POPUI4MR. B>rS^OElQj5^L,vajiDE4MeipeR0CM^ COURATft BJONSTJERNE BJORNSON VAN ZATERDAG 10 DECEMBER 1932. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) 569 1832 - 8 December - 1932 Strijder voor de nationale en ethische ontwikkeling van Noorwegen. Idealist, dichter en opvoeder van zijn volk. Kampvechter voor het recht der onderdrukte volken en de wereldvrede. Een jeugdherinnering. door F. PRIMO te Haarlem. De historische achtergrond. In wat men zou kunnen noemen „de litteratuur van Noorwegen", heeft de Deensche taal al heel vroeg in de ge schiedenis de overhand gehad. Een zuiver Noorsch geestelijk centrum be stond niet. De jeugd verkreeg haar hoogere ont wikkeling op de Universiteit van Kopenhagen en nam daar alles in zich op, wat het Deensche geestelijke leven bood. Maar toch bleven de kenteekenen van de eigen geaardheid steeds waar neembaar. De Noor is minder beweeg lijk dan de Deen; hij heeft een koel verstand en is beheerscht. In de be grippen, die hij zich door verstandelijk denken en beheerschte hartstocht als geestelijk eigendom verwierf, werkt hij zich volledig in en sluit hij zich op, soms zonder acht te geven op de wer kelijkheid. Vandaar soms nuchtere abstracties, spitsvondige voorstellingen. Men voelt dan duidelijk de verwant schap met bet Oud-Noorsche tiidperk, waarin de Skaldenpoëzie bloeide, en h' t gevoel voor de natuur sterk leefde en de liefde opbloeide tot het eigen land, hetgeen echter vaak in kleinzie ligheid ontaardde en zoowel het leven als de dichtkunst afstompte en binnen bekrompen grenzen terugdrong. Het spreekt vanzelf, dat uit dat stam- b'nvustzijn een streven naar geeste lijke onafhankeliikheid geboren werd en dat men de litteraire taal niet langer in een hoek liet dringen. In 1811 werd de Universiteit te Chi'is- tiania gesticht en in 1814 scheidde Noorwegen zich van Denemarken af. Van dat oogenblik af kreeg de Noor- sche literatuur haar eigen kleur en ge aardheid. Men voedde het bewustzijn, ja, overvoedde het soms, tot het over prikkeld raakte en in kleinheid ont aardde. Gedachten, wenschen, natuur, alles zou zuiver Noorsch zijn. Maar men had geen groote dichters en wat tot 1830 geschreven werd, heeft zplfs vóór Noorwegen nog slechts histori sche waarde. Eerst Wergeland en Weihaven zijn dichters wier beteekenis buiten de Noorsohe grenzen erkend wordt. Wer geland staat met beide beenen in die vro-eg-Noorsche periode: hij kent slechts Noorwegen en al wat Noorsch is en verdedigt het republikanisme. Hij was onbeheerscht in den strijd en daardoor eenzijdig. Al spoedig werd hij leider der z.g. „patriotten", die zich inspan nen in een nationale begrensdheid en hij raakte in verwoeden strijd met de „intelligenten" of „Europeeers", die in Weihaven hun leider vonden. Ook zij hadden Noorwegen lief, verwierpen echter de spitsvondig-democratische basis der Noorsohe maatschappij en wilden noch de banden met Denemar ken noch die met het Europeesche geestelijke leven verbreken. In de stu- dentenvereenigingen breidde zich die strijd steeds uit en was oorzaak van langdurige veeten onder de letterkun digen. Doch Noorwegen deed voorgoed zijn intrede in de wereldliteratuur door twee dichters wier beteekenis de Noorsohe grenzen verre overschreed: Björnson en Ibsen. Maar ook hun werk staat in nauw verband met het verleden yan hun land. Björnson staat dichter bij de z.g. „patriotten", Ibsen voelt zich aan getrokken tot de „intelligenten", de „Europeeers". Björnson's levensloop en werk. Björnstjerne Björnson werd op 8 Dec'. 1832' in Kvikue (Osterdalen) gebo ren), midden in Noorwegen's bergland. Zijn vader was predikant. In 1852 ging hij naar de Universiteit te Christiania en als student begon hij zijn letterkun dige carrière. Van toen af was z ijn leven zeer bewogen. Van 1857 tot 1859 was hij leider van het theater te Bergen en daarna was hü korten tijd redacteur van het „Afton- blad", 'n betrekking, die hij spoedig weer moest opgeven. Intusschen had hij eenige dorpsnovellen geschreven, w.o. „Arne" en „Een vroolijke knaap" en ook twee dramatische werken, „Hui- da" en „Tusschen de veldslagen", waar mee h;j zijn naam als literator gevestigd had Van 1860 tot 1862 verbleef hij in Italië, waar hij vele gedichten schreef en zijn drama's „Koning Sverre" en de „Sigurd"-trilogie. Van zijn andere wer ken noemen we nog „De jonggehuw- Björnstjerne Björnson den", „Maria Stuart in Schotland", „Een faillissement", „De Redacteur", „Het nieuwe systeem", „Een hand schoen", „De Koning", alle tooneel- stukken. Met zijn novellen en romans „Het visscbersmeisje", „Maguhild", „Kapitein Mansaure" en „Absolon's Haar", oogstte hij veel roem. „Synnöve Solbakken" (Zonneheuvel), een zijner oudste novellen, was als schepping feil loos, zooals zijn „Boven de kracht" feilloos is en zijn stuk „Paul Lange en Thora Parsberg" tot het beste behooren van wat hij schreef. Björnson was, hoezeer zijn opvattin gen zich in kleine omstandigheden mo gen hebben gewijzigd, de linksohe rich tingen toegedaan, was democratisch ge zind en stond stevig op de basis van den Noorschen volksaard, zonder daar om de eenzijdigheid van de „patriot ten" voor te staan. Hij was zijn leven lang een idealist-van-de-daad, stond midden in den strijd en heeft nooit op gehouden voor zijn ideeën te ijveren als volksredenaar, politicus, schrijver en dichter. Hij was, als het moest, agitator, met zijn volbloedig, zonnig tempera ment; hij miste de critisohe ontledings- drang van Ibsen en zijn psychologie was die van het volk, hij werkte meer met typen dan met individuen. Alles in hem en in het leven herleidde hij tot gemoedsaandoening; daarom was zijn idealisme kinderlijk, zooals hij zelf eigenlijk altijd een groot kind is ge bleven. Het is wel heel opmerkelijk, hoe het revolutiejaar 1848, als windstoot der Europeesche vrijheidsbeweging, zich deed gevoelen in Noorwegen; de jonge Björnson raakte door Lamartine, den held van de vrijheid, in geestdrift en zóó verwaarloosde hü zü'n studies ten gevolge van den vrijheidsdrang, dat zijn vader hem in 1850 naar Christiania stuurde. Het is hier, dat hij kennismaakte met Ibsen, Vinië en later Jones Lic. Toen hy enkele jaren later, als theater-criti cus en -leider zou optreden, had hij sterk den invloed ondergaan van het Fransche tooneel (Sribe, Musset, Augier, Dumas fils). In Björnson's werk onderscheidt men dan ook zeer duidehjk twee groote perioden, met het wezen zelf van den dichter nauw verbonden, uit den boerenstand opgekomen, leefde hü' eerst in eenzaamheid te midden van de boeren, by de fjorden en in de bergen, vol van de geheimzinnige grootheid der natuur. Hier schiep hü zyn dorps novellen, zyn sagenromans en zyn koningsdrama's. Maar later kwam de sterke Europeesche strooming opzet ten, over Denemarken naar het Noor den. De invloed van Strauss, Neuer- bach, Renau, de Engelsche utilitariërs, Darwin, Faine en het Fransche realis me deden zich voelen. Van de dorps geschiedenissen ging Björnson in zün werk over naar de problemen van zün tijd, hoewel de nieuwe Björnson toch steeds de oude bleef: hü had neiging tot het abstracte, tot moraliseeren, tot opvoeden van het volk. Hü toont ons den zwendel in den handel, de corrup tie in de pers, hü eischt een nieuwen zedelüken norm; de man zal even rein in het huwelük treden als de vrouw. Kortom, in al zyn drama's en novellen treft men een moraal, een beleerend motief aan, waarvan zü'n personnages als spreektrompet zullen dienen. En daarom heeft men Björnson altüd ge noemd den opvoeder van zijn volk. Hij heeft dan ook in het Noorsche volks- door NEMO. Echt knus had ik me in een hoekje der coupé genesteld en verheugde me in het vooruitzicht de reis van Londen naar Dover alleen te zullen afleggen, wanneer het geluk mü gedurende de korte halte by Cannonstreet even ge nadig was als dat van Charing-Cross. Onder het genot van een goede sigaar en in uitgestrekte houding verkeerde ik in een zaligen dommel, toen plotse ling de kreet: „C'non-street! C'non- Btreet!" mü' deed opschrikken. Het was stil op het perron. In het laatst van September bleken weinige reizigers voor een nachttrein voor de boot naar Calais. Juist had ik mijn zalig-rustige hou ding weer hernomen, toen in de laat ste minuut het portier werd openge rukt en een jonge dame buiten adem myn coupé binnenstormde. Onmiddel- lyk daarop vertrok de trein. Twintig jaar, ouder zeker niet. Blo zend, schuchter als een hinde en toch dien byzonderen moed en onverschrok kenheid eener jonge dochter Albioiis. blond, blank, groote zochtte en toch Blond, blank, groote zachte en toch voudig, doch smaakvol gekleed. Ba gage: slechts een kleine reistasch van zacht leder. Myn hoop op een kalme, eenzame reis was verdwenen. Kon niet anders doen dan een zacht gesprek beginnen en deed dit met mü'n excuus te maken over den tabaksrook, welke in de cou pé hing. Smeet meteen de rest van mijn sigaar uit het raam. O, neen, heusch, dat was onnoo- dig, kweelde zy als een vogeltje. Ik vind het niets erg. Ik houd wei van een goed riekende sigaar. Ik voelde my plotseling als reeds bevriend met die lieve vreemdelinge, die met echter vrye ongekunsteldheid vertelde, dat zy naar Parijs moest om zich aan de studie van de Fransche taal te wyden. Haar broeder zou haar in Calais komen afhalen. Ze vond het maar wat aardig om eens alleen te rei zen, voor het eerst en was volstrekt niet bang. Terwyl zy dit verzekerde, zag ze er nog liever uit, maar preuts< h genoeg om iederen man op behoorlijken af stand te houden bü' de geringste po ging tot meerdere toenadering. Het werd echter wat koel in den trein en daarom waagde ik het haar mijn plaid aan te bieden. Doch zy weigerde. Wilde niet dat ik terwille van haar koude zou lyden. O. ze was heusch niet kouwelyk. Toch hield ik aan, omdat ik beslist medelyden had met dit kind, dat ik moest beschermen in den nachttrein. Nu, goed, de helft wil ik er van aannemen, zei ze eindelijk. Als u dan naast my wilt komen zitten, dan zul len we de plaid deelen. Ik ontroerde van dit aanbod, dat op zulk een onschuldigen toon werd ge uit, dat zü' blykbaar geen flauw ver moeden had van den zonderlingen in druk dien het op een jongmensch als ik, moest teweeg brengen. Zooveel heilige onschuld kon niet anders dan iedere booze gedachte verdrü'ven. Dus zette ik mü' naast haar en haar vroolyk gebabbel lokte mü tot een klein hofmakerijtje, hetgeen zy bizon der aardig scheen te vinden. Ik heb my zoo vreeselü'k moeten haasten, vertrouwde ze my toe, dat ik ternauwernood tyd had om mijn plaats biljet te nemen. En dit eerste reisje heeft me zoo confuus gemaakt, dat ik niet eens op mijn wisselgeld heb ge let aan het loket en ook niet heb ge zien of myn plaatsbiljet wel in orde was. Is het uwe ook zoo? Laat eens kü'ken. 't Lükt wel een boekje met die afzonderlüke blaadjes. Wat een leuke schat! Om haar geheel op de hoogte te brengen, schoof ik natuurlyk wat dichterby, om het biljet met het müne te vergelyken. Zij opende haar reistaschje en in haar overijling ontglipten aan haar blanke vingers een flacon en nog eenige van die echt-vrouwelyke snuis teren, welke ik onmiddellijk opraapte. Ze lachte om haar onhandigheid en bekeek intusschen de biljetten, waarna zy het mijne weer met een snoezig knikje teruggaf. Wij naderden Dover. Ze vouwde mü'n plaid op, pakte myn couranten er tusschen en bereidde me voor op ons afscheid. Nee, nee! zoo gemakkelijk komt gy er niet af! riep zy. Gü hebt my verwend met uw plaid, nu kan ik er niet meer van buiten. Ik wilde op de boot wat op dek blyven. Komt u. dan weer naast me zitten, ja? Om gezellig te babbelen! Ik dacht natuurlijk niet aan weige ren. Als ik me goed herinner, geloof ik, dat ik wat dichter by haar ging zit-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1932 | | pagina 13