Ons Xinderverhaal.
Morosa, de woesteling.
Beste jonqens en meisjes!
Nog een paar dagen, dan hebben
jullie Kerstvacantie. Dat is ae vacantie
met de kortste dagen, met het donker
ste weer, met storm-, sneeuw- of regen
buien. Dat ziet er niet prettig uit, zul
len jullie zeggen, behalve dan de
sneeuwbuien, want die heb je natuur
lijk graag. Ik kijk al een week lang naar
de weerberichten of er geen sneeuw
komt, dat is voor Tjip en Rita, die dan
kunne; sleeën. Ik heb ze al beloofd
voor trekpaard te spelen, als nu de witte
vlinders maar uit de lucht willen ko
men. Kerstvacantie, dat wil dus zeggen
vacantie, omdat het Kerstfeest is en
Kerstfeest is het mooiste feest van het
jaar. Dat is een feest dat binnen ge
vierd wordt en dat je, als je het goed
viert, van binnen ook blij maakt. Ik
bedoel, dat het je hart blij maakt. En
dan vergeet je zelf alle donkerte daar
buiten, omdat er van binnen zooveel
blijdschap is en dan geeft het niet hoe
het er buiten uitziet.
Germaine Franken. Natuurlijk geeft dat niets
dat je me vorige week vergeten hebt te ver
tellen welke cadeautjes je met St. Nicolaas hebt
gekregen, hoewel je me eigenlijk wel alles moet
vertellen, want ik ben jullie groote vriend en
aan een vriend vertel je alles. Wat heb je een
prettigen Zondag gehad en wat een leuk versje
heb je gemaakt op je zusje José.
Ina Boels. Je moet nooit denken dat het een
verplichting voor je is, Ina, om me iedere week
een briefje te schrijven. Als je geen tijd hèbt,
mag je het gerust laten, hoor, en ik zal daar
nooit boos om zijn.
Tony Sinnige. Brrr, dat zal griezelig geweest
zijn, Tony, toen die jongen door St. Nicolaas
in den zak werd gestoken. Die zal wel heel
ondeugend geweest zijn, want anders doet de
Sint dat niet, daar is hij een veel te groote
kindervriend voor. Maar ja, 't kan wel eens
noodig zijn, hé, dat je straf krijgt. Als vader
en moeder veel van je houden, zullen ze ook
niet alles door de vingers zien en je straffen
voor dingen, ,die niet goed zijn.
Dedi de Vroome. Dat zal zeker een fijn St.
Nicolaas geweest zijn, Dedi, dat jij gevierd
hebt. als je daardoor zelfs vergeten hebt je
raadsels op te lossen, want dat vergeet jij ge
loof ik anders niet gauw. Als je goed naar de
oplossing van het tweede raadsel kijkt, behoef
ik je vraag niet te beantwoorden. Doe dat dus
maar.
Marie Goes. Die Sinterklaasweek, Marie,
dat is toch zoo'n rare week geweest. Jij bent
niet de eenigste, die vergeten hebt de raadsels
in te zenden. Nee, hoor, er waren er nog ver-
scheidenen, die hun hoofd zoo vol hadden met
het feest, dat er niets anders bij kon, zelfs niet
de raadsels. Ik vind het fijn, dat je het gewon
nen boek zoo mooi vindt en ik hoop natuurlijk
met jou, dat het niet bij dit eene blijft.
Stientje Alexander. Ik heb je rijm gelezen
en nu weet ik hoe jij je Zondagmiddag hebt
doorgebracht en hoe prettig je het thuis hebt
gehad, toen het buiten zoo guur was, dat je
niet kon wandelen of spelen. Als ik dit groote
rijm nu in t hartje van den zomer had gehad,
als er weinig voor jullie is, dan had ik het wel
opgenomen, maar t was zoo groot en er is
vandaag zooveel. Ik vind het wel een beetje
jammer voor het werk en hoop, dat je niet te
veel teleurgesteld bent.
Annie v. d. Brink. Ja, jij hebt het de vorige
week getroffen, Annie, dat er toen zoo weinig
was ingezonden en er ook niet zooveel voor het
kinderhoekje was, zoodat jouw rijm heelemaal
opgenomen kon worden. Als je het van de week
had gezonden had ik je net als Stientje teleur
moeten stellen.
Jeen v. d. Wal. Ja, dat vond ik ook wel een
beetje jammer, dat de vorst zoo kort heeft ge
duurd, want m n schaatsen liggen nu al twee
jaar in het vet en ik denk, dat ik het heelemaal
verleerd ben, want ik kon niet zoo goed rijden.
Maar wie weet hoeveel baantjes we nog maken
kunnen, de winter is nog niet zoo lang aan de
gang en in 19?9 begon het half Januari pas te
vriezen. Maar laten we maar niet hopen, dat
het nu weer zoo gaat, want dat zou lang niet
prettig zijn, al hebben we dien winter veel
pleizier gehad en tot 4 Maart gereden.
Catrientje Breeuwcr. Dat gold dus voor jou
niet, Catrientje, wat ik de vorige week schreef,
dat wanneer Nieuwjaar voorbij is, je een heelen
tijd moet wachten, voordat er weer een feest
k^mt, want jij bent in Januari jarig. Maar dat
v ist ik ook niet
Jo Burger. Nu, ik vind
het nog niet zulk leelijk
weer, Jo, voor December,
dat kon wel heel anders,
't Kon best zoo stormen,
dat je neus bijna van je
hoofd afwoei of zoo vrie
zen, dat je'ooren klompjes
ijs werden, of zoo regenen,
dat je alleen maar in je
badpak door de stad
kon gaan, of zoo -mistig zijn dat je met
een zoeklicht onder je arm den weg moest zoe
ken. En je kan nu heel gewoon langs de straat
loopen en je behoeft niet eens de kraag van je
Jas of mantel zoo hoog op te zetten. Nee, hoor,
ik vind het nog best weer.
Adriaan Aggenbach. Dat lijkt me niet ge
makkelijk, Adriaan, om in het gezelschap van
acht zusjes en broertjes je raadsels op te lossen.
Maar alles went Je hebt menschen, die werken
rustig bij de muziek van de radio, die je drie
huizen ver kunt hooren en anderen kunnen
geen letter op het papier zetten als ze een muis
over den zolder hooren tippelen, 't Is maar een
kwestie van wennen.
Arendje Donker. Jij hebt bij je verblijf in
Italië een massa fijne uitstapjes gemaakt,
Arendje, want het bezoek aan zoo'n onder-
aardschc 1 grot is ook heel interessant Ik ben
eens in de grot van Remouchamps geweest, in
België en vond het zoo mooi, dat je er stil van
werd, vooral wanneer je dan na een lange
vaart door stille, donkere en hooge zalen, met
prachtig druipsteen, plotseling in de verte het
zonlicht weer ziet. Dat is heel mooi.
Ab Mulder. Jij zou zeker wel willen, Ab, dat
jouw moeder net zoo gauw pannekoeken kon
bakken als de vrouw van dien schoenmaker in
het tooneelstukje, dat je met St Nicolaas in
Casino hebt gezien? Maar ik derik toch, als je
iederen dag pannekoeken at, dat je er gauw
genoeg van zou krijgen en dat je zou vragen:
geeft u me maar weer eeps een lekker bord
boerekool met worst. Zou je ook niet denken?
Het meisje dat schrijft over haar be
zoek aan Ina Boels heeft haar naam vergeten
en moet dus niet teleurgesteld kijken, als ze
haar naam iet bij de goede oplossers vindt.
Haar raadsels waren goed, dus behoeft ze
volgende week alleen maar haar naam te
schrijven.
Lientje Nieuwdorp. Heeft „Wimpie" je weer
een teleurstelling bezorgd, Lientje. Ik heb het
hem gezegd en hij keek wel een beetje be
teuterd. Maar ja, wat kan je er aan doen. We
zullen hopen op beterschap. In ieder geval sta
Jij, evenals je broertje, bij de goede oplossers
op de lijst.
Jac. P. Nieuwdorp. Dat vindt jij toch ook
een geruststelling, hè, wat ik aan Lientje
schreef. Want het voornaamste is toch, dat je
op de lijst genoteerd staat. En dat is in orde.
Mary Muatjcwerf. Mary, ik wil graag ge-
looven. dat je vorige week je raadseloplossin
gen niet vergeten hebt, hoor, en je staat nu ook
bij de goede oplossers genoteerd.
Corrie Smit Wimpie had vorige week de
raadsels voor me nagekeken, Corrie, en die zei
tegen me, dat je wel een foutief woord had ge
schreven. maar dat je bedoeling goed was ge
weest. Ik begrijp wel niet hoe hij dat weet,
maar enfin, hij had je in ieder geval bij de
goede oplossers gezet en dat is toch aardig van
hem, hé. Weet je hoeveel keer je nu nog moet
oplossen, voordat de verloting plaats heeft?
Kijk maar eens op den kalender.
Annie Walboom. Dat kinderversje voor St.
Nicolaas zal waarschijnlijk wel zoek geraakt
zijn en dat komt daardoor, dat je vader te veel
versjes schrijft op een velletje papier. Jullie
moeten er om denken, dat je copie voor de
krant maar aan één kant beschreven mag wor
den en dan ook liefst niet meer dan twee vers
jes tegelijk zenden. Ik krijg heusch te veel copie,
dan dat ik al die dingen weken lang bewaren
kan.
KINDERVRIEND.
DROOMEN IN JE BEDJE.
Jan heeft van Sint Nicolaas
Een vliegmachien gekregen.
En nu wil hij vliegen ook.
Niemand houdt hem tegen.
Kijk, hij zet den motor aan
En de lichten branden.
Dag, zegt hij nu tegen moe:
Ik vlieg naar verre landen.
Zie, nu vlieg ik over land
Naar den Oceaan.
En nu gooi ik 't roer weer om,
Om naar huis te gaan.
Goeden dag, hier ben ik weer;
't Vliegen was een pretje.
Zoo, zegt moe, ga nu maar gauw
Er van droomen, in je bedje.
Pa en Arnie W.
TELEFONEEREN.
Groote Piet, de pa van Pietje,
Die is bezig op 't kantoor.
Pietje met zijn zus Marietje
Loopen daar ook even door.
Piet, die moet gaan telefoneeren,
Pietje hoort daarvan de bel;
Deze rinkelt wel drie keeren.
Piet roept: ,,'k Versta je wel".
Pietje wil het ook probeeren.
Piet gaat weg, de kans is schoon:
„Marietje, ik ga telefoneeren".
Pietje grijpt de telefoon.
Hallo, hallo, hier is Pietje,
Zeg eens even, waar ben jij?
Naast mij staat mijn zus Marietje,
En wij luisteren allebei.
Ik hoor suizen, zoo zegt Pietje,
Hier, Marietje, met je oor.
Suizen hoor ik, zegt Marietje,
Maar er komt geen woordje door.
Ring-king-king, zoo gaan de bellen.
Marietje zegt tot kleine Piet:
Hoor, hij antwoordt met die schellen;
Pa verstaat dat, maar wij niet.
Pa en Annie W.
RIJMPJE VAN GERMAINE FRANKEN.
JOSE.
Mijn lieve, kleine zus José,
Waarvan ik je reeds heb verteld,
Wordt altijd, altijd grooter maar.
Dat wist je niet, of wel?
Ze wordt al gauw tien maanden oud,
Dus het schiet al lekker op.
In Februari jarig zijn.
Dat vind ik 'n genot.
Van Sinterklaas kreeg zij ook wat,
'n Groote hond, ja, ja,
Een kikker die ook kwaken kon
En 'n chocoladepop.
Op het nippertje gered
door
KAREL STAPPERS.
Ik geloof het niet, Mia. Die jon
gens van Madras zijn groote lafaards
en stellen zich allerlei dingen voor,
die nooit gebeuren, zei mevrouw Fok-
ke. Mia de Rooy stond in het midden
van de tent naar haar te kijken. Zij
was kort geleden vijftien jaar gewor
den en naar Burma gekomen om haar
vader, die daar Inspecteur van Politie
was, gezelschap te komen houden.
Sinds haar moeders dood hadden die
twee „alleen elkaar" gehad, zooals Mia
het noemde. Toen zij de lagere school
verliet om naar de H.B.S. te gaan, had
hij de belofte gehouden, die hij haai
reeds lang geleden had gedaan en
haar toegestaan had hem voor een
korten tijd in Engelsch-Indië te komen
opzoeken.
Tot haar groote vreugde hield dit
in, dat zij met hem een tocht door de
heuvels zou maken. Dit zou onmoge
lijk geweest zijn, als er niet nog een
dame was meegegaan. Nu had me
vrouw Fokke deze expeditie vergezeld,
waarin ook haar man meereisde. Men
had haar en Mia in het kamp achter
gelaten in gezelschap van de inland-
sche bedienden, militaire politie en
oliefantendrijvers, terwijl de heeren
van het gezelschap, drie in getal, ver
trokken waren om een opstandig In-
landsch hoofd te gaan kalmeeren.
Zij vertelde mevrouw Fokke juist
het verontrustende nieuws, dat Sub-
biah, de jongen uit Madras, die hen
bediende haar verteld had dat er ge
vaar zou dreigen voor de drie heeren
en vooral voor haar vader, dien mid
dag bij hun terugkeer. Daar ze voor
donker, dit beteekende niet later dan
zes uur, in het kamp verwacht werden,
scheen er niet veel tijd meer te zijn
voor een waarschuwing.
Wat zei hij precies? vroeg me
vrouw Fokke.
Hij zei: Niet goed, dat meester
dien weg komt. Slechte man in boschje
wacht op hem, meseter beter anderen
weg nemen.
Onzin zei mevrouw Fokke. Uw
vader kan toch wel op zichzelf passen,
zou ik denken.
Mia keerde zich om zonder een
woord te zeggen.
Het kamp was hooger gelegen dan
de rivier, op een klein vlak veld, dat
wel zeldzaam was in die heuvelachtige
streek. Een reusachtige boom breidde
zijn takken wijd uit, daarachter groeide
niets, doch enkele uiteinden van de
takken waren door het zware neer
hangen in den grond gegroeid en
vormden kleine priëelen. De tenten
lagen hier en daar verspreid.
Voor de heeren waren weggegaan,
hadden zij Mia gewaarschuwd niet te
ver van het kamp weg te dwalen. Er
was hoegenaamd geen gevaar, zeiden
ze, zooals alle mannen in de wildernis
dat doen, maar ze zou kunnen verdwa
len. Het idee om in het kamp te moe
ten blijven vond Mia afschuwelijk.
Daar het nog meer dan een uur duur
de, eer er thee gedronken werd, kon
ze best een eindje den weg oploopen
om het gezelschap tegemoet te gaan.
Als het waar was, dat iemand hen op
wachtte, zou die wel vluchten, als hij
haar zag. Hij zou in geen geval op
haar schieten en dus zou zij haar va
der kunnen waarschuwen. Zij riep
Subbiah. Een dikke zwarte jongen
kwam haastig om den hoek van een
tent te voorschijn.
Wie vertelde u, dat er iemand op
den loer lag om den meester te schie
ten? vroeg ze.
Subibah keek angstig rond. Hij
schuifelde verlegen met den voet in
het zand.
Mia zag in, dat ze niets meer uit hem
zou krijgen.
Weet ge langs welken weg de
heeren vanmiddag terug zouden ko
men?
Langs de rivier, juffrouw.
Nu, haal mijn paardje, Subbiah,
dan ga ik ze een eindje tegemoet over
de rivierbedding.
Moet de paardenjongen ook mee,
juffrouw?
O ja, natuurlijk. Gij kunt ook
meegaan, als u wilt, Subbiah. Als ge
tenminste niet bang zijt, voegde ze er
spottend aan toe.
Ik ga waar u gaat, antwoordde hy
op een graftoon.
Een paar minuten later daalden zij
den heuvel af, naar de breede rivier.
Mia zat schrijlings op het paardje.
Even later bereikten zij den oever en
volgden het smalle pad.
Ongeveer een uur gingen ze voort,
dikwijls gebruik makend van de
groote steenen, die in het ondiepe
gedeelte van de rivier lagen.
Eindelijk hield ze teleurgesteld halt.
Ik geloof niet, dat ik verder ga, dacht
ze bij zich zelf.
Subibah kwam naar haar toe. Hij
wees op een rots op een korten afstand
van hem.
Als u daar gaat, u kunt ver zien,
zei hij hijgend.
Goed, stemde Mia toe, terwijl zij
zich uit het zadel liet glijden. We zin-
len samen te voet gaan. Zij had schik
in Subbiah's telurgesteld gezicht. Hij
had gedacht dat hij te paard het
smalle pad over de rots zou beklim
men en dat hij beneden zou mogen
wachten.
Toch herhaalde hij: „Ik ga waar u
gaat", doch dezen keer klonk het nog
somberder dan in het begin. Mia
lachte hem echter uit; zij besteeg met
hem de rots en liet haar paardje en
zijn verzorger beneden achter. Zij was
dolblij eens uit het kamp te zijn en zij
begon mevr. Fokke's meening te deelen.
Het waS onzin, dat haar vader eenig
kwaad zou kunnen overkomen.
He klimmen duurde langer, dan zij
gedacht had en ze moest verscheidene
keeren heigend blijven staan. Einde
lijk bemerkte ze den kalen top, waar
ze ver de river af kon zien, doch er
was geen spoor van ruiters op de
rivierbedding te zien. Ze ging even
uitrusten op den kalen kalksteenen
grond.
Na een poosje rust, stond ze op en
keek en daar steeds zijn geweer op
beneden. Een eind dager was nog een
klein rotsplateu, dat achter boschjes
verborgen, vanaf den weg niet zicht
baar was; daarop uitgestrekt lag een
man, die onafgebroken naar de rivier
keeek en daar steeds zijn geweer op
gericht hield.
Eerst kon Mia haar oogen niet ge-
looven, want die man daar, was de
halfbloed secretaris van haar vader,
Morosa. Deze Morosa was een knap
man en sprak verschillende talen. Zij
had hem sinds twee dagen niet gezien,
doch ze had eruit opgemaakt, dat hfj