Hoe Sint Nicolaas zich in het adres vergiste en hoe Piet het goed maakte Bello en St. Nicolaas Op den schoorsteen bij Kees van Laar thuis stond een kleine spaarpot. Het was zoo'n gezellige spaarpot met een ondeugenden .jongen er op, die door een verschrikkelijk dikken agent werd „„hterna gezeten. Kees was er nooit achter gekomen, waarom de jon gen zoo hard wegliep, hij begreep al leen, dat hij niet veel goeds had uitge voerd. Belletje getrokken misschien? Die spaarpot was iets waar Kees heel trotsch op was. En dat was geen wonder. Alles wat hij kreeg op zijn ver jaardag of bii een onverwacht bezoek van een oom of een tante van buiten de stad, stopte hü in de smalle gleuf bovenin. En niet alleen alles wat hii kreeg, maar ook alles wat hij verdiende. Wan neer hii böv oorbeeld voor zijn vader een paar schoenen wegbracht de vader van Kees was namelijk schoen maker dan gebeurde het wel, dat hjj even moest wachten. Dan kreeg hii nu eens een paar centen, dan weer eens een stuiver. Dat was eigen verdiend geld en ook dat ging de spaarpot in. Kees luisterde altijd aandachtig naar het geluid, waarmee het geld in het busje viel. En of het nu verbeelding was of niet, maar het was net of dat zelf verdiende geld met een veel mooier geluid naar binnen rinkelde als dat wat je zoo maar kreeg en waar je niets voor b"efde te doen. van Laar 's morgens wat op bed bleef liggen. Ze had hoofdpijn. Later op den dag moest de dokter komen en toen bleek, dat ze een flinke griep had. Het was de schuld geweest van de verhui zing, die midden in de gure winterda gen had plaats gehad. Dat werd een trieste dag in het huis van den schoenmaker. Kees moest thuis blijven van school en met zijn vader moest hij al de dingen doen, die moeder anders deed. Moeder zelf lag met bleek gezicht op bed. Als Kees kwam vragen hoe het ging, dan lachte ze een beetje en zei, dat ze den volgenden dag weer beter was, maar Kees geloofde het maar half. Er was den volgenden dag dan ook nog geen sprake van, dat ze op mocht. Het gewone eten mocht ze ook niet hebben, alleen maar pap en melk en een ei. En verder vruchten, veel vruch ten. „Vader", zei Kees dien middag, „ik wou, dat u een nieuw briefje schreef naar Sint Nicolaas". „Waarom?" vroeg deze verbaasd. „Om mijn spaarpot terug te vra gen", zei Kees. „Voor het geld, dat er in zat, hadden we mooie druiven voor moeder kunnen koopen. Daar houdt moeder zoo van en dan zou ze vast veer gauw beter zijn." „En je schaatsen dan, Kees." „Die kan ik het volgend jaar wel Het was midden November, toen Kees meer dan anders naar zijn spaar pot toeliep, hü nam het busje telkens op en woog het op zijn hand. Af en toe wilde hü wel, dat hii er doorheen kon zien. Maar dat ging niet: blik is nu eenmaal geen glas. Het eenige wat Kees kon doen, was eens flink schud den. Dan hoorde je tenminste den in houd rammelen, maar veel schoot je er toch niet mee op. Aan het geluid alleen kon je niet hooren hoeveel er in zat. Waarom stelde Kees vooral zooveel belang in zijn spaarpot toen het mid den November was? Dat zal ik jullie vertellen. Als het de laatste, dus den 30sten November was, dan haalde de vader van Kees een groot stuk bruin pak- rapier te voorschijn, zoo'n stuk waar anders altijd de schoenen in werden gepakt. Ditmaal was het echter niet voor schoenen bestemd. Waar dan wél :or? Wel, voor de spaarpot van Kees. Daar werd een keurig pakje van ge maakt en vader schreef er op in mooie rgmdsohriftletters: Aan Sint Nicolaas, Madrid, Spanje. Zoo ging de spaarpot van Kees de deur uit en er was een briefje bij inge sloten, dat Kees niet te lezen kreeg, hoewel hii wel een beetje wist, wat zijn vader er in geschreven had. Kees had ditmaal met nog meer span ning dan anders den 30sten November afgewacht. Toen het eindelijk zoover was, mocht hij zelf zijn spaarpot inpak ken, want zijn vader had het te druk. En ook de moeder van Kees had geen tijd om te helpen. Dat kwam omdat de 'amilie van Laar juist twee dagen van le voren verhuisd was. Kees had dezen keer een heele groote wensch. Hii wilde dolgraag een naar schaatsen, een paar echte Friesche schaatsen. Die waren niet goedkoop. En nu zat er wel aardig wat in het busje en het woog vrij zwaar maar het waren toch meest centen, die er in zaten.... Toch had Kees het er maar op ge waagd en zijn vader zijn lievelings wen sch verteld. Haastig had vader van Laar het adres en het begeleidend briefje geschreven en zoo ging de spaarpot van Kees de deur uit. Het was 3 December, toen moeder krijgen", antwoordde Kees, „en mis schien is er dit jaar niet eens ijs, dan zou ik er toch niets aan hebben." „Je bent een lieve jongen." Vader van Laar streek zijn zoon over zijn donkere krullen. Dien zelfden middag nog zag Kees zijn vader een briefje schrijven. Dat werd dadelijk weggebracht en des avonds al kwam er een mandje met prachtige druiven, en er kwamen nog peren en'perziken ook bij. „Aan wie heb ik dat te danken?" vroeg Kees' moeder blij en verrast. „Aan Sint Nicolaas", zei Kees en hij knipoogde eens tegen zijn vader. Hij had afgesproken, dat ze niet tegen moe der zeggen zouden, dat het van het geld uit Kees' spaarpot was. Moeder van Laar werd vlug beter. „Ik geloof werkelijk, dat het van die heerlijke vruchten van Sint Nico laas komt", zei ze telkens weer en dan moest Kees zich omdraaien, want dan kreeg hij een kleur van blijdschap. Toen het 5 December was, mocht moeder het bed uit. Kees en zijn vader hadden er voor gezorgd, dat de kachel flink brandde, en daar zat moeder nu weer met een gelukkig gezicht. 's Avonds werd er als gewoonlijk dampende chocolademelk geschonken. Toen het tegen half acht liep en er nog steeds niet heftig aan de deur gebeld was, zei moeder: „Ik begrijp niet waar Sint Nico laas blijft." „Nee", zei vader, terwijl hü zijn zoon aankeek, „ik begrijp het ook niet goed." Toen schoot Kees plotseling iets te binnen, een prachtige oplossing. „Ik weet het", riep hü uit. „Sint Nicolaas weet natuurlijk niet, dat wij verhuisd zijn. Toen is hij naar het oude huis gegaan en daar wisten ze niet waar we woonden. Hij had nog niet uitgesproken, toen er geweldig hard aan de bel getrokken werd. „Wat zou dat zijn", vroeg Kees' vader. Hii liep naar de voordeur. Kees en zijn moeder hoorden even later druk praten in de gang. Toen kwam vader van Laar terug. Hü droeg een pakje, dat hü dadelijk aan Kees gaf. „Wie was het?" vroeg moeder. Vader glimlachte. „Onze jongen had gelijk", zei hij. „Sint Nicolaas had zich in het adres vergist ._i er niet aan gedacht, dat wij verhuisd waren. Maar Piet den knecht schoot het op het laatste oogenblik nog te binnen. Piet dacht ineens aan het extra-briefje, dat hii gekregen had en toen wist hii meteen weer ons nieuwe adres." „Wat was dat voor een extra- briefje?" vroeg moeder nieuwsgierig en ze keek Kees aan. Maar die hoorde niet dat hem wat gevraagd werd. Met een hoogroode kleur zat hü te kijken naar wat hij zoo juist had uitgepakt. Het waren een paar fonkelnieuwe schaatsen Simon Carmiggelt. zitten, terwijl hij in het voorbijgaan Bello over zijn kop aaide. Doch plotseling sprong Bello over eind. Wat moest die andere? Wat moest die hier in huis doen? Dat was vast niet pluis. Die moest hü er maar eens gauw uitjagen! Stellig wilde die kerel met dat zwarte gezicht en die muts met veeren de kinderen en St. Nicolaas kwaad doen. Woedend begon hij te blaffen en voor iemand er iets tegen kon doen, was hij op Pieterbaas, want die was het, afgesprongen en beet hem in zijn broek. „Bello hier!" riep het vrouwtje en „Bello, Bello, Bello", riepen ze allemaal in koor met grooten schrik in hun stemmen en „Bello, Bello" riep zelfs St. Nicolaas, terwijl hij met zijn stok op den grond stampte. door SUZE LANDSTRA. Bello strekte zich behagelijk uit voor het vuur en liet zijn ruige rug eens heerlijk roosteren. Hè, hè, dat was fijn! Buiten woei een scherpe Oosten wind; het was in zy'n hok niet om uit houden geweest, het water in zy'n bak was heelemaal bevroren, zoodat hij zijn dorst niet kon lesschen. Het vrouwtje had medelijden met Bello gekregen en nu mocht hij binnen bij het vuur liggen. Ze had hem ernstig op zyn honden- hart gedrukt, vooral rustig te blijven en niet te hollen, want anders zou hy de boel breken en mocht hy nooit meer binnen komen! Nu wat hem betrof, ze kon hein heusch wel vertrouwen en bovendien werd hy zoo lui van de warmte, dat hy al gauw in slaap viel. Hy werd pas wakker, toen de kin deren uit school kwamen. Van Frans, de oudste, hield Bello het meeste. Die kon me even hollen en draven! Hij nam hem dikwyls mee uit en dan de den ze wie het eerste er was. Dan waren er de meisjes, Bep en Lietje, maar die wilden hem steeds poppenkleeren aandoen en mutsjes op zetten en dat was voor een flinken hond als Bello een ware ellende, te meer omdat Caro, de hond van den buurman het eens gezien had en hem erg had uitgelachen. Dat had hy er natuurlyk niet op laten zitten! Daar- -om was hy nu maar het liefst by Frans. Terwyl de kinderen bij het vuur hun handen warmden, spraken ze druk met elkaar. Opeens spitste Bello zyn ooren. Paar had je die naam weer: Sint-Nicolaas! Wie was hij toch? Hy' kende verschillende men- schen: Mina, de werkster. Piet, den tuinman, den melkboer, de postbode, meneer v. d. Heuvel, die altyd eenmaal per week kwam, en dan met een stok over een kistje streek, waardoor er een geluid iutkwam,waarvan hij altyd pyn in zyn buik kreeg. Maar wie was nu Sint-Nicolaas? „Geloof je, dat hy ons zelf op komt zoeken?" zei Frans. „Ja, ik denk het wel," antwoordde Bep. „Moeder heeft hem tenminste een brief geschreven, om het te vra gen." „Ik ben toch wel een beetje bang," zei kleine Lietje, die haar geweten niet heelemaal zuiver voelde. „Zoo," dacht Bello, „dus St. Nicolaas is iemand, waar je bang voor moet zyn? Nu we zullen wel zien, hoe hy eruit ziet". Het was 5 December. De tafel Was net afgeruimd en de kinderen zaten met roode kleurtjes op de wangen elkaar aan te zien. Ze waren een beetje zenuwachtig en schrokken by ieder geluid Ook Bello, die gehoord had dat nu St. Nicolaas misschien kwam, zat met zyn Zondagsche halsband om te wachten. Het was heel stil in de ka mer. De baas en het vrouwttje lazen in de courant. Eensklaps werd er heel hard gebeld en geklopt en gerammeld alsof er brand was! Daar heb je het al!.De kinde ren verloren hun blosjes en Bello voelde, hoe zyn nekharen omhoog re zen. Was me dat bellen! Even later ging de deur open en.... Nee maar, Bello keek zy'n oogen uit. Daar zag hü een ouden heer binnenko men, een groote stok met een gouden knop in zijn hand. Wat was hy' vreemd gekleed. Nog nooit was hü zoo'n meneer tegengekomen op straat en zoo iemand was ook nog nooit eerder op visite ge weest. Het was een lieve heer en hy had zoo'n goede, zachte stem! Er werd een gemakkelijke stoel by' het vuur ge zet en daarin ging de vriendelijke baas Verschrikt door al dat geschreeuw liet Bello los, maar kon toch niet laten met zy'n tanden een scheur in Pieter baas' broek te maken. Toen' gingen ze allemaal tegen hem te keer, de baas, het vrouwtje, de kinde ren, allemaal noemden ze hem een on deugende, stoute, domme hond en voor straf moest hij direct naar de keuken. Treurig ging hii heen. Hii had ze toch willen verdedigen tegen dien zwarten man met zy'n rollende oogen! Hij hoorde de kinderen binnen zin gen, lachen en dansen. Het ging er vroolijk toe. Och hii was er zoo graag by' geweest! Eindelijk kwam er iemand naar de keuken. Het was Frans. „Kom hier, Bello, je moet bii St. Nicolaas komen". Verheugd sprong Bello op en liep ach ter Frans aan naar de kamer, terwijl hij zich afvroeg of die kerel er nog zou zy'n. Toen hij binnenkwam, zat me daar zoo waar die zwarte op de leuning van St. Nicolaas' stoel! Vol verbazing bleef Bello naar dat schouwspel kijken. „Kom eens hier, beste jongen", zei St. Nicolaas's stem. „Wil je my niet een poot geven?" Nu dat wilde Bello wel, doch onderwijl keek hy' naar Piet, die daar maar op de leuning bleef zit ten. „Ja, kijk hein maar eens aan", zei St. Nicolaas, „dit is Piet, mijn knecht, mijn goeie, trouwe knecht, die mij bij alles behulpzaam is ey heusch niemand kwaad doet. Je bent wel een beetje on nadenkend geweest, Bello'tje. Nu heeft die arme Piet een scheur in zijn broek, terwijl hü toch zoo goed om jou heeft gedacht. Ja zeker, Piet, laat het eens zien, wat je voor hem gekocht hebt". Piet haalde een pakje uit een groote zak en liet het Bello zien. Hii snuffelde even aan het papier en plotseling kwis pelde hij met zijn staart, terwijl hij vroolijk begon te blaffen. Leverworst, nee maar, wat fy'n, het heerlykste wat er bestond! Dankbaar keek hy St. Nicolaas aan, maar die zei: „Nee, nee, Bello, je moet niet mü, maar Piet bedanken". Diep geschaamd ging Bello naar Piet toe en legde beide pooten op zijn knieën, terwyl hij hem smeekend aan keek. Zou hy' hem willen vergeven? Plotseling lachte Piet en liet zy'n prachtige witte tanden zien. Hij klopte Bello op den rug en gaf hem het pakje in zy'n bek, waarmede deze zich zoo gauw mogelijk uit de voeten maakte, lachend nagezien dbor allen in de kamer. KLEPPEREN. Jongens, meisjes, wat een pret. Klepper, klepper, klepperdeklep. Kees en Jaap en Toos en Bep Doen van klepper, klepperdeklep, Op den hoek en langs de straat Klepperen, klepperen op de maat. Met muziek en zang begeleid Klepperen zij precies op tijd. En met een stem gelijk een bas Roept Kees: Nu den kleppermarseh! Met een allegro forti klep. Klepper, klepper, klepperde klep. Anoie DonkAbfeenes.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 27