantie hebben
jullie gehad, ik heb vaak aan jullie ge
dacht en was dan blij als de zon scheen
en iederen dag weer stond ze stralend
aan den hemel, 't kon maar niet op met
het mooie weer, jullie zijn vast allemaal
bruin gebrand als koffieboonen, net als
mijn Indische nichtje Nansepans, die
ik op een foto heb met haar vriendje
Krikkemik, ze zijn alletwee anderhalf
jaar, maar de Indische zon heeft maar
steeds op hun snoetjes geschenen en
nu zijn het net kleine nikkertjes ge
worden.
Be heb ook een fijne vacantie gehad
en ben 's morgens vroeg, toen de zon
nog aan den anderen kant van de we
reld zat, gaan bramen zoeken. Je hebt
er geen idee van hoe fijn het is, als alle
menschen nog slapen, dan is het zoo
stil, zoo stil in de duinen en dan ligt de
dauw nog op de bramen. Ik heb toen
nog een hagedis gevangen en voor mijn
kleinen jongen meegenomen. Maar ik
had er al gauw spijt van. We hadden
'n groot aquarium en daarin zand gedaan
en hei en duinplantjes, maar steeds
zat die hagedis maar tegen het glas op
te krabbelen met zijn pootjes. Hij kon
het daar in die kleine ruimte natuurlijk
niet uithouden, want hij was gewend
om urenlang tusschen de duinplanten
te kruipen en in de konijnenholen weg
te schuilen. Ik had me daarom voorge
nomen om hem weer terug te brengen,
maar dat was niet noodig, want toen
het meisje het glas, dat op het aqua
rium lag, schoonmaakte, is hij er uit
gewipt en gauw den tuin ingeloopen.
Nu. daar heeft hü ook de ruimte. We
hebben hem nog eenmaal gezien en nu
zal hü wel op zoek zijn naar de spinnen,
die in het najaar met bosjes tusschen
de planten en bloemen zitten. Want
daaraan kan je zien, dat de zomer bijna
voorbij is, aan die dikke kruisspinnen,
die overal hun mooie webben weven,
waar je 's avonds in het donker wel
eens met je gezicht doorheenloopt, zoo
dat de koude griezelingen over je rug
loopen.
En nu gaan jullie weer naar school.
Ik hoop dat je daar blij om bent, omdat
je zoo'n zonnige vacantie hebt gehad en
ik hoop, dat jullie allemaal flink je best
zullen doen, zoodat je straks met mooie
rapnorten thuis komt.
Nog één ding moet ik jullie zeggen.
Toen de vacantie begon hadden we af
gesproken, dat mijn dichterlijke vriend
jes en vriendinnetjes me iedere week
hun versje zouden sturen. Eén heeft
zich trouw aan die afspraak gehouden,
en dat was, maar dat behoef ik hier
eigenlijk niet eens neer te schrijven,
want jullie hebt natuurlijk trouw de
versjes van Annie Walboom gelezen.
Annde is me trouw gebleven, ook in de
vacantie.
En nu maar aan-het raadseloplossen,
'ongens en meisjes. Moet ik hier nog j
°ens neerschrijven, dat alle kinderen,
lie de krant lezen, mee mogen doen, i
!X>k die van buiten de stad? Je weet I
onze voorwaarde? Een heele maand
voed oplossen, dan doe ie mee bij de
verloting van vier mooie boeken. En
*r voor zorgen, dat de oplossingen des
'Voensdavsavonds vóór zes uur op het
kantoor zijn.
Kindervriend.
WAAROM IS DE HEMEL KLAUW?
Daar is de zon de schuld van! Haar
stralen bestaan.... zooals je wel weten
zult uit een heele regenboog van
kleuren, het spectrum. Deze kleuren
worden nu op hun weg naar de Aarde,
al naar hun gelang van hun golflengtp.
hun sterkte, enzoovoorte, sterker of
minder sterk afgeleid! De sterkste bre
king ondergaat het blau
we licht, dat b.v. 's mid
dags, als de stralen bijna
loodrecht op de aard
oppervlakte invallen, bij
na horizontaal wordt af
geleid! Zü nemen dus
gedwongen hun weg door
de rondom de aarde liggen
de luchtlagen, die dus alle
„blauw" worden. Een
beetje ingewikkelder is het eigenlijk
wel, maar zoo begrijpen jullie het beter.
Een trouwe kameraad
door
TINE.
Er was eigenlijk een heele geschi
denis aan vooraf gegaan eer Rob het
hondje van zijn moeder mocht heb
ben. En dat kwam zoo. Op een och
tend ging hij naar school en omdat hij
juist een beetje laat was moest hij
hard hollen om nog op tijd te komen.
Hij was nog maar. een klein eindje
van zijn school af toen hü een heel
Daar zap zij het kleine kopje van
Fikkie op het kussen
klein hondje vreeselijk te keer hoor
de gaan. Bob, die een groote dieren
vriend was, dacht niet meer aan tijd
maar ging eens kijken, waarom het
diertje zoo jankte. Wat hij toen zag,
deed hem zijn haren te berge rijzen.
In de gracht, waar hij langs moest,
stond een jongen die een kleine
straathond, een heel jong beestje nog,
in het water had gegooid en hem nog
steenen achterna zond. Deze dieren
beul had het grootste plezier in de
diertje om weer veilig op het droge
te komen. Bob werd zoo vreeselijk
kwaad, dat hij den jogen een harde
klap op zijn hoofd gaf. Deze liet van
schrik de steen, die hij juist weer
naar het hondje wilde gooien, op de
straat vullen. Hij wilde nu dadelijk
met Bob gaan vechten, maar deze liep
vlug naar den waterkant, lokte het
kleine hondje en mocht na eenige
vergeefsche pogingen het genoegen
smaken het diertje op den kant te
trekken. De andere jongen scheen
zich nu toch wel wat te schamen, en
toen er veel menschen bij den gracht
kwamen om te zien wat er gebeurde,
sloop hij vlug weg. Bob dacht heele-
maal niet meer aan den wreedaard en
nam het bibberende diertje onder zijn
jas. In plaats van naar school te gaan
sloeg hü den weg naar huis weer in.
Zijn moeder schrok erg toen zij haar
zoon weer voor zich zag staan, maar
toen Bob vertelde wat er gebeurd was
en het hondje liet zien, toen kreeg zijn
moeder erg medelijden met het stum
pertje. Bob kreeg een briefje mee en
ging nu vlug naar school.
Toen hij 's middags thuis kwam was
het hondje frisch gewasschen en
heelemaai droog. In een klein mandje
lag hij rustig te slapen. Maar moedér
vroeg aan Bob wat er met het diertje
moest gebeuren, want zy wilde eigen
lijk geen hondje hebben. Het leek wel
of Fikkie, zoo noemde Bob hem dade
lijk begreep dat men het over hem
had. Hij ging tegen moeder aan staan
en keek haar zoo zielig aan, alsof hij
zeggen wilde: „Ach vrouw laat me
alsjeblieft bij je blijven." Toen kreeg
zij zoo'n medelijden met hem dat zij
tegen Bob zei: „Hij mag hier hlijven
tot je er een goed tehuis voor hebt
gezocht. Het zal wel niemand be
vreemden, dat Bob niet heel erg zocht
naar een goed tehuis.
's Avonds toen Bob naar bed ging
nam moeder Fikkie mee naar de huis
kamer en legde hem daar weer in zijn
mandje. Maar midden in den nacht be
gon liet hondje zachtjes te janken.
Bob was bang, dat zijn ouders het
zouden hooren en dat hij dan niet zou
mogen blijven. Hij stond heel zachtjes
op en haalde Fikkie by zich in de
slaapkamer. Maar het hondje was niet
tevreden voor hij lekker warm naast
Bob in het groote bed lag. Spoedig
sliepen zy nu beiden vast in.
Den volgenden morgen toen moe
der in de huiskamer kwam, was
geen spoor van Fikkie te bekenn®
Maar toen het tijd werd om Bob i
gaan wekken was het eerste wat
zag het kleine kopje van Fikkie n
het kussen. O, wat was zij verwo
derd. Maar dat mocht niet. Bob vp
telde nu dat het hondje zoo gejanJ
bad en dat zij het graag zou 1Vjn„
houden. Moeder moest even lacbó
Toen besprak zy het met vader p
tenslotte mocht Fikkie by Bob j>i-
ven. Alleen mocht hy niet meer in 2"
slaapkamer slagen. Nu dat beloofd
Bob en van nu af had hij aan 6
een trouwe kameraad.
Wat Huug ln droomenland beleefd'*
door
JO RENKSUM—VAN DIJK.
Huug hield veel van de maan en
van de sterren en het was zijn grootste
plezier om, als hy 'svonds in bed lag
naar de sterren te kijken. Van ver
schillende wist hy de namen zelfs.
Op zekeren avond lag hy weer in zijn
bed en zuchtte: „O Jupiter, ik zou
best eens een kijkje bij je willen ne
men." En toen opeens, hy dacht
eigenlijk dat hy droomde, zag hij in
den tuin vlak voor zijn raam een
prachtige groote, breede trap, zou
hoog, dat hij het einde ervan hijna
niet kon zien. Hy bleef stil liggen
kijken en bemerkte toen dat de trap
werkelijk heelemaai tot aan Jupiter
toe liep.
Van die trap af kwam een kléine
jongen naar beneden huppelen. Vlak
bij het raam van Huug gekomen riep
hy: „Vooruit Huug, kom uit je bed,
en ga mee, mijn vader, de koning van
Jupiter vraagt of je eens een kijkje
by ons komt nemen." Met een sprong
was Huug uit zijn bed, kleedde zich
zoo vlug hij kon aan en liep naar bui
ten waar de Jupiterjongen al onge
duldig werd. „Vlug Huug," riep hy,
„want als het aanstonds dag wordt, is
de trap weg en dan kan je niet meer
naar huis terug." De beide jongens
vlogen nu de trap op. Dat was een
eind! Maar het gekste was dat Huug
heelemaai niet moe werd, integen
deel, het leek wel alsof hjj hoe lan
ger hoe meer uitgerust was. Hii
vroeg aan den vreemden jongen:
„Zeg, hoe weet je, dat ik Huug heet
en zoo graag eens op Jupiter zou
zijn?" De jongen lachte en vertelde,
dat zij vanaf Jupiter alle menschen op
de wereld konden zien. Wy hebben
je zoo vaak naar ons zien kijken en
dan heb ik met een groote lantaarn
lichtseinen aan je gegeven. Heb je dat
nooit gezien?"
Huug dacht even na. „Bedoel .je dat
uit en aan gaan van het licht?" vroeg
hy. „Ja, dat heb ik dikwijls gezien, de
menschen noemen dat stergeflonker."
„Juist," antwoordde de Jupiterjon
gen, „nu als je dat ziet, dan geven wij
lichtseinen aan de menschen, die naar
ons kijken. En toen mijn vader jou
daarnet hoorde zuchten zei hy teg»n
me: „Jupi, ga eens naar de aarde en
haal Huug maar even hier."
Onder het gesprek waren zy steeds
doorgeklommen en stonden nu vlak
voor een poort aan het eind van de
trap. De jongen tikte op een zw
speciale manier tegen de deur, 4
dadelijk open ging. O, o, wat was hei
daar mooi in Jupiter. Huug kon et
niet genoeg van krijgen. Het mooiste
waren de bloemen die overal groei
den, zoo mooi, als ze op de aarde niet
waren. Huug ging nu naar Konig Ju.
piter, die hem vriendelijk toeknikte
en zei, dat hij zijn wereld maar eens
rond moest loopen, en dat zijn zoot
Jupi wel met hem mee zou gaan.
men begonnen de jongens nu h®
zwerftocht. Eigelijk leek het er vel
veel op de aarde, er waren ook veel
menschen, alleen hadden al die men
schen vleugels en de huizen hadden
niet een gewone deur als ingang,,
maar hadden een deur in het dal, Zfj
vlogen dus eerst hun dak op eni
gen zoo hun huis binnen. Dat vonl
Huug eigenaardig. Hij betreurde het,
dat hy niet naar het dak kon vliegen,
want het was hem onmogelijk om een
van die huizen van binnen te zien.
Tenslotte waren zij de wereld om-
geloopen en kwamen weer by het pa
leis van Koning Jupiter terug. Deze
had een glas van de allerheerlijkste
limonade voor Huug laten brengen,
Huug, die warm was geworden van
het vlugge loopen, bedankte den ko
ning en nam een paar slokjes van die
fijne limonade. Maar wat gebeurde e:
nu opeens? Nauwelijks was het glas
leeg of Huug voelde zich met een
schok naar beneden tuimelen. Ner
gens kon hy zich aan vastgrijpen en
hij viel zoo vlug, dat hy niet eens gil*
len kon. Hy dacht, dat hij vast^ te
pletter zou vallen op de aarde. Maar
dat gebeurde niet. Tenslotte viel hij
veilig en wel en niet eens erg hard
in zijn bed. Toen dacht hij. dat Ij
alles gedroomd had. Hij keek effl»"
naar de sterrenhemel en zag Jupi|«r
in de verte. Maar jawel, daar k#
oogde de ster tegen hem, alsof M
De jongens vlogen ëe tpap op!