I
houdt zcker °ük va"da"
C'L:er "n
Ons \mderverhaaL
De wolf, de muis en de bij
NSKiNMRIICE
Beste jongens en meisjes!
1 oen ik van de week 's middags naar
kantoor ging, stonden er voor de
platenkast, drie meisjes en twee jon
gens, zoe van ongeveer tien jaar. dus
van jullie leeftijd en die meisjes ston
den de namen af te roepen van alle
voetbaliers, die op de plaatjes stonden.
Zonder de onderschriften te lezen, wis
ten ze blijkbaar precies wie het waren.
Ik kon dat eigenlijk niet begrijpen. Ik
wist wel dat er jongens waren, die met
voetballers naar bed gingen en er mee
opstonden, ik bedoel dan, dat zoodra
ze s morgens opstaan hun eerste ge
dachte uitgaat naar de voorspeler van
iiX ue mi(?denvoor van weet ik
welke club en die bij school als groote
kerels staan te praten over de voetbal
sport en die de sportpagina van de
krant van a—z lezen. Dat er ook meis
jes waren die zich zoo voor voetballen
interesseerden dat ze de namen van
alle spelers van een club op hun duim
pje kenden, dat wist ik niet. Ik vind
vnnli «"ÏW .voor nisjes en ik
ond het heel belachelijk en eigenlijk
treurig, toen er een paar weken ge
leden in de krant een verslag stond
van een voetbalwedstrijd tusschen
votiS,16o v2£r meisies zyn er zoo-
?e.re f,Jne dingen, zooveel
lon^rnt f* i'"831* "iet 3311 voetbal
len moeten denken! Wat heb je er aan,
er door? Ik vind het ook
ionppna H eï', JQn&ens zijn, school
jongens, die alleen in vuur raken als
ze over voetballen kunnen spreken
lin daathafrtgr'St' maar denk er
fa nt ,5' i'h. mgenüjk heel onbe-
iangryk is en dat je er niet mee door
de wereld komt, dan moet je leeren
an moet je met andere dingen je best
doen. Ziezoo, dat moest ik jullie even
maal''1 en"' u3t is voor ->uI]ie alle"
maal, en nu de briefjes.
B'Ppie Keyzer. - Nee, ik zit Zaterdags
k .kelT RZO°" Spanning naar de krant uit te
Kijken, Beppie, want ik weet Donderdaes al
cóVl" Kh°r JU"ie inStaat e" Wie dc raa('sels
goed hebben opgelost. Volgende week hebben
we weer fijn de verloting, hè?
Tony Sinnige. - Of ik iedere week weet
«at ik aan jullie schrijven moet, Tony? Nee
hoor meestal weet ik niet hoe ik beginnen
dan ,cg lk de briefjes naast me neer en
ga maar eens aan jullie denken en dan gaat
,Va"Z^ ^Iaar i'i maakt in zoon lange
over k Wf Z°OVeel mee' dat ie cfaar wat
over kan schrijven? Het behoeven heusch
geen geweldige dingen te zijn, zooals de
brand op jullie land of je bezoek aan het
Deventer- - Dat is aardig,
We'vinS J'J/an f°°VCr °°k mCe Wi> d°™-
v e vinden het allemaal wat leuk en als je
me iedere week schrijft, beloof ik je ook
lü DenWH l/en h™06' h°°r' lk zic weI>
JU Den Helder nog niet vergeten bent en ic
Tl0""' t!° J£ b'J '1Ct maken v'an het versje
kaften MSn\iewerf' Z°°'n klein foutje
Marv én 'J maSSa 'aSt vcroorzaken> hè,
e" 1S maar verstandig van je ge
klop' hebt JC CVCn °P hEt kant°orraam ge-
v aaL e" aa" Van dc beeren ge-
Jaap en Kees KokDen Hoorn (Texel).
hcflrn Z°°if JOng^ns> hebt de moeilijk
1 opgelost, jullie konden ook niet
even overwippen om het te vragen.
ar«"uie^alb°0m Het antwoord op je
grooten brief kom ,k je mondeling brengen,
of bever aan je vader, Anrpe. ik ben nu al
geweest, nu Jc dit briefje leest. Wil je aan
hab°f '13 Maandagavond om
negen wil komen, inplaats van Dinsdag.
Anme v. d. Brink. - Dat was leuk, Annie,
zoo een paar dagen met vacantle, als dè
andere kinderen op school zitten. Dat bet
regenen kan in Amersfoort, nou, dat geloof
ik gi aag, nog erger dan in Den Helder.
Want als de regen hier ophoudt, dan is het
droog, maar in de bossehen druipt het water
nog n uur van de boomen! Een aa.dig raad
sel was dat. Eerst begreep ik >c niet erg, maar
oen. \ie mn oog oft den verbindIngsdam.
'°opt 'mor. zoo vlug als een kiviet
en ze begint ook al een'beetje te praten.
Germaine Franken.
Ik was je verjaardag
vergeten, Germaine, hee-
lemaal vergeten, en ben
dus nu wel wat laat met
m'n felicitatie, maar toch
kom ik je nog even, in
gedachten, een hand druk
ken en je van harte ge-
lukwenschen. Ik hoop, dat
je dit jaar net zoo
trouw meedoet als het vorige en dat je
gelukkiger bent met prijzen winnen.
Stientje Alexander. Het briefje van
Mary Muntjevverf, is dezen keer ook voor
iou bestemd, Stientje. alleen het laatste ge
deelte niet. Was jij ook maar naar kantoor
komen hollen, dan had je niet zoolang be
hoeven te zoeken.
Annie Jansen. Nee hoor, ik vind niet
dat het leelijk weer blijft. Zaterdagmiddag
was het prachtig. Zondag is het ook uren-
lan'g mooi geweest en Maandag en Dinsdag
en Woensdag hebben we ook veel zon ge
had. Dank je wel voor het eigengemaakte
raadsel, maar het heeft al eens in ,,'t Jut-
tertje" gestaan, dat ben jij natuurlijk al ver
geten, want dat is al lang geleden.
Ina Boels. Zoo, heb jij de yo-yo-ziekte,
Ina, ik was er al bang voor dat er vriendjes
of vriendinnetjes aangetast zouden worden.
Je hebt er geen tijd door gehad om een versje
te schrijven, zeg je, je hebt aan een wed
strijd meegedaan om prijzen en je kan het
al 216 maal achter elkaar. Daar heb je min
stens een uur voor noodig. Ik geloof dat het
tijd wordt, dat dat ding van jou eens een
maandje achter slot en grendel gaat. Of beter
jc je leven al?
Kindervriend.
T WAS EEN STANDJE.
Wim die had een buul vol knikkers,
Die zijn moeder voor hem kocht.
En hij vroeg, of hij nu daarmee,
Ook naar buiten spelen mocht.
Ja, zei moe, maar niet om meenens,
Speel maar enkel om de lol,
't Geeft geen spijt en toch veel vreugde,
En je buultje, dat blijft vol.
Maar Wim speelde toch om meenens,
Met één die het beter kon,
En zoo kwam het, dat die ander
Alle knikkers van hem won.
Huilend ging Wim toen naar moeder.
En hij zei: „mijn buul is leeg,
Krijg ik nu weer andere knikkers?"
't Was een standje, dat hij kreeg.
Annie IValboom.
JARIG ZIJN.
Wocns..ag was ik jarig,
Dat was een prettig feest,
Ik kreeg toen veel cadeautjes,
Maar van mijn ouders 't meest.
Nu raad eens wat zij gaven
Op dezen dag?
Een mooie, fijne fiets
Waarop ik rijden mag.
Van zusje's efi vriendinnen
Kreeg ik een fijn cadeau;
Van d'een een flescli eau d'cologne,
Van de ander een yo-yo.
Het is dan toch maar fijntjes,
Zoo eenmaal in het jaar.
Germaine Franken.
DE STORM.
Ik ben een echte jutter,
Al woon ik ver van zee,
Veel richt ik mijn gedachten,
Naar haven en de zee.
Hoor ik de stormen loeien,
Hier door het achterland,
Dan gaat al mijn verlangen
Naar Helder's dijk en strand.
Ik zie in mijn gedachten.
De golven woest en hoog,
De wachters zie ik turen
Met strak en starend oog.
Ik zie de „Dorus Rijkers",
Klaar liggen onder stoom,
Om bij den eersten noodkreet.
Met spoed ter hulp te koom.
Zijn dan, na lange uren,
De stormen weer gesust,
Geen noodkreet is gekomen.
Dan is ons hart gerust.
Dan zijn wij o zoo blijde,
Zoo dankbaar en tevreê,
Dat er geen menschenlevens,
Geofferd zijn aan zee.
Dik vcm Rfyn, Deventer.
door
LIESJE SPRINGER.
Drie broers besloten de wereld in te
trekken twee van hen waren boos
doeners, de derde was een goede jon
gen. Op zekeren avond waren zij moe
en er was nog geen huis te bekennen
zoodat zij besloten in het bosch te blij
ven slapen. In dezen nacht gebeurde
het vreeselijke.de goede broeder,
die schijnbaar iets in de oogen gekre
gen had, was den volgenden morgen
blind! Drie dagen lang leidden de beide
andere broers den blinde; den derden
dag hadden zii er eohter genoeg van en
in den vroegen morgen van den vier
den dag slopen zü muisstil van hem
weg en lieten hem aan zijn lot over.
Daar zii weer in de buitenlucht gesla
pen hadden, was er bü het ontwaken
van den blinde niemand in de buurt om
hem behulpzaam te zün. Daarom ging
hii tastend voorwaarts. Maar hij raakte
van den weg en kwam in een moeras
terecht. Toen hii trachtte zich uit den
modder te bevrijden, voelde hij opeens
een wonderbaarlijke verandering over
zich komenhii voelde zijn lichaam
doorstroomen van een geweldige kracht
en plotselingwerden zijn doode
oogen weer levend en kon hij de blijde,
zonnige wereld weer zien!. En hij
kwam tot de ontdekking, dat er een
paar modderspatten op zijn oogleden
waren gespat, waardoor hij weer zien
de was geworden. Nadat hii zich nu uit
den modder had gewerkt, zei hü tot
zichzelf: „Van dezen wondermodder
moet ik toch wat meenemen; men kan
nooit weten, hoeveel gemak men daar
van heeft!" En hy nam een doos uit
zijn rugzak en vulde die met den mod
der. Terwijl hij zoo voortwandelde en
zijn gedachten bii zijn broers waren,
die hii nu misschien wel nooit meer
terug zou zien, ontdekte hii plotseling
een muisje, dat doodstil op den weg lag;
een paard had het arme diertje haast
vertrapt, het had veel pijn en kon niet
meer loopen. „Nu kan ik mijn wonder
modder eens beproeven', zei de goede
broer. En nauwelijks had hij een beetje
modder op het lijfje gesmeerd, of zij
werd weer heelemaal gezond en kroop
gauw onder de wortels van een grooten
boom. Maar dadelijk kwam de muis weer
terug, in den hek een fluitje dragend,
dat zij voor de voeten van den goeden
broer neerlegde. „Als je ooit in moei
lijkheden bent", piepte de kleine muis,
„blaas dan op dit fluitje en ik zal je te
hulp komen". „Dat is grappig", dacht
de jonge man, „wat zou een klein muisje
mij kunnen helpen, als ik in moeilijk
heden ben". Maar hii stak het fluitje
in den zak, bedankte het muisje en trok
verder.
Hij had nog niet lang gewandeld,
toen hii een bii hoorde zoemen; maar
het was geen opgewekt gezoem, o neen!
Het leek wel een gekreunHij keek
om zich heen en waarlijk.... daar lag
in het gras naast den weg een bijtje, dat
door een vogel leelijk was toegetakeld;
het kon niet meer vliegen en zoemde
luidkeels om hulp. Toen kwam de doos
met wondermodder weer te voorschijn
en uit dankbaarheid voor zijn genezing
schonk het bijtje den jongeman weer
een snoezig, klein fluitje; hij moest er
maar op blazen, als er gevaar dreigde.
„Nu," dacht de jongeman, „als ik aan
gevallen word, kan een bü allicht meer
van dienst zijn, door mijn aanvaller
eens flink te steken, bijvoorbeeld". En
hü stak het fluitje hii zich. Toen ging
hii verder.... door een bosch.
In het bosch struikelde hij haast over
een wolf! De boeren hadden het roof
dier bii een kippendiefstal op heeter-
daad betrapt en met dorschvlegels had
den zii de wolf zoo van leer gegeven,
dat hij nog maar juist de kracht had
om zoo snel mogelijk te vluchten..
toen was hii in het bosch neergevallen
en wachtte nu zün dood af.... De goe
de broer had niet erg veel lust om de
wolf te genezen, want hii dacht: „Meer
dan twee fluitjes heb ik niet noodig en
tenslotte zou de wolf het wel eens in
zijn kop kunnen krijgen om mij op te
eten!" Maar die zieke wolf smeekte zoo
hartverscheurend om hulp, dat de jon
geman tenslotte toegaf en met zijn won.
dermodder de wonden, die de boeren
gemaakt hadden, genas. Het bleek een
groote, sterke wolf te zijn, toen het dier
weer op vier pooten stond. Gelukkig
was de wolf héél dankbaar en hij kreeg
weer een fluitje, om om hulp te kunnen
blazen. „Helaas kan ik je mijn dank
baarheid niet anders bewijzen", zei de
wolf, „maar ik ben groot en sterk en
kan je dus vast en zeker nog wel eens
van -dienst zijn. Je kunt op mij reke
nen!" „Bedankt en tot ziens!" zei de
goede broer, stak het fluitje in zijn zak
en marcheerde fluitend verder.
Na een lange wandeling kwam hij hij
het kasteel van den koning en daar hij
goed kon werken, werd hii als lakei
aangenomen. Tot zijn groote verwonde
ring vond hii daar ook zijn beide broers,
die hem eens hadden verlaten, toen hij
zoo hulpeloos wasEn daar deze
twee vreesden, dat hii hen zou verra
den, waardoor zij ontslagen zouden
worden en misschien ook nog gesrtaft,
klaagden zij hem bii den koning aan en
zeiden: „De nieuwe bediende is een ge-
vaarlüke opschepper: hij liegt, alsof
het gedrukt staat en beweert o. a„ dat
hü best in staat is in één nacht al het
koren uit heel het land in de schuren
van Uwe Majesteit over te brengen!"
Daarover moest de koning lachen; hij
riep den nieuwen lakei bii zich en be
rispte hem ernstig, tot groote verwon
dering van den goeden broer, want die
was zich nergens van bewust! „Luister
goed", zei de koning, „wat men belooft,
moet men doen! Daar is geen ontko
men aan! Als morgenavond niet al bet
koren uit het geheele land in mijn schu
ren is, laat ik je op staanden voet op
hangen!".... „Daar heeft men mij
een mooie poets gebakken", dacht de
jongeman, toen hii weer op zijn kamer
was gekomen en eens overlegde, wat
hem nu te doen stond. Hü stelde cr "e
op zijn weinige bezittingen en bereid
de zich voor, den vo'genden dag te
worden opgehangen. En daar hij hst
gevoel had, geheel verloren te zün,
schoot hem plotseling te binnen, dat
hü nog drie fluitjes had. Hii blies op
een er van en binnen enkele oogen-
blikken kroop er een muis uit een
muizengaatje in de kamer; en hij ver
telde, wat er was gebeurd. „Het is
weliswaar al een beetje laat gewor
den". zei het muisje, „maar laat alles
maar eens aan mü over; ik geloof, dat
ik nog wel kans zie. je te redden: ik
zal mijn best doen!" En het diertje
verdween langs denzeifden weg. De
broer liep lusteloos in zün dakkamer
tje heen en weer en was haast radeloos
van angst, dat er niets van terecht zou
komen. Maar den volgenden morgen
hoorde hü al vroeg gestommel op de
trapO," dacht hü, „daar komt de
beul mü halen, om me op te hangen".
Maar de c'eur ging open en de koning
zélf trad binnenHü prees den
grooten ijver van zün bediende en be
noemde hem tot kamerheer; de muis
jes hadden in den loop van den vorigen
avond uit heel het land het koren aan
gebracht en in de schuren des konings
opgestapeld!
De booze broers werden geel van
ny'd, liepen weer naar den konlgn en
logen hem voor: „De nieuwe kamer
heer is nu overmoediger geworden! Hy
heeft gezegd, dat hy in één nacht een
brug van was kan bouwen over de
groote rivier!!... De koning liet de
kamerheer weer bij zich komen en
zeide: „Als u morgen die brug niet
hebt voltooid, wordt u onthoofd!"
En hoe de jongeling ook smeekte
er hielp geen moederzielen aan... hij
moest het werk doen! Treurig ging hij
naar zyn kamer; toen dacht hy aan de
andere fluitjes en hü blies op het
kleinste fluitje... Plotseling was zijn
kamer gevuld met vroolyk gonzende
bijtjes. „Jongeling," zei de byenkonin-
gin, „je hebt op het fluitje geblazen
en daarom zy'n we je te hulp gekomen
want, wie dat fluitje bezit, en dat
zyn er maar héél enkelen, heeft voor
het bijenvolk verdienstelyk gemaakt."
„Ja, Majesteit," zei opeens het bytje,
dat de goede broer met z'n wonder-