ANTHONY VAN LEEUWENHOEK.
INSPIRATIE.
1632 1697
Een „geleerde amateur"
Veel belangrijke ontdekkingen staan op zijn naam.
door
Dr. H. WESTERMAN.
Op 26 Maart 1660 werd hij aange
steld tot „kamerbewaarder der Kamer
van Heeren Schepenen van Delft",
welk ambt hij tot 1699 bekleed heeft.
Zijn taak was het, op een salaris van
314 gulden per jaar „de Kamer der
Schepenen te zuiveren, het vuur aan
te houden, enz.", welke werkzaam
heden hij wel een ander zal hebben op
gedragen.
Verder was hij Generaal-wijkmees-
ter der stad en „wynroeyer ende peil-
der" (IJker).
Nu zijn er nog steeds tal van men-
schen., die van Leeuwenhoek uitmaken
voor den „uitvinder" van den micro
scoop. Niets is minder waar. Hii is
nooit uitgekomen boven datgene wat
een zijner tijdgenooten zeide, die meen
de, dat van Leeuwenhoek, ondanks zijn
talrijke ontdekkingen, niets meer was
dan „een dilettant, die gevoel voor
systeem had en met doorzicht te werk
ging."
„Lenzen slijpen", zoo schrijft Dr. A.
Schierbeek in een artikel voor „Na-
tura", „kende men reeds lang en het
eerste wetenschappelijke microscoop is
volgens v. d. Velde door Zacliarius
Jansen plm. 1590 te Middelburg ge
maakt. Zou van Leeuwenhoek met zijn
„nieuw uitgevonden microscoop" be
doelen, dat hii omstreeks 1673 niet meel
de dradenteller (voor de lakenkeur-
meesters) gebruikte, maar op de ge
dachte is gekomen met uitmuntend ge
slepen lenzen zélf enkelvoudige micro
scopen te maken? Hii maakte er zeker
wel 600, doch thans zijn er nog slechts
8 overgebleven."
Leeuwenhoek was de man, die als
nederig burger van Delft, hoewel door
zijn tijd- en stadsgenooten niet naar
behooren gewaardeerd,, door de groot
ste geleerden der beschaafde wereld en
uit den tijd, waarin hii leefde, met eer
en roem en bovenal met groote achting
werd vermeld, terwijl vorsten en hoog-
geplaatsten het zich tot een eer reken
den, zijn observaties met den micro
scoop te mogen bewonderen en zijn
roem zóó ver was doorgedrongen, dat
uit Engeland, Frankrijk, Duitschland,
Italië, de Belgische landstreken en
Spanje vorsten en geleerden zijn nede
rige woonsteê opzochten, om persoon
lijk den man te leeren kennen, die de
geheimen der natuur door zijn in dien
tijd onnavolgbare microscopen voor het
oog had blootgelegd en die beschou
wingen en theorien, daarop gebouwd,
over de gewichtigste vraagstukken der
physiologie van menschen, dieren en
planten ter overweging had gegeven,
beschouwingen, welke de geleerdste
natuurkundigen en onderzoekers van
dien en la teren tijd stof leverden voor
de meest diepzinnige bespiegelingen en
nasporingen. Hij baande den weg tot
de kennis van het samenstelsel der
meest verschillende deelen van het
dierlijk lichaam en van de planten.
Leeuwenhoek wees reeds voor twee
eeuwen den weg aan, die nog in onze
dagen betreden wordt en waarop nog
zoovele belangrijke ontdekkingen ge
daan wonden.
Een van de vele dingen, die Leeu
wenhoek miste, was o. a. de kennis van
het Latijn, een gemis, dat hem zeer ge
voelig trof, daar de correspondentie
van geleerden altijd in het Latijn ging
in die dagen. Gelukkig hebben zijn tal
rijke vrienden en bewonderaars, waar
onder geleerden van naam, hem steeds
ijverig geholpen om zijn geschriften
voor hem te vertalen. Hoe dan ook,
deze eenvoudige burger van Delft heeft
De rekening, welke Leeuwenhoek als lakenhandelaar uitschreef.
In Amsterdam was het, dat hii veel
bezoeken bracht aan de Natuurhisto
rische verzameling van den vader van
Swammerdam en waar hii liefde opvat
te voor de studie der biologie. In 1653
(of 54) keerde hü naar Delft terug,
thans om daar voorgoed te blijven wo
nen. Op 26 Juli 1654 huwde hij daar
met Barber de Mey, een rijke koop
mansdochter, die hem 5 kinderen
schonk, waarvan er slechts één, Maria,
in leven bleef. Maria heeft hem tot
in zijn hoogen ouderdom verzorgd. Zij
werd geboren op 25 September 1655.
In 1671 huwde hij opnieuw, thans met
Oornelia Swalmius. Veel geluk met zijn
huwelijken had hü niet, want zijn
tweede echtgenoote overleed reeds in
1694; zij was een dochter van een pre
dikant te Valkenburg. Deze familie
leden waren het hoogstwaarschijnlijk,
w-elke Leeuwenhoek aanmoedigden,
zijn studies voort te zetten en zijn
resultaten op te teekenen..
Maar in 1654 had van Leeuwenhoek
nog altijd niet van zich laten spreken.
Weliswaar had hü reeds verschillende
theoriën uitgewerkt en zich de metaal
bewerking, het glasblazen en het len-
zensiijpen en polijsten door toekijken
bij werklieden eigen gemaakt, maar hü
was nog steedis de eerzame Delftsche
burger, die er een nering op na hield
voor laken, zijde, lint en aanverwante
artikelen. Een rekening van zijn hand
uit dien tijd vertoont afbeelding 2. De
rekening, die thans voor onze 20ste-
eeuwsche oogen niet meer zoo duide
lijk leesbaar is, geeft de volgende
woorden te lezen:
„Laus deo adü 19en Xmb. a°. 1659
in Delff
Sr. Pieter Heynsbroeck, Debitt
aan Antony Leeuwenhoek, over
volgende winkelwaren
434 el root carsay, a 26
st. d'el
F. 5
9}
10
234 dosijn knoopen en
knooplussen
F.—
99
6
1 el wit Bombasijn a
9 st
F.—
99
9
Aen roo sy'
F
>9
6
24en ditto 2 el breet
Fy'asel lint
F.—
>9
6
Sa.
F. 6
99
17
Den inhoud deses mij voldaen
Adü 15 Junii a°.: 1860
(was get.) Antony Leeuwenhoek".
Deze maand is het 300 jaar
geleden, dat Anthong van
Leeuwenhoek werd geboren.
Zoo is het dan heden 300 jaar ge
leden, dat een man het levenslicht aan
schouwde, over wiens ontdekkingen de
grootste geleerden zich verwonderden
en waarvan de geleerde Hudde, burge
meester van Amsterdam en een groot
mathematicus en natuurkundige van
dien tijd zeide „dat hetgeen hen allen,
wis- en natuurkundigen, ontsnapt was,
voor een ongeleerden, zooals Leeuwen
hoek, bewaard scheen".
Hii was een zoon van welgestelde
middenstanders, Philippus Thonisz.
van Leeuwenhoek en Margaretha
Jacobsdr. Bel van den Bergh, terwijl
zijn grootouders bemiddelde Delftsche
Vrij onbekend portret van Leeuwen
hoek op gevorderden leeftijd.
brouwers waren. Op 4 November van
zijn geboortejaar werd hij in de Groote
Kerk te Delft gedoopt; later ging hij
in Warmond, waar zijn moeder als
weduwe was gaan wonen, op school om
daarna in de leer te komen bij zyn oom
te Benthuizen, waar men hem voor ad
ministratief ambtenaar opleidde. In
1848 werd hij aangesteld tot boekhou
der te Amsterdam en vervolgens tot
kassier bij een lakenhandelaar aldaar.
door
GRIT HANSEN.
Vier jaren wachtte zij op hem.
Wachtte, zonder officieel verloofd te
zyn, wachtte, hoewel familieleden en
vrienden haar met spot of ernstigen
raad trachtten te overreden „dien
nietsnut" uit haar hoofd te zetten. Ze
wachtte en geloofde en schreef hem.
Hü was, kort na den onvergetelüken
avond toen hü haar in zijn armen
kuste, vertrokken naar het buitenland.
Haar leefde hij een Bohème-leven, dat
weinig romantiek had. Een leven van
hard werken, nuchtere armoede, vla
gen van vertwüfeüng. die zich in hem
uitten in drinken, vlagen van oplaaien
de wilskracht, waarin hii wekenlang
niets van zich liet hooren. Zü schreef
hem geregeld, méér in de tyden van
wanhoop, doch even getrouw in tüden,
dat ze niets van hem hoorde. En hoe
wel de onrust haar dan vaak kwelde,
kende zü hem na eenigen tijd zóó goed,
dat zü wist, nu gaat het goed met hem,
als hü zweeg.
Hoeveel brieven schreef ze niet in
die jaren! Teedere en vermanende,
moederlijke, en zoo bang was ze
toch! en verlangende. Brieven,
waarin ze hem opwekte en aanspoorde,
brieven, soms, met zachte verwaten.
En andere, waarin ze vertelde van
haar eigen leven op een wyze, vol hu
mor en zonnigheid, die de donkere
moeilijkheden ervan bemantelde.
Langzaam, zeer langzaam werkten
zij beiden zich op. Zü had een betrek
king in een groote modezaak gehad,
waar zü op een dag in aanraking
kwam met een bekenden mode-ont
werper, die haar smaak, haar flair,
haar handigheid om met klanten om te
gaan, haar fantasie opmerkte en waar
deerde. Zü werd, langzaam aan, een
zeer gewaardeerde kracht by hem,
goed betaald, succesvol. Hij, op zijn
beurt, klom langzaam den ladder van
roem en succes op. En toen, zij
schreven in hun brieven over hun aan
staande, officieele verloving, hü was
enkele malen overgekomen, was min
der bohème, werd door familie en
vrienden nu geaccepteerd als haar
aanstaanden man, toen. kwam de
andere.
Zü was een dier verwende, intelli
gente, ooquette meisjes, voor wie siga
retten en flirts onontbeerlijk zyn, die
„hart" een ouderwetsch begrip vinden,
doch zich kunnen opwinden om een
lippenstift, dat niet harmonieert met
het rouge voor de wangen. Ze wond
hem om haar kleine, wat wreedpuntige
vinger met het gemanicuurde nageltje,
ze speelde wat met hem en stemde in
hoofdzaak toe in hun huwelijk, omdat
zü wist, dat daardoor een andere vrouw
onnoemlijk zou lüden.
Zy leed, deze andere vrouw. Mis
schien was het laf van haar, hem niet
dadelijk te kunnen loslaten, hem te
smeeken, in ontroerende brieven, ten
minste nog een vriend voor haar te
blijven, zoodat de. gapende leegte in
haar leven niet opeens alles zou ver
slinden, wat zü aan illusies en geluk
had bezeten.. Misschien had zij trotsch
of koud moeten doen, misschien zich
troosten met een ander. Doch zij
smeekte om medelyden en zü bleven
correspondeeren als vrienden. Dat
duurde een tijdje, waarin zyn brieven,
koel en vluchtig als zy waren, toch
nog de uitbarstende verwijfeling in
haar weerhielden. Kennissen en fami
lie zeiden tegen elkander, dat het wel
voorzien hadden, dat ze nu teveel suc
ces had gekregen, dat men hem nooit
vertrouwd had, dat ze hem geheel en
al uit haar hoofd moest zetten.
Opeens, een half jaar nadat de slag
haar zoo wreed getroffen had, kreeg
zy' het bericht, in enkele zinnen van
hem, die zijn gewonden trots en ver
beten verdriet verborgen, dat het „uit"
was. De andere had het uitgemaakt,
had een plotseling zeer sterke gene
genheid opgevat, voorzoover by haar
van genegenheid sprake kon zyn, voor
een anderen man of voor diens fortuin.
Haar brieven werden van toen af
de troostende, milde, teedere eener