POPULNIR ByvO^Q5^IH^jiDE,M^qDERt3clHE( COURAtff EEN NACHT VOL AVONTUREN 561 VAN ZATERDAG 15 OCTOBER 1932. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) De veertiende gast. TERTIE Stroopers worden gegrepen Wilddieven Ln uniform door W. VAN ZEPPEN. Reeds 17 nachten ben ik op de been geweest. Ik woon namelijk sedert 17 dagen in een uitgestrekt boschgebied, waar de opperhoutvester heer en mees ter is Ik heb al in Zuid-Duitschland fazan- tendieven gevangen, ik heb in de een zame, hooggelegen dalen der Südeten geluisterd naar de schoten der Tsjechi sche roodwild-jagers, die veilig achter hun grenzen nachtelijke drijfjachten organiseerenmaar het „wild" uit deze streken schijnt het record te slaan aan tweebeenige geraffineerdheid en onverschrokkenheid. Mismoedig voeg ik «en nieuw lid toe aan mijn cigarettenserie van iederen avond en peins, of ik er werkelijk een 18e nacht aan zal wagen. Daar rinkelt de telefoon! Kletterend valt de pijp uit den mond hoek van den opperhoutvester: „Waar schuwt u de andere beambten, ook die van de aansluitende Forsten", roept hij zijn secretaris toe en krakend vliegt de horen terug op de vork. „De vos komt vannacht niet bij ons", zegt hij August St., de beruchtste scherp schutter en strooper van onze heide, die sedert 42 maanden vijf opperhout vesters het leven vergalt en slapelooze nachten bezorgt, heeft om 6 uur 's avonds zijn woning, een eenzame landhut, verlaten. Niet, dat hij rechtuit-rechtaan naai de heide is gewandeld, geen denken aan! Hij weet, evengoed als wij, dat er geen nacht verloopt, waarin niet een keten van posten, alle houtvesters, zijn hut gadeslaat. Maar hij is naar het stationnetje van het lokaaltreintje ge- loopen. De opperhoutvester weet, dat August St. in den laatsten tijd merkwaardig veel gebruik maakt van de lpcaaltrein. Men zou beslist meenen, dat hij een verafgelegen Forst had opgezocht om zijn „zaken af te handelen Men heeft de schoenmaker, want dat is hij, reeds dikwijls zien vertrekken en nooit kon men hem snappen, dat hij naar huis kwam. En daaruit trekt de opperhoutvester genoeg conclusies. Ik besluit daarom ook deze nachtrust er aan te geven. De heide is 80.000 morgen groot en grenst aan evengroote heidevelden van onze buren; een tiental beambten doorkruisen dit terrein, dat veel te groot is voor zoo weinig menschen. En August. St. heeft zijn leertijd door gemaakt na den oorlog, toen de Pool- sche horden met machinegeweren en legerschijnwerpers het wild in massa's vermoorden, en doen tal van beambten, die op nachtelijke patrouille waren, vanuit een hinderlaag verraderlijk neergeschoten werden, ja zelfs in hun hut werden zij dikwijls getroffen door den kogel van sluipmoordenaars. Men weet August St. geeft zich niet zoo spoedig overzal het beslist op een klein vuurgevecht laten aankomen, zooals hij het destijds bijna iederen nacht meemaakte Tusschen witgekalkte stammen van eschdoorns en donkere silhouetten van ahorns glijdt het licht van onzen wagen Eenige dorpen zijn reeds achter den rug. Dan leidt er een breede, zandige weg midden door de randbosschen naar het centrum der heide. De Forst ruikt naar hars en naar een naderend voorjaarSoms duikelt er een stuk wild over den weg, opgejaagd door den feilen schijn van onze autolantaarns.... Dan wordt de weg smaller en zandi- ger. De opperhoutvester schakelt om en spoedig daarop staan wij voor een der kleinere houtvesterswoningen, het verzamelpunt. Krijgsraad voor dezen nacht is in een oogwenk gehouden. Een oude, magere boschwachter, met een ruigen baard, zal mijn begeleider zijn. Drie minuten later loopen wij over den pekzwarten wegeen zacht windje, maar krachtig genoeg om onze schreden te dempen, brengt de toppen der dennen in beweging. Maar ook de door een bijzonder mechanisme ge dempte schoten van een wilddief wor den door dit windje onhoorbaar ge maakt De oude staat een oogenblik stil om een nieuwe pijp aan te steken. Een flinke slok uit de veldflesch, die vast niet met water is gevuld, doet de rest. Hij reikt mij de flesch toe Het is cognac met suiker. een heerlijke drank in deze nachturen, want de warmte doorstroomt 't geheele lichaam. Dan gaat de wandeling verder. Over verzande wegen, over boomstompen en door brandgangetjes, waar de denne- takken ons in het gezicht zwiepen. Eindeloos zijn die brandgangen Uilen laten hun mysterieus gekras hooren en vogels in de dennetakken geven luid blijk van hun verontwaar diging over deze stoornis; maar het woud zelf zwijgt De boschwachter loopt doodbedaard verder. Hij neemt er zijn gemak van, blijft dikwijls staan om te luisteren. Eenmaal wachten wij 20 minuten, tot dat de geluiden van een troep groot wild dicht voor ons uit, zijn weggestor ven. Tenslotte hebben wij het gebied van de nieuwe aanplantingen bereikt, waar het wild het talrijkst is. De oude gaat de windrichting na, knikt, wijst tenslotte met een ongeduldige bewe ging op iets, dat bij nadere beschou wing een boomstomp blijkt te zijn,, maakt verrekijker en electrische lamp gereed voor het gebruik, zet zijn buks op scherp en blijft onbewegelijk tegen een boomstam geleund staan. Niets dan de stilte van den nacht. Uren, waarin de gedachten elders vertoeven. Een eigenaardig geluid doet mij scherp luisteren. Het lijkt wel het knorren van een zwijn. Ik tik den oude op den schouder. Geërgerd buigt hij zich naar mij toe en verklaart, dat dat niets anders is, dan het afbijten van het gras door een hert, of een an der stuk groot wild, dat door den wind zoo versterkt wordt en hier te hooren is. Vochtig-koud ben ik over mijn lichaam. Stijf en onbuigzaam zijn ar men en beenen geworden. Zoo nu en dan val ik in slaap om dadelijk weer wakker te schrikken. Het begint reeds te schemeren. Ik erger mij over dien 18den nacht.... Daar hoor ik van rechts een gedempte slag, een klank, die ik niet kan verklaren. De oude wendt zich met een ruk in die richting. In de verre verte, misschien wel 400 tot 600 metre verder, aan den tegen over ons liggenden rand van de jonge beplanting, vlamt een rood lichtpun tje op. Het is een lucifer van een der houtvesters, en beduidt, dat deze be ambte zijn post verlaat. De oude fluistert mij toe, dat er op een aanplanting, ongeveer een kilo meter van ons verwijderd, een ge dempt schot is gevallen. Zwijgend doch met de grootste bedaardheid maakt hij zich gereed om verder te gaan. Ik volg zijn voorbeeld. Langs den rand van de aanplanting trekken wij in de .richting van het schot, daarna passee- ren wij een stapel hout en belanden in een dik kreupelhout, waar wij een verwoeden strijd aanbinden met de dennetakken, die ons om den meter in het gezicht zwiepen. Dan blijft de oude bewegingloos staan. Een kwartier langdie mij uren toeschijnen alsof hij niet de minste haast had! Voorzichtig tilt hij de buks op, om die bij he(t aanbrekende daglicht te onderzoeken. En wéér wacht hij, ter wijl om ons heen een schel vogelcon cert losbreekt. Dan stapt hij vastbera den verder, door een boschperceeltje, om van achter een boom den ganschen omtrek met den kijker af te zoeken. Met een wenk beduidt hij mij hem te volgen, richting der Forstgrens. Wat hierna gebeurde, ging zóó snel in zijn werk, dat ik het eerst uren later begreep. Een gedempte stem van ach ter een boom riep ons aan. Ik schrok, maar herkende gelukkig een houtves ter uit de buurt. De oude en de hout vester wisselden haastig enkele woor den. Dan zette de oude boschwachter het op een loopennauwelijks kon ik hem bijhoudendwars over boom stompen en kreupelboschjes, door een ven, waar het water ons om de ooren spatte, tusschen dennen door, waar de nevel in dikke wolken samenpakte. Daarna renden wij een smal land weggetje op. Plotseling bleef de oude hoestend staan en maakte zijn geweer klaar om te schieten. Ik was ook door het avontuur aangegrepen en waagde het nauwelijks adem te halen. Een smalle aanplanting strekte zich voor ons uitnevels joegen voor ojjs voorbij en dreigden ons het vergezicht te benemen. Juist wilde ik mijn geweer afzetten en begon ik weer spijt te voelen over „Een touw wil je hebben? Hierzoo! Maar wat wil je daar eigenlijk mee doen?" (Vart Hem.) door W. HOWECROFT. Ellen Mareen was met tegenzin naar dit diner gegaan. Ze verveelde zich tegenwoordig altijd als ze uitging, speciaal op diners, aangezien ze nooit veel kon eten en de conversatie van haar tafelbuurman maar zelden bij machte was, haar te boeien. Knorrig had ze tenslotte erin toegestemd, met haar schoonzuster en broer hierheen te gaan. Haar knorrigheid belette haar niet, het mooiste meisje te zijn, dat aanwezig was. En toen zij in ge sprek raakte met haar rechter tafel buurman, begon zij zich voor het eerst sinds langen tijd te verheugen dat zij deze uitnoodiging had aangenomen. Hii heette Alstington. Zij kende dien naam zeer goed. Een lord Alstington had haar eens het hof gemaakt. Dat was vóórdat zij die lange reis door Europa maakte. Als onafhankelijke, rijke erfgename had zij haar leven al tijd zóó ingericht, als zij het wenschte. Er was ook een vage herinnering in haar aan een oude dame, die Lady Alstington heette en hee 1 aristocra tisch was. Deze jongeman had een verrassende natuurlijkheid, een ver- frisschende oprechtheid over zich. Bovendien bleek hij de eerste man, dien zij sinds tijden ontmoette, die goede boeken las, van gedichten hield en zich meer interesseerde voor een goed tooneelstuk, dan voor een voet balmatch. Ellen raakte werkelijk ge heel en al op dreef. Zij was mooier dan ooit en Percy Alstington kon zijn oogen bijna niet van haar afhouden. Na het diner gebruikte men de koffie in den muzieksalon, waar een paar kunstenaars liederen ten ge- hoore brachten. Ellen en Percy zoch ten een stil plekje in een naburigen salon en brachten den tijd daar zeer aangenaam door. Doch toen de avond ten einde liep, werd de jongeman steeds stiller en toen zij hem uitnoo- digde, eens te komen theedrinken ze woonde als ze hier was, bij baar broer schudde hij het hoofd. Ik vrees, dat U een verkeerde voorstelling van mij heeft. Die zou gauw genoeg worden rechtgezet, zoo dra U mijn naam tegen Uw zuster noemt. Maar ik doe het liever zelf. Er zijn Alstingtons en Alstingtons. De eene soort is rijk, aristocratisch, be kleedt hooge betrekkingen enz., enz. De andere is alleen nog maar aristo cratisch; ik ben niets anders dan de veertiende gast. Wat? vroeg Ellen. Wel, al mijn kennissen ik heb een illusteren kring geërfd van mijn vader, die nog half en half tot de rijke Alstingtons behoorde, weten, dat ik vrijwel geen fortuin bezit en juist ge noeg heb, om een eenigszins behoor lijke flat en goede kleeding te kunnen betalen. Voor de rest zou ik verhon geren, als ze me niet bij alle gelegen heden te eten vroegen. Ik ben een uit komst als er dertien gakten zijn. Ge lukkig bepalen de uitnoodigingen zich niet alleen daartoe, maar ik noem mezelf toch meestal de „veertiende gast". Dat belet me, mij nooit valsche illusies te maken of te vergesen, dat ik niets ben dan een arme drommel. Ellen keek hem aan. U vindt het zeker erg flink van u, het zoo te noemen, niet? Sportief en vlot niet? De elegante jongeman, die met lichte bitterheid zijn armoede be spot en zich laat onderhouden door rijke kennissen. Maar weet u, wat ik flink zou vinden? Als u vergat, dat u die kennissen bezat, dat u een Alsting ton bent en daardoor kans ziet, van vrijwel niets te leve'»:, als u moeite deed een bestaan op te bouwen, iets waardigers dan dat van den „veer tienden gast". Veracht u mij daarom? vroeg hij. Neen, maar ik neem het u kwa lijk dat u, jong gezond en sterk als u bent, met hersens in uw hoofd, er ge noegen mede neemt, dat te zijn. Hierna knikte ze hem toe en verliet hem. Den volgenden morgen kreeg zij een klein briefje. Daarin stond: Ik vrees, dat het een hopelooze mislukking zal worden, maar ik zal het probeeren! Percy. Ellen hoorde daarna niets meer van hem. Ze ging met kennissen op reis, en wenschte vaak, dat hij haar zou schrijven. Ze zou hem raad en troost hebben willen geven, ze zou hem zoo graag hebben geholpen, ze was zoo bang, dat hp niet bij machte zou blij ken, het makkelijke leventje op te geven voor een moeilijken strijd. Maar ze hoorde nooit iets. Drie jaren gin-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 13