POPULAIR B>^O^qö^L\*^DË,HElJ}ERi5CE1^ COURArrT Een noodsignaal vanaf de Alpen! TWEEDE BLAD. VAN ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1932. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) 556 De man zonder gozicht. Met de Vrijwillige Alpiner Reddingsbrigade onderweg... Een redding aan den Hochtor-Noordwand door den bekenden alpinist 11 KOERT MAIX. ïn den mist omlaag. Kevels jagen voorbijDe regen wordt heviger. Zonder ophouden knal len steenen om ons heen. Langzamer hand worden wij nerveusAls bene den op den straatweg een auto voorbij- snort, krimpen wij ineen. Groote stee nen, die over ons heen suizen, zoemen precies zoo. Dergelijke steenen hebben honderden meters valhoogte. Men ziet ze eerst, als het te laat is, om zich in veiligheid te brengen. Dikwijls is er ook geen dekking aan wezig. En haasten kunnen wij ons ook niet. Want de drie „geredden" komen héél langzaam omlaag. Vooral diegene, die ik aan het touw houd, is een slechts klauteraar! De mist is thans zóó dicht, dat men enkele meters van zich af niets meer ziet. Door roepen weten wij ver band te bewarenIk ga als laatste omlaag. Spookachtig komen uit den mist de „kauws" te voorschijn, échte bergvogels, die schor krijschend aan ons voorbij- vleigen. Heel in de diepte klinkt de jon ge, opgewekte stem van Rudi Gerlach, die vooruitklimt om de route te zoeken. Bij het dalen ziet alles er anders uit. En Rudi's stem werkt als een verblijdend bericht tijdens een zorgvollen tijd. Wij zien bij de klank van zijn jongensstem geen drukkenden grijzen mist meer, geen glibberigen rotswand, waar de steenen langs omlaag-ratelen. Trom melvuur! Weer hoor ik als laatste man hoog boven mij steenen omlaag komen! Op gepast steenslag! Steen steen De waarschuwingen jagen door den mist. Overal duiken gestalten achter het gesteente weg.... Ik kijk omhoog. Geen oog vermag dezen nevel te door dringen. Maar het zoemen en hameren duurt voort. Wat? Zal dat mijn einde Z«Ii?.,.. De rugzak mijn redding! Daar is het een schaduw, een reus achtige steen! Hij is vlak boven mij. suist recht op mij afEn op mijn stand plaats is geen dekking te vinden. Gauw het hoofd tegen den wand gedrukt, om den schedel te beschermen.. Misschien gaat het monster toch nog over mij neen. Maar ik kan mij niet spoedig ge noeg omdraaien! Te laat!!! Een ruk. Pd'1!* Ik leef?.... en heb geen pijn. Ik kan het niet begrijpen. Dan zie ik, wat er gebeurd is: de steen is tusschen mijn lichaam en den wand op mijn rugzak neergekomen. Ik ben onge deerd, maar de rugzak vertoont een ga pende wonde. Daar is naald en draad echter goed voor. Weer eens geluk ge had, Had ik mijn hoofd tegen den wand gedrukt, dan hadden mijn kameraden nu een doode kunnen vervoeren. Dat is V oorzienigheid! Zenuwen en drift. Voorwaarts, voorwaarts! Omlaag! I Wij haasten ons en worden steeds ze nuwachtiger. Het medelijden verdwijnt. Onze drift breekt zoo nu en dan door. Wij., leden van de Vrijwillige Alpen Reddingsbrigade gaan overal op los, vanwaar hulpsignalen klinken. Maar steeds weer treft men lieden aan, die geen ontzag hebben voor het leven van hun naasten. Zoo ook deze drie.... Zij beklimmen een der gevaarlijkste steen- slagwaniden, knoeien zoo lang, tot het weer omslaat en slecht wordt, roepen dan om hulp en wij kunnen de met steenslag gekruide soep oplepelen!. Wij zijn doornat, verkleumd, daar wij steeds zoo lang moeten wachten, totdat de anderen vooruitgekomen zijn. Fritz Demutih klimt vlak onder mijn „be schermeling" en wijst hem iederen stap en ieder houvast aan,f anders was hij heelemaal niet meer omlaag gekomen Zelfs Rudi's stem is verstomd. De gevaarlijke schoorsteen. Via den gevaarlijken „Krenzlkamin" gaan wij omlaag. Deze schoorsteen is nat en steil. Ik zet mii schrap en be veilig mijn „beschermeling". Hü kijkt verscheidene malen naar beneden, in de afschuwelijke diepte.hü ziet de res ten der rugzakken, die aan een per pun ten van den schoorsteen hangen.een teeken van doodeUjk valpartijen van lotgenooten. Langzaam, oneindig langzaam glipt het touw door mijn vingers. Dan blijft het stilstaan. Ik kan den man niet meer zien, want hij staat juist onder een overhangende rotspartij. Daaronder hoor ik Demuth kalmeerende woorden spreken.... Hij is juist gekomen aan de plaats, die ook voor ons, ervaren bergbestiigers, niet gemakkelijk is Daar, waar men uit den schoorsteen komt en weer langs de gladde wanden moet schuiven. Ik neemt het touw nog steviger in de hand. Ieder oogenblik ver wacht ik een val. Maar de kranige De muth heeft zijn plicht gedaan. Het ge lukt hem den ongelukkige over de ge vaarlijke richel heen te bijfngen. En ik ben al half bevroren, als van beneden het geroep klinkt: „Volgen!". Nu ben ik bij de gevaarlijke plaats. Een smalle band, een richel, te smal haast om de voeten te plaatsen. Daar boven een zware, overhangende rots massa. Steeds sterker gaat dé overhang omlaag, drukt mii neer, in gebogen hou ding. Ik voel den afgrond op mij toe komen. Had de koude mij bevangen? Had ik de steenen niet stevig genoeg vastgegrepen? Of was het werkelijk een buitengewoon moeilijke plaats?.. Mijn rugzak blijft aan de uitstekende rots massa hangen, juist als ik op de smalle lijst een hoek om wil gaan! De rugzak trekt mij half terug. Ik kan mü nog maar juist op de bgen houdenMaar het was alsof iemand mü een gloeiende spiraal door mijn ruggegraat stak. Ik greep nu den hoek beter vast en kom bü de anderen. Wij gaan verder, het laatste deel. De regen ruiseht en de steenen ratelen on vermoeid om ons heen. Als door een wonder is nog niemand van ons er door gewond. Wii dekken in het geheel niet meer, maar laten het aan het noodlot over, of wij door een der vliegende pro jectielen getroffen zullen worden of niet. Maar het gevoel ieder oogenblik neergeslagen te kunnen worden, zonder dat men zich kan verweren dat ver scheurt onze zenuwen. Gered! Duren die laatste stappen eeuwig? Is dat dezelfde berg, dezelfde wand, waarover wij vanmorgen vroeg zoo snel omhoogkwamen? De nevel trekt op. Vlak onder ons ligt het sneeuwveld, waar wii onzen tocht begonnen! Een juichkreet van verluchting ont snapt onze keel! Het laatste stuk gaat in een sneller tempo. Ook de drie slacht offers haasten zich. Zes uren, nadat wii de hulpelooze klauteraars gevonden hadden, kunnen wii het veiligheióstouw losmaken. En achter ons streeft de grijze, ge sluierde steenmassa ten hemel, de rots, die ons los heeft moeten laten. Steenen komen nog omlaag, maar zü kunnen thans geen slachtoffers meer vinden. Moe en afgetobt komen wii bü de hut. 't Avonds komen ook de Festkogelman- nen terug, die de gewonden veilig naar Johnsbach gebracht hebben. Zondag 7 Augustus 1932. Slechts een korte bemerking in de couranten. Een dag vol gevaren, van de grootste in spanning en opoffering voor de redders. Als men iemand van den dood gered heeft, verwacht men, dat hii stil en be scheiden in een hoekje zal zitten en zich verheugen zal in het feit, dat hii nog leeft! Maar een van de drie ongeluks vogels, die wü gered hadden, zei den volgenden dag: „Morgen zouden wü best nog eens een kansje op dien wand kunnen wagen!".... Dan moet men op de tanden büten om niet uit te barsten EINDE. Dus u hebt wel eens een mee- ningsverschil met je vrouw? Ja, dat gebeurt wel eens, maar je komt het nooit te weten, zie je. WAAROM HOORT MEN SOMS GEEN DONDER NA EEN BLIKSEM STRAAL? Dat er een onweer ontstaat als posi tief geladen lucht met negatief geladen lucht een evenwicht tracht te verkrij gen, weten de meesten van jullie wel, of hebben ze wel eens gehoord. Dit her stellen van het' evenwicht heeft nogal heftig plaats en daardoor ontstaat blik sem en donder. Nu is het een bekend feit, dat de lichtgolven zich veel sneller voortplanten, dan de geluidsgolven. Als het onweer dus ver van ons verwijderd is, zullen wü éérst de bliksem zien, om clan eerst een heelen tijd later het ge luid, de donder, te hoorenSoms is dat onweer zóó ver van ons weg, dat wij nog wel de bliksem flauw zien, maar dat het geluid' door den grooten afstand en door windstroomingen zoodanig af geleid is, dat het ons in het geheel niet meer bereikt. Uit het bovenstaande volgt, dat wij de afstand van een on weer, tot de plaats, waar wij ons bevin den, ongeveer kunnen afmeten naar de tusschenruimte tusschen licht van de bliksem en geluid van de donder! Dat is aardig om te weten!. Mevrouw Parvenu: „En Parijs! Parijs is goddelijk! Zoo beschaafd de men seden daar zijn, daar hebt u geen idee van! Zelfs de straatreinigers spreken daar Fransch!" („Everybody's Weefcly"). door GRIT HANSEN. Op een guren najaarsdag was hii in het oude huis komen wonen en sinds dien leefde hij in dit afgelegen dorp, eenzaam, met niemand bij zich dan een knorrige, oude knecht, die er uitzag als een oud-militair en met een heele serie beesten. Twee honden, <Me katten, kip pen, pauwen, konijntjes, geiten, eenden en een volière vol met vogeltjes. Bees ten houden scheen zijn hobby te zün en voor de dieren spreidde hii uiterste zorgzaamheid en groote liefde ten toon. Maar de rnensohen stootte hü al. Wie hem een bezoek kwam brengen, ontving hü stug, op elke poging tot toenadering antwoordde hii met terughoudende koelheid. Velen zeiden tenslotte: ,,'t Is, dat je medelijden moet hebben, maar zóó verbitterd mag een mensch toch niet zijn". Ja, men had medelijden met Helmuth Orwin en liet hem op het laatst met rust, zooals hii het wenschte. En toen de jaren vergingen, wende men zich aan hem. Het gebeurde wel eens, dat een van de dorpsbewoners logeergasten had en als deze Helmuth hadden gezien en ver schrikt zeiden: „Hoe gruwelijk! Veese- lük!" verwonderd keken en dan, als ze begrepen, antwoordden: O, ja, zijn gezichtdat zien wü zoo niet meer, je went er aan. „De man zonder gezicht", had men hem genoemd, in de eerste dagen en dien naam bleef hü houden. De kinde ren weken schuw voor hem terzijde en waagden het niet, hem aan te zien en ook geen der volwassenen, zoo hii al zoo wred mocht zyn, zou het gewaagd hebben, spot of nieuwsgierigheid te tooaen. Want Helmuth was sterk als ijver. Daarvan waren staaltjes spoedig ge noeg bekend en niemand zou graag ruzie met hem hebben gehad. Neen, de gezichten, die hij ontmoette op zijn lan ge wandelingen, met z'n honden, toon den nooit anders dan medelijden, maar dat alleen reeds was hem. een pijniging. Misschien zou spot hem zelfs minder hebben gemarteld. Dan zou hii zioh hebben kunnen wreken. Nu schrikte hem iedere medelijdende blik op uit momenten van vergetelheid en brandde op zijn wond' als 'n gloeiend ijzer. Helmuth was student geweest, een veelbelovend student, toen het ongeluk hem trof. Bü een poging om een vrouw uit een brandend huis te redden werd hü zwaar gewond. Men wist zün leven te behouden, doch dikwijls genoeg zei hii later: Hadden ze mij maar laten sterven! Want toen hii genezen was en men hem eindelijk een spiegel durfde geven, toonde het glas hem een geheel verwoest gelaat. Alleen de oogen waren over: neus, wangen, voorhoofd en mond waren één groot en afgrijselijk lit- Toen trok hij zioh terug in de een zaamheid met zijn verwoest leven, en wijdde zich aan studie, aan dieren en planten. Zün honden keken hem nooit medelijdend aan, zijn katten en konij nen en vogeltjes vermoedden niets van wat hem als een schande drukte. Bij de dieren vond hij rust en terwijl in de- buitenwereld zijn naam bekend werd door ziin wetenschappelijke essays en artikelen, leefde hii als een verlorene in dit afgelegen dorp. Op een dag echter bracht het toeval verandering in zijn leven. Hii was in correspondentie geraakt met een be roemden professor, die zich zeer inte resseerde voor zijn ideeën. Deze man stierf en op een dag bereikte Helmuth een brief van diens dochter Elfrieda. Zii schreef, dat har vader verzocht had, enkele manuscripten te doen toekomen, die half voleindigd waren. Hij hoopte, dat de jonge geleerde ze zou kunnen afwerken en publiceereii. De briefjes over en weer waren kort en zakelijk. Helmuth nam het vreugde de taak op zich en nu ontstond over het werk een andere correspondentie tusschen hem en Elfrieda. Zü bleek, zooals hü uit

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 13