Ons kinderverhaal. De opoffering. Beste jongens en meisjes! Hebben jullie van de week ook de maansverduistering gezien? Ach nee, toen lagen jullie natuurlijk allemaal te slapen. Dat is toch jammer, want het was veel mooier dan vuurwerk, waar voor je misschien wel eens laat op mag blijven. Er was ook zoo'n prach tig lucht, donker fluweel, met duizen den sterren. Ik heb er heel lang naar gekeken en werd er stil van, zoo mooi was het. Je moet maar eens lang naar den sterrenhemel kijken en dan moet je er aan denken dat dat nu allemaal groote vuurbollen zijn, veel grooter nog dan Den Helder, dan Amsterdam, wat zeg ik, grooter dan Nederland, dan Europa, grooter nog dan de wereld en die wentelen daar maar door de lucht, langs vaste banen, eeuw in, eeuw uit. Als je daar over nadenkt, terwijl je op een stil plekje naar den hemel staat te kijken, dan voel je je zoo'n heel klein menschje en dan denk je: wat is de Schepper van (fit alles toch groot. Zal je nu ook eens naar boven kijken, voordat je slapen gaat£ Weet je wat een groot dichter eens schreef: „De sterretjes zijn zoo mooi, zoo fijn, Ik zou zoo graag bij de sterren zijn". Ik heb het jullie vorige week geloof lk niet gemakkelijk gemaakt. Er zijn tenminste van de week niet veel oplos- singen binnengekomen en er waren veel „klachten-briefjes". „Meneer, dat eerste raadsel was zoo moeilijk", schreven meerdere van mijn vriendjes en vriendinnetjes. Dat spijt me, jongens en meisjes. Want ik wil heusch graag dat jullie ze met niet al te veel moeite op kunt lossen. Ik geef daarom van de week heel wat gemak kelijker raadsels op. Zie maar eens in het andere hoekje. En ik zal er in het vervolg om denken, hoor. Germaine Franken. lk geloof dat je Belgische nichtjes je Hollandsch toch nog wel beter verstonden dan je Fransch, Ger maine. Al komen er steeds meer Fransche woordjes in je briefjes voor. Gelukkig, dat je dat leuke versje van je maar in je moe ders taal geschreven hebt. anders zou ik het niet eens kunnen plaatsen. Ina Boels. Jij hebt dus je verjaardag nog eens over gevierd met zeven vriendin netjes in een ouwe schuit, o nee, in jullie geweest, Annie, wat een groot rijm heb jij gemaakt, het schrijven daarvan moet bijna zoo lang geduurd heb ben als de tocht naar Texel. Wat leuk is zoo'n tocht met het vliegkampbootje, hè? Een paar jaar geleden maaakte ik het tochtje ook nogal eens op Zaterdagmid dag. Het strand bij „Onrust" is prachtig. Ik heb eens gewandeld van het vliegkamp naar „Onrust". Hoelang denk je dat het duurde? Ongeveer drie kwartier, dat is dus anderhalf uur voor Heen en terug. Maar 't is een fijne wandeling over het breede strand. Ati v. Strijen. Dat vind ik nu juist leuk, Ati, als je me alle kleine dingetjes schrijft, want dan heb ik altijd wel wat met je te praten. Nu vraag je me of ik een naam voor jullie club uit de vijfde klas weet. Tja, dat is niet zoo eenvoudig. Wat denk je van „De club van vijf", omdat het meisjes uit de vijfde klas zijn. Maar misschien weten jullie zelf wel een leuker naam. Schrijf me maar eens wat jullie hebben besloten en wat jullie in je club doen. Annie Walboom. Ja, dat was wel een beetje verdrietige Zondag voor je, Annie, toen je vriendin, waar je vijf jaar lang mee gespeeld hebt en waar je goed mee op kon schieten, voorgoed naar Haarlem vertrok. En daar kwam dan nog dat droevige weer bij. Je zal niet vroolijk gekeken hebben. Maar dat is nu voorbij, want je hebt nu het vooruitzicht dat je volgend jaar met de vacantie een paar dagen naar het mooie Haarlem gaat en dat jullie elkaar dan een massa kunt vertellen. En nu is het aok geen droevig weer meer, tenminste vandaag niet, want de zon schijnt juist de heele dag en ik denk dus dat je oogen wel weer lachen. J. v. d. Wal. Wat ben je eigenlijk, een jongen of een meisje? Want J., zonder meer, kan Joh of Jopie zijn, ook Jan of Jannetje of Jaap en Jansje. Denk er om, je moet je voornaam voluit schrijven en ook je volledig adres, met je leeftijd erbij. Tonny Kersbergen. Omdat ook andere kinderen dat vijfde woord van het eerste raadsel niet konden vinden, Tonny, is jouw oplossing ook goed gerekend, hoor. Je kan dus met een gerust hartje gaan slapen. Nu, jongens en meisjes, tot volgende week. Kindervriend. MIJN VACANTIETIJD. In de vacantie was het prachtig weer. We gingen vaak fietsen, ja menig keer. In Schagen en omgeving was het ook fijn, En 't is wat gezellig met zoo'n clubje aan het fietsen te zijn. huiskamer. at een pret zullen jullie gehad zjjn we een j(eer naar Alkmaar geweest, hebben. Zeven kwebbelende en kwetterende i Voor zoo'n tochtje ben ik niet bevreesd. en snaterende meisjes. Daar kwam natuur lijk geen eind aan 't plezier en de snoeperij. En wat heb je een massa gehad? Je verlangt nu zeker al weer naar je verjaardag over driehonderd en zooveel dagen, hè? Catrientje Ouwerkerk. Ja, dat vind ik voor jou ook jammer, Catrientje, dat je nu over dat eerste raadsel struikelde, ik bedoel, dat je dat niet op kon lossen, en daarom schrijf ik je nu dit troostbriefje en vertel je meteen dat ik het dezen keer toch maar voor goed gerekend heb, omdat ook anderen het niet wisten, fijn, hè? Tony Sinnige. Natuurlijk kan je niet iedere week een versje maken, Tony, en dat is ook heusch niet noodig, al zou ik het wel leuk vinden. Beloof me in ieder geval dat je je best zult doen. Ik vond dit versje ook heel goed en wat me het meest trof waren de laatste regels: „Dan zal 't ook in donk're dagen, Zomer in mijn harte zijn". Zie je, dat is nu het geheim van een ge lukkig Iwen. Als je weet op welke wijze het in o .nkere dagen zomer in je hart kan worden. Daar zou ik je nog wel veel over kunnen en willen schrijven, maar dat mag niet in de krant. Annie Jansen. Zoo, is er een meneer op kantoor, die erg veel op me lijkt, Annie. Dat wist ik zelf niet, maar het zal wel zoo zijn en misschien is het ook wel een kinder vriend. Ik geloof tenminste dat alle heeren op kantoor van kinderen houden. Jaap en Kees Kok, Den Hoorn (T.). Dat was een geluk, jongens, dat jullie net in Den Helder waren, toen je tot de ont dekking kwam, dat je je raadsels vergeten had, want nu kwam jullie briefje nog op tijd in mijn bezit en de raadsels waren goed, zoodat er weer een blauw kruisje achter jullie naam is 'gekomen Annie v. d. Brink. Dat is een heel werk Eerst zijn we nog naar Schoorl en Bergen gegaan. Daarna verder om naar de Alkmaarder kaasmarkt te gaan. 't Was bijna elf uur, de klok zou spoedig slaan, Dus gauw een plaatsje opgezocht om de ruitertjes te zien gaan. En jawel, daar kwamen ze voor den dag, Want dat was 't moment, waar door honderden op werd gewacht. In 't Alkmaarderhout kan je fijn naar de aapjes kijken, En dat is iets wat elk kind zal lijken. Zagen die apen sausjes of een banaan, Dan kwamen ze vlak voor 't hek te staan. Herten zijn daar ook, een hert is ook een lief dier, Om die wat te geven, daarin heb ik altijd veel pleizier. Ze loopen gewoon met je mee, En zijn de snoepjes op, dan zijn de herten tevreê. Daarna hebben we Heiloo nog even aangedaan En zijn toen maar weer op Den Helder aangegaan. Onderweg kregen we al last van gapen, En na een uurtje thuis te zijn, lagen we al rustig te slapen. Een week later mochten we met het vlieg kampbootje mee, En 't was zóó heerlijk op de zeel Bij die watervliegtuigen hebben we ook een bezoek gebracht, Dat de schuitjes daar onderaan zoo groot waren, had ik nooit gedacht. Doch als je zoo overal gaat kijken, Is ons eigen strand toch dat, wat ons altijd blijft lijken. Daarom: hoog onze duinen! hoog ons Heldersche strand, W ant dat trekt bezoekers uit het gansche land. Annie v. d. Brink. HET GESPREK MET DE SPIN. Vertel mij eens, zoo vroeg ik gister, Aan een heele groote spin, Waarom weef jij toch zoo'n weefsel En zit jij er midden in? ik moet toch eten, zei de spin mij, En daar is dat web juist voor; Elk vliegje dat daar in komt Gaat er niet zoo makkelijk door. Vliegt er nu zoo'n mug of vliegje In 't door mij gesponnen web, Ga 'k hem heelemaal omwinden Met draadjes, die 'k in voorraad heb. Krijg ik dan gebrek aan voedsel, Dan eet ik zoo'n diertje op, En er blijft dan slechts van over, Huidje, vleugels en dr kop. Je noemt mij wreed, en ja, ik zie het, Jij vindt mij een heel naar dier, Maar ik kan het heusch niet helpen, De een is voor den ander hier. Annie Walboom. EIGEN SCHULD. Een haasje zat in 't veld; Het zat zoo fijn te snoepen, Te snoepen van de kool. Het hoorde moe wel roepen, Maar 't ongehoorzaam ding, Liet moe maar stilkens praten. De jager kwam voorbij, Hij kreeg al in de gaten Dat daar een haasje zat. Hij dacht: die zal ik snappen. Pief! paf! Ha, dat was raak, De haas kon niet meer happen. Annie Jansen. AFSCHEID VAN DEN ZOMER. Zomer met je zonneschijn, En je bloemenpracht, Ga je ons verlaten nu, Is' 't de herfst die wacht? Zomer met je lange dagen, En je vlinders blij, Heerlijk konden wij toen spelen, Is dat nu voorbij? Wachten ons nu donkere dagen, En zoo vele regenvlagen, Och, toe zomer, blijf nog wat 'k Speel zoo graag toch, weet u dat? En als dan ge ons gaat verlaten, Herfst u toch verdrijft, Dan zal 't ook in donk're dagen Zomer in m'n harte zijn. Tony Sinnige. POPPENSCHOOLTJE. Alle poppen zitten netjes, In 'n rijtje, naast elkaar, En ze kijken o zoo ernstig. Naar het oudste popje Saar. Saar als wijste is de juffrouw Van de heele poppenklas, En ze zou we! willen lachen, Als ze niet zoo ernstig was. Germaine Franken. Hoe Nelly, de pad vindster, haar moeder hielp en haar broertje een groot plezier verschafte door niet naar het vacantiekamp te gfan door TINE BREEBAART. Een der wetten voor de Padvind- sters va het meisjesgilde luidt, zooals je misschien wel weet: Draag teleur stelling met opgewektheid". Nu, Nel was padvindster en ze was de oudste van het troepje van vier Hasselmannetjes. Na haar kwamen nog Bob, Johny en de kleine Mieke. Nel leerde hard op school ze ging op de kweekschool, maar dat vond ze allemaal niets erg, zoolang ze maar haar heerlijke padvinderij had en haar lieve Hopvrouw Jannie. En bovenal: zoolang ze maar elk jaar naar 't zalige Padvindsterskamp te Ommen mocht gaan. Dat was het glanspunt van het heele jaar, en nu zou ze van den zomer er weer heengaan. Tenminste.... tenminste.... Ineens kwam een akelige gedachte haar pret tig gepeins verstoren. De „Crisis-tijd". Nel was al groot genoeg om te begrijp pen, dat het tegenwoordig een moei- lijke tijd is voor de groote menschen, omdat die zooveel minder geld verdie-! nen; en een vervelende tijd voor de kinderen, omdat die nu zooveel minder leuke dingen krijgen en mogen doen dan vroeger. En Pappie, die in Indië zat, had ge schreven, dat hij plotseling pensioen had gekregen. Hij zou de volgende maand al in Holland komen bij Marrf* mie en hen allen. Dat was wel heel erg leuk, maar dat beteekende natuur lijk ook, dat ze nu niet meer rijk wa ren, dat ze een heeleboel prettige din gen zouden moeten missen, omdat Mammie en Pappie 't niet meer kon den betalen. Maar Mammie had haar gezegd, dat zjj misschien deze vacan tie toch nog zou mogen gaan kampee- a's er niets tusschenbeide kwam. Hè, Nel hoopte vurig, dat er nu niets tusschenbeide komen zou. Zoo mij merde ze, terwijl ze van school naar huis fietste, en: „Hoezee, voor Om men Hoezee" zachtjes voor zich heen neuriede. „Hallo, Nel!" schetterde opeens een vroolijke jongensstem achter haar. Dat was Bob, haar broertje van elf jaar. die haar achterop reed en nu naast haar kwam. Fijn, jó, ik haal mijn reke nen reuze op, ik ben nu bijna heele maal bij, en Mijnheer van Dam zei, dat ik, als ik zoo doorging, vast wel een 7 of 8 zou halen op het toelatings examen. Voor alle andere vakken heb ik goeie cijfers jó, ik haal 't vast wel en dan. Bob maakte een kraaiend geluid, alsof hij een „binnenpretje" had. „Wat, en dan?" drong Nel aan. ..Zeg ik lekker niet. Zal 't eerst aan Mammie vragen. Als die 't goed vindt, vindt Pappie het vanzelf ook goed." Elk in zijn eigen gedachten verdiept roden Nel en Bob naar huis. Moeder stond gewoonlijk boven aan de trap, en begroette hen met een of ander lief kozend bijnaampje of een grap. Maar vandaag deed de vijfjarige Mieke open. „Waar is Moeder?" vroeg Bob da delijk. „In de huiskamer, ze zit te schrijven," antwoordde Mieke en drib belde weer naar haar speelkamertje, de serre. De kinderen vonden de tafel gedekt en Mams zat voor haar werk tafeltje te rekenen in een groot kas boek. Want nu Pappie ineens pensioen had gekregen, was natuurlijk alles een beetje in de war geloopen. Mams re kende en rekende, telde op en trok af en was zoo druk bezig, dat ze niet hoorde hoe Nel en Bob zachtjes bin nen kwamen: Bob met een breede grijns en Nel met een bezorgd gezicht. Nel begreep wel zoo'n beetje wat daar aan het werktafeltje werd gedaan en Bob? Nou ja, die ging heelemaal op in zijn eigen plannen, zijn school en zijn toelatingsexamen, en begreep nog niets van de veranderingen, die er in hun leuke gezellige leventje zouden komen. Daarom was het ook, dat hij pardoes met de deur in huis viel. „Dag Mams," toeterde hij. „Raad eens wat ik van daag voor rekenen kreeg?" Mammie keek op van haar kasboek en lachte verstrooid: „Zoo Robberdebob, dag Nellepel, zijn jullie nou al thuis? En hoeveel was het dan?" „Een acht!" barstte Bob jubelend los. Mijnheer van Dam zei, dat ik vast wel door het toelatingsexamen komen zou als ik zoo doorging, en Mammie, als ik er doorkom, heeft u vroeger wel eens gezegd, dan mocht ik een we'nsob doen!" Mammie sprong op van haar stoel alsof zij een steek had gekregen en Nel zag, dat haar oogen zich even verschrikt opensperden, maar dadelijk herstelde ze zich weer en vroeg, haar arm om Bob's schouder leggend: „En wat zou die hartewensch wel zijni Bobsie?" Bob ging op zijn teenen staan, trok zijn lange, slanke Moeder naar zich toe om haar oor te bereiken en fluis terde er zacht en plechtig drie woord jes in. „Maar vent!" hijgde Mammie, dat in deze cri...." maar ze brak snel af en ging toen met een knikje voort: „We zullen zien, hoor, we zullen eens zien." Aan tafel was de gewone gezellig® drukte. Bob en Mieke hadden het hoogste woord. Johny, de stille droo- mer, volgde onder het eten met de oogen de bewegingen van zijn dier bare visschen in 't aquarium, en N®

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 18