Was het „vroeger" werkelijk beter. Een oud vraagstuk dat steeds nieuw blijft. Eenige grepen uit het leven. den grond woonden. En zij hadden geen ongelijk. Maar ook de luxe woningen waren broedruimten van ziektekiemen, tenge volge van de talrijke stofvangende doe ken en gordijnen, waarmede in die dagen de luxe woningen gestoffeerd waren: nagemaakte bloemen, beelden, fluweelen gordijnen, pluche meubelen, wanddoeken, wandtapijten, enzoovoorts! De sport, die alle mensclien gezond heid en weerstandsvermogen geeft, was deels onbekend, deels beperkt tot enkele groepen. Tot het jaar 1890, waarin het tennisspel mode begon te worden, was Een schrijver laat zich hooren: Vandaan en nisteren. De vraag, of het leven vroeger liohter of zwaarder was, is slechts met een lich ten twijfel te beantwoorden. Zoo op de wijze van: wat dit betreft wèl, wat dat betreft niet. In vele opzichten was het leven in vroegere dagen natuurlijk werkelijk ge makkelijker. In de hoogere bevolkings lagen was een stijgende welstand te be speuren. De tegenwoordig helaas zoo veelvuldig voorkomende volmaakte ver arming van een of meer personen, was toen onbekend. In de ergste gevallen, was er steeds nog een laatste mogelijkheid.Zonen, die nergens voor deugden, werden naar Amerika gestuurd en kwamen daar ver der of., bleven volharden en verdwe nen in de massa. Daar de huwelijks- kans der dochters bijna 100 bedroeg, vond men het overbodig, de meisjes iets te laten leeren, waarmede zü later geld konden verdienen. In dit opzicht maakte men zich al héél weinig be zorgd. Het geheele leven in dien tijd was, zoo niet probleemloos, dan toch zeker minder problematisch. En wat mij het voornaamste ter karakteriseering van dezen tijd voorkomt is het feit, dat men vast en zeker aan een levensbestem ming, een levenspositie geloofde en dat men er eveneens sterk van overtuigd was, dat het leven over 20 jaar, al zou het niet tot in details hetzelfde zijn, toch weinig verschilpunten zou vertoonen met dat van die dagen. Voor den eenvoudigen handarbeider was weliswaar het leven in die dagen reeds veel onzekerder. De loonen waren buitengewoon laag en de arbeiders wa ren ook in dien tijd, zooals men vaak verkeerd aanneemt, beveiligd voor het spook der werkloosheid. Maar ook hier deed de welvaart van de burgerij zich aangenaam voelen; had de man geen arbeid, dan was het de vrouw ten allen tijde mogelijk als hulp in de bur gerlijke huishouding geld te verdienen. Want iedere betere burgerfamilie had haar bijzondere waschvrouw, haar verstel-naaister, haar huisnaaister, enzoovoorts. Ook kindervrouwen en minnen speelden toen nog een veel grootere rol, dan thans. Maar tegenover deze economische voordeelen stonden tal van nadeelen. Hygiëne, comfort, lichaamscultuur ken de men nauwelijks. Hierdoor en ook door het feit, dat de medische weten schap nog lang niet het peil bereikt had (hetgeen het hoofdzakelijk door den wereldoorlog bereikt heeft!) van thans, was de kindersterfte enorm groot. Ieder derde en vierde kind was in die dagen haast ten doode opgeschreven. Als men een klein meisje vraagde: „Wel hoe gaat het met je broertje?" kreeg men maar al te dikwijls ten antwoord: „Dat is toch al gestorven!" Dat is typee rend genoeg voor dien tijd. Ziekten en epidemieën woedden hevig. De tuberculose eischte tallooze offers, véél meer dan thans. Talrijke door de pokken geschonden menschen, gebrekkigen en misvormden ontmoette men overal. De oorzaken hiervan wa ren wel hoofdzakelijk de meer dan treu rige woningtoestanden, die overal te lande heerschten. „Wij zijn kelderrat- ten!" zeiden de armsten, die half onder wandelen en 's winters het schaatsen rijder), de eeüige sport, waarvan de laat ste ook door vrouwen werd beoefend. Een treurig hoofdstuk uit dien tijd vormde ook de prostitutie. Ik herinner mij, dat in 1895 toen ik medewerkte om materiaal voor de volkstelling te verzamelen, een geweldig aantal zoo genaamde „gelegenheidsarbeidsters" zich opgaf. Qok een groot aantal soute neurs bleken hun „bedrijf" uit te oefe nen. De vrijere zedelijkheidsopvattrng van dezen tijd is er wel grootendeels oorzaak van, dat dit „handwerk" veel aan uitbreiding, „bekoring" en brutali teit verloren heeft. Vele activa zijn dus voor heden te boeken tegenover vroegere dagen. De burger van de vorige eeuw, tot 1914, bewandelde een effen pad, dat hier eens smal, daar weer broeder was. Maar deze mensch wist, dat hü eens het verlangde doel zou bereiken. De tegenwoordige mensch is iemand, die in de schemering, in het halfduister verdwaald is en hoopt op het aanbreken van het licht Een auteur. Een paedagogisch woord over het problee^ van heden en verleden: Het leven is nemakkelijker neivorden. Ik zou verkeerd doen, wanneer ik het verschil tusschen vroeger en nu baseer op het aantal werkloozen. Het verschil kan slechts steekhoudend zijn wanneer men inetischen gaat vergelijken, die thans, evenals vroeger, een vaste be trekking hebben en met een geregeld inkomen rekening houden. Wanneer wij het probleem zóó beschouwen, kan er geen twijfel meer overblijven, dat het ons tegenwoordig beter gaat, dan vroe ger. Men mag b.v. niet vergeten, dat vele luxe en veel genietingen, die vroe ger als de hoogste luxe golden, tegen woordig zelfs bij een zeer bescheiden verdienste nog mogelijk zijn. Een sinaasappel was een genotsmiddel, dat alleen bij feestdagen op tafel kwam. Dan werd één sinaasappel onder het geheele gezin verdeeld, hetgeen ik mij nog zéér goed kan herinneren. Het be zoeken van een theater was een ge beurtenis, waarvan men wekenlang sprak; een reis dat was dikwijls een kwestie van leven en dood! Tegenwoordig? Reeds de kinderen hebben het gemakkelijker, behoeven slechts een gedeelte van de wetenschap te verwerken, die vroeger aan de hoo gere scholen werd geleerd; zorgvolle leeraren wijden zich geheel aan hun opvoeding wat wist men toen nog van de psychologie van het kind? Als de schooltijd voorbij was werd men in het een of andere beroep geplaatst; men had te gehoorzamen al zou het geheele verdere leven daarmede ge knakt zijn! Tegenwoordig kiest de .ïeugd zélf den weg, die zij te bewandelen wenscht. Genietingen, vroeger als hei hoogste beschouwd, zijn vrij vanzelf sprekend geworden, reizen is iets zeer gewoons geworden, zelfs heeft men de keuze tusschen auto, trein envlieg tuig. Tallooze levensverschijnselen, die vroeger nog leidden tot tragische con flicten met onze ouders, zijn tegenwoor dig voor ons in het geheel geen pro bleem meer, drukken ons niet meer. Neen tegenwoordig kan men ruimer ademen! En wat, om terug te keeren naar ons uitgangspunt, de werkloosheid^ betreft, heeft die in den vroegeren tijd soms niet bestaan? Dan herinner ik aan de nooddagen van 1890, toen de eerste mechanische weefstoelen werden opge steld en aan de catastroplien in biina alle handwerken ten tijde van de be ginnende mechaniseering! En toen be stonden nog niet de maatschappelijke welvaarts-instituten van tegenwoordig! Het moet gezegd worden: Onze ouders hadden veel meer zorgen, dan wij! Een directeur v. e. gymnasium. Nogmaals een student: „De vrijheid, die ik bedoel De schoone tijden, dat een H.B.S.-er versch van de schoolbanken, met een goedgevulde portefeuille en het trot- sche bewustzijn van een rijkelijke maandtoelage, naar de universiteitsstad verhuisde, om te studeeren en in de eerste plaats lid van het corps te wor den en daar eens dapper de „gebraden haan" uit te hangen die tijd is voor de meeste studenten van thans.... voorbij! Wie tegenwoordig de school verlaat en zich specialiseeren wil op een bepaald gebied, is reeds door den ernst van het hedendaagsche leven aan gegrepen. En toch waag ik het te be weren, dat wii het tegenwoordig gemak kelijker hebben, dan vroeger. Niet van materieele, maar van psychische zijde. Tegenwoordig kiezen wij ons eigen studiegebied, financieren wii onze stu die door ingespannen te werken en nemen wij het recht, zelf autoritair te zijn en te handelen, zonder last van voogden of „beschermers", door wie vroeger de weg door het leven nauw keurig afgebakend werd. Dan bleef er niets anders over, dan gehoorzaam dien weg te volgen Was de student vroeger gebonden door een gebruiken- en eercodex, die eigenlijk alles, wat men academische vrijheid noemt, weer vernietigde, de hedendaagsche student heeft zich daar van reeds lang vrijgemaakt en kan vrij zijn weg gaan. Niemand is hij verant woording schuldig, dan de sterren en de moraliteitswetten van zijn eigen ge weten. Dit feit en deze vrijheid moet wel voor iedereen, die er ernstig aan werkt een „mensch" in den waren zin des woords te worden, gelijk opwegen tegen de materieele nood, die voor de tegenwoordige studenten ontegenzegge lijk veel en veel grooter is geworden in vergelijking met den „muzenzoon" van voorheen. Jur. student. Een huishoudster vertolkt dezelfde meening: Waar vond men dat vroener? Het is tegenwoordig dikwijls héél moeilijk om een betrekking te vinden. Huisvrouwen, die vroeger altijd een dienstmeisje hadden, zijn tegen woordig gedwongen alles alleen te doen. haar brieven kon opmaken, een intelli gent meisje, dat geheel had meegeleefd in 't werk van haar vader.Weldra werd hun briefwisseling voor Helmuth een wonderlijk geluk. Er was nooit een yrouw meer in zijn leven geweest, sinds het ongeluk hem trof. Zelfs van verre had hij vrouwen vermeden. Maar dit was iets anders. Hier was een geestver wante, een vriend bijna. Meer dan een jaar zette hij de correspondentie voort, zonder van het meisje een andere dan zeer vagevoorstelling te hebben, die haar in zijn gedachten deed leven als een wat mannelijk, niet meer heel jong, niet mooi of aanvallig, maar kameraad schappelijk en ontwikkeld meisje. Tot hü op een dag toevallig een oud tijd schrift in handen kreeg, waarin een foto stond van den professor met zijn eenige dochter Elfrieda. De foto dateer de van enkele jaren vóór den dood van den geleerde. Het meisje, dat erop stond, was misschien twintig jaar en van een roerende, teere schoonheid, blond, met groote oogen en betooverend lachje. Vanaf dien dag begon Helmuth te lijden en het was een lijden, vreese- lijker en onduldbaarder, dan wat hü reeds doorgemaakt had. Hij had haar lief. Haar beeld zweefde hem tegemoet uit iederen brief. Hü verlangde naar haar, niet zooals een man verlangt naar de vrouw, die zijn ideaal is geworden. Hij nam zich voor, de briefwisseling te staken, maar zoolang hij aan het ma nuscript werkte, was dit niet goed mo gelijk en het was de laatste wensch van een stervende geweest, dat hii dit werk zou voleinden. Bovendien voelde hij, dat hem de moreele kracht zou ontbre ken. Hij suste zijn geweten in slahp, dat hem verweet meer en meer een plaats in te gaan nemen in het leven van een meisje, dat hii nooit zou kun nen trouwen. Zoo leefde hij van maand op maand, geslingerd tusschen zijn ver langen, zijn exttatische liefde en ver twijfeling. Tot hii, bii 't voleindigen van zijn werk, eindelijk ook den moed vond, een besluit te nemen, dat zijn hart ver scheurde. In verscheidene brieven had Elfrieda dingen geschreven, die hem geen twijfel lieten of ook in haar was een teer verlangen ontbloeid naar den onbekende, die haar zoo vertrouwd was geworden. Hü moest dat verlangen uit roeien, ineens, zonder aarzelen, opdat het haar leven niet zou vernielen. En vastbesloten, doch met verscheurd hart schreef hij haar, dat hijzelf haar de ma nuscripten zou brengen om persoonlijk kennis te kunnen maken. Het antwoord liet langen tijd op zich wachten en Helmuth's haar werd grijs in die dagen, hij liep voorover, als een man, die al oud gaat worden en zijn die ren, vpelend, dat hem iets scheelde, drongen troostend tezamen. Eindelijk, na weken van martelend wachten, kwam haar antwoord. Hij las het in den tuin, waar de postbode hem den brief had overhandigd; zij schreef: „U wilt hier komen en ik zou dat heerlijk vinden, maar ik moet u iets bekennen. Het heeft geen nut omwegen te gebruiken. Wij beiden weten, dat wij ons voor el kander zijn gaan interesseeren, wij bei den weten, dat er een verlangen is ont staan, dat.... nooit vervuld kan wor den, mijn vriend. Want ik ben blind. Nooit heb ik eronder geleden, maar na uw brief begreep ik, dat ik u moest waarschuwen. Ik had het al eerder ge voeld, maar ik vond niet den moed, ik suste mijn geweten in slaap en zei tot Verleden jaar was ik 5 maanden i zonder betrekking! Dat is dan nat. 1 lijk geen kleinigheid en baart v' zorgen.... Hl Maar afgezien daarvan vind ik a de tegenwoordige tijd veel beter' te worden. Tusschen mijn „mevrouw"^6" I mij heerscht een aangename verstar houding. Iederen avond en ui tweeden Zondag mag ik uitgaan. Kw« daar vroeger eens om? Vroeger moest?1 de meisjes ploeteren en ploeteren T daarbij weiden zü dikwijls nog siJ, behandeld ook. Men kan ons menschelijker wijs sproken, thans niet iederen avond ml binnenhouden, of ons dwingen om u uur thuis te zün. Bioscopen, die vroeger niet waren en die eerst om t; uur uitgaan, maken zooiets onmogelijk en de mevrouw, die haar meisje Z beetje plezier en afleiding na eén dZ liard werken gunt, geeft haar dan ooi tot 12 uur vrij. Iemand, die zelf 0u<W dochters heeft, kan dat het beste ta. oordeelen. Mijn vriendin had ruzie met baar meneer en mevrouw en werd op staan den voet ontslagen. Zij beklaagde zich' bii den Raad van Arbeid en kreeg baar recht. Waar vond men dat vroeger2 Neen, het is tegenwoordig tech"^ betere tijd! Huishoudster. „Mag ik u eens vragen, woont hier in huis een familie Bergstroom?" „Neen, die woont hier niet. Wei woont op de tweede verdieping een zekere heer Berg en op de vierde eene mevrouw Stroom". „O, dank u wel, dan ziin ze zeker ge scheiden!" („Söndagsnisse"). En hoe maakt Meyer het met zijn jonge vrouw? Nou wat zal ik je zeggen, hè? Een maand na het huwelijk kwam er een felicitatie-telegram, dat vertraging had gehad en zij hebben het geweigerd. Eene taak vermijden en vreezen maakt ze tot onzen meester; er met op geruimdheid aan beginnen echter maakt ons dadelijk tot haar meester. Je hebt er toch niets op tegen. M ik vanavond een paar vrienden inee" breng om te dineeren? vroeg mijnheer. Neen, antwoordde mevrouw; Qat heb ik tenminste liever, dan dat je ua het diner door een paar vrienden thuis wordt gebracht. mezelf, dat u het vroeg of laat zoudt hooren of merken. Maar uw laatsten brief wees mij duidelijk mijn plicht aan. Ik mag u dien schok niet laten door leven, die bittere teleurstelling ia18* schien. Kom als u het wenscht, doch als vriend, nadat in uw hart het verlan gen is begraven, dat misschien voor ons beiden het geluk had kunnen wor den. Ik mag en kan een man niet late trouwen met een gebrekkige. Vergee mij, dat ik zoolang zweeg". Helmuth stond tusschen de r°ze den brief in zijn handen. Langza^ welden tranen in zijn oogen, die onve woeste, treurige, bittere oogen. De e«* ste, zoete tranen sinds vele jaren, tra nen van oneindige vreugde. „O, mijn God", zei hii en keek zich heen, verdwaasd van geluk, ri klonk als een dankgebed, als de vre i K de zang van een gelukkige, in wien bitterheid was genezen, voor alUid. v wien het leven plotseling een nooit k® droomd geluk bestemde. 4.1.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 14