573 VAN ZATERDAG 7 JANAURI 1932. W \AROM IK WILDE STERVEN VAN HONGER. Mijn strijd tegen het Pariasteisel Mariene Dietrich en de Vampyrs dezer wereld. DE RENTE (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) door MAHATMA GANDHI. i-r is sprake van, dat Gandhi jpnieuw een hongerstaking zal beginnen, wanneer de be palingen der overeenkomst die tusschen de kaste-Hindoes en de paria's is gesloten om aan zijn eerste hongerstaking en einde te maken, niet ten /olie worden uitgevoerd. Waai en Europa de diepere beweeg- edenen van Gandhi weinig aekend zijn, is onderstaand artikel, waarin hij zeil zijn standpunt uiteenzet, van groot belang. Het is noodzakelijk, dat ons voort durend het onrecht in gedachten blijft, dat wij op de geduldige hooiden der paria's hebben opgehoopt. In den om vang werden zij behandeld als melaat- schen. Economisch zijn zij er slechter aan toe dan slaven. En hoewel zij trouw blijven aan ons gelooi, weigert men hun den toegang tot die plaatsen, welke wij niettemin nog godshuizen durven noemen. Men verbiedt hun om op dezelfde wijze als de kaste-Hindoe's gebruik te maken van de openbare we gen, de openbare scholen, de hospita len, de artesische putten en de parken. In sommige gevallen wordt hun nade ring binnen een bepaalden afstand reeds als een misdaad tegen de samen leving beschouwd; in andere, meer zeldzame gevallen wordt zelfs hun aan blik als een beleediging beschouwd. In de steden en dorpen moeten zij in de ellendigste wijken blijven wonen en zijn zij uitgesloten van elke openbare hulpverleening. De Hindoesche ge- neesheeren en advocaten van kaste weigeren hun alle diensten en de Brahmanen verrichten geen enkele godsdienstige handeling voor hen. Het is een wonder, dat zij ondanks dat, het Hindoeïsme trouw zijn gebleven. Zij zijn te zeer vertrapt dat zij nog de kracht zouden hebben om zich te ver zetten tegen hun onderdrukkers. De menigten zijn op mijn hand. Sinds menschen heugenis heeft nie mand zoo dikwijls als ik in alle rich tingen Indië doorkruist, zooveel dor pen bezocht en met zooveel millioenen van mijn landgenooten contact gezocht. Zij kennen allen mijn leven. Zij weten allen, dat ik geen scheidingen wensch tusschen aanraakbaren en onaanraak- baren of tusschen de eene kaste en de andere. Zij hebben dikwijls gehoord, dat ik in heftige bewoordingen het paria-vraagstuk heb veroordeeld als een schande voor het Hindoeïsme. Op enkele uitzonderingen na werd er op al deze honderden vergaderingen van volksmenigten in alle deelen van In dië geen woord van protest vernomen tegen mijn betoog. De menigte heeft herhaaldelijk moties aangenomen, waarin de gelofte werd gedaan om de paria-kwestie uit haar midden te doen verdwijnen; in ontelbare gevallen heeft zij God als getuige van haar beloften aangeroepen. Het is tot deze millioenen, dat ik met mijn vasten heb willen spre ken en het is hun spontane liefde, die in een tijd van vijf dagen een inwen dige ommekeer tot stand heeft ge bracht, welke tot uitdrukking is ge bracht in dit pact, en ik zal opnieuw ter wille van hen gaan vasten, wan neer zij niet alle bepalingen van het pact vervullen. Dit is geen actie tegen de Regeering, want in dit opzicht is zij de door haar aangegane verplichtin gen nagekomen; het voornaamste werk moet verricht worden door de mil lioenen Indiërs der z.g. kasten, die thans de plicht hebben om hun onder drukte broeders en zusters in hun tem pels, hun huizen en hun scholen te ontvangen. Ik ben de gijzelaar van het ware geloof. Wanneer deze voorwaarden, de voor- naamsten van het pact, niet vervuld worden, zou ik dan nog God en de menschen in het aangezicht durven zien! Heb ik niet mijzelf als gijzelaar aangeboden voor het eerbiedigen van het pact door de Indiërs van kaste? Als ik opnieuw ging vasten, zou dat geen „chantage" zijn tegenover hen, die tegen de hervorming gekant zijn, doch een middel om hen, die mijn ka meraden zijn geweest, en een gelofte hebben uitgesproken ten aanzien van het pariastelsel, tot activiteit aan te zet ten. Naar mijn meening is het vasten een middel, zoo oud als de wereld, om zich zelf en anderen geestelijk te reinigen en zal het als zoodanig blijven bestaan, zoolang de menschen aan God geloo- ven. Het is een gebed van een ziel, tot den Almachtige, dat opkomt uit het diepst van zijn gekwelde hart. Ik zal, mijn vasten dan ook niet hervatten zonder een dergelijk innerlijk bevel en alleen wanneer het pact verbroken dreigt te worden door een misdadige verontachtzaming van de Indiërs van kaste, welke niet anders zou zijn dan een verraad jegens het Hindoeïsme, dat ik niet wensch te overleven. Ik heb brieven ontvangen, van Hin does, die „trouw aan de traditie" zijn en voor wie het instituut der paria's een essentieel onderdeel van het Hin doeïsme vormt. Ik ben er zelf ook trotsch op, een Hindoe te zijn. Ik be schouw deze godsdienst als zoo groot, dat hij de leerstellingen van alle pro feten uit de vier windstreken niet slechts naast zich dulden, doch zelfs in zich opnemen kan. Ik vind voor het pariastelsel geen enkele rechtvaardi ging in de Baghavat Ghita. Integen deel, door het beroep, dat de Baghavat Ghita doet op zijn verstand en nog meer op zijn hart, in een taal, waar van een onuitstaanbare aantrekkings kracht uitgaat, dringt zij mij om te ge- looven, dat alle leven één is, omdat het van God uitgaat en in Hem terugkeert. Voer de vrijmaking van 60 millioen menschen. De strijd tegen het pariastelsel is on getwijfeld de grootste godsdienstige hervormingsbeweging van dezen tijd, niet alleen in Indië, maar in de ge- heele wereld. Het gaat om de vrijma king van bijna 60 millioen menschen uit een toestand van slavernij. Door Gods genade zijn er in Indië honderd duizenden, die zichzelf gemaakt hebben tot reine instrumenten voor de uitvoe ring van dit werk. Wij staan zelf veel te dicht bij het tooneel van deze trage die om ten volle te kunnen beseffen, hoezeer het kankergezwel van het pariastelsel reeds uitgegroeid is tot buiten zijn normale terrein en hoe het de grondslagen van het geheele volk heeft aangetast. Wanneer men dit kwaad bij den wortel aanvat, zullen wij spoedig alle verschillen tusschen de kasten vergeten zijn. Ja, wij zullen gaan gelooven dat, zoo goed als alle Hindoes één en ondeelbaar zijn, zoo ook Hindoes, Mohamedanen, Parsen, Joden en Christenen niet anders zijn dan takken van eenzelfden boom. Er kunnen vele geloofsbelijdenissen zijn, doch er is slechts één godsdienst. Dat is mijn leer. Ik hoop dat de strijd tegen het pariastelsel ons in die leer zal on derwijzen. Indien men hetgeen men doen moet, vroolijk en opgewekt doet, dan leeft men gelukkig en tevreden. ARME VERLEIDSTERS door JET DE BOER—VAN STRIEN. Mariene Dietrich, de filmster, die men bewondert in Rio de Janeiro en in Berlijn, in Londen en in Amster dam, met evenveel vuur, heeft vrijwel altijd een rol te vertolken van de ver leidende vrouw, die wij in het slogan onzer moderne wereld de „vampyr" of „miss Vamp" noemen. En er zullen ook wel naïeve zielen zijn, die de mooie Mariene met zulk een miss Vamp heb ben vereenzelvigd. Maar in een dezer dagen door haar geschreven artikel heeft de vrouw, die duizenden op het witte doek wist te boeien, deze legen de wel weten te ontzenuwen. „Millioenen bioscoopbezoekers", zoo schrijft zij, „zullen, terwijl zij rus tig zitten te kijken, de „Vamp" benij den. Wat glijdt ze sierlijk en slang achtig door het leven; ze ziet haar slachtoffers vallen aan haar voeten en ze laat een spoor van verderf achter zich aan, waar ze komt en gaat!" Rollen, waarin ik een dergelijke vrouw moest uitbeelden, zijn mij zoo vaak ten deel gevallen, dat ik, eerlijk gezegd, nu langzamerhand wel geloof een expert te zijn geworden op vampyr- gebied, althans tijdelijk, iets in zich op te nemen van het nagebootste karak ter. Ik bedoel daarmee gelukkig niet dat er voor mij gevaar bestaat om in het werkelijke leven een miss Vamp te worden, maar wel ben ik in staat om iets meer dan anderen te begrijpen van de psychologie dezer vrouwen. En zoo ben ik tot de stelling gekomen, dat geen enkele vampyr, die de geschie denis ooit kende, werkelijk gelukkig is geweest. Van Cleopatra tot Mata Hari zijn ze allen aan een vroegtijdig en tragisch einde gekomen. Gedurende haar levens hebben ze niets afgeweten van het kalme geluk dat te beurt valt aan rus- tig-levende menschen. Deze feiten heb ben mij er van overtuigd, dat de een voudige dingen des levens de beste zijn en dat werkelijk geluk alleen be staat in wederzijdsche waardeering. Er zijn vrouwen geweest, die keizer rijken deden vallen en tronen lieten storten. Haar namen zijn bewaard ge bleven, maar ze worden niet met waar deering maar met afschuw uitgespro ken door het nageslacht. Ik voor mij betwijfel of er één vrouw in de geschiedenis is, wier leven er aan door S. JESSON. Ze was een engel om te zien. Hemels blauwe oogen, blonde krullen, een kuiltje in iedere donzige wang, onge veer vijf en twintig jaar oud, een vol maakt figuurtjeiets lieftalligers kan men zich nauwelijks voorstellen. De diverse heeren, die haar mede gasten waren in het hotel, evenmin. Oud en jong keek naar haar, als zij in gezelschap van haar grijsharige, be minnelijke mama door de hall liep. Den eersten avond al slaagden een paar er in, met haar in kennis te komen. Den volgenden morgen aan het strand lukte het nog een paar anderen en toeu zy drie dagen in de badplaats was, had zij overal en altijd waar zij zich vertoonde, ook een paar aanbid ders bij zich. „Ik zou wel eens willen weten, wat dat voor menschen zijn", zei mevrouw Linder vinnig tegen haar dochter Puck, die nooit aanbidders om zich heen had. Puck zuchtte. „Veel bijzonders zal het wel niet zijn", troostte ze zich. Doe hoe ijverig haar mama ook vorschte en informeerde, er viel toch niets te zeggen op mevrouw Latour en haar dochter Eve. Mevrouw was inder daad weduwe van een ambtenaar, die zijn weduwe misschien wat geld had nagelaten, waarvan het haar mogelijk was, beter te leven dan het aan amb tenaarsweduwen meestal vergund is Het scheen tenminste, dat zij veel reis den en in hotels woonden en daar bei den keurig gekleed gingen, maakte Puck's moeder de spitse opmerking, dat het kapitaal heel wat rente scheen af te werpen! Doch ook haar argus- oogen konden nooit iets onbehoorlijks ontdekken. Het meisje gedroeg zich keurig. Ze flirtte niet meer, dan de meeste meisjes doen en mama, hoewel beminnelijk, leek toch wel een goed oogje in het zeil te houden. Het was op een zonnigen morgen dat Eve met een van haar vurigste aanbid ders op een duinpad zat. Hij keek in aanbidding naar haar en zij naar zee. Wat was ze mooi, zoo dacht hij, met dat blonde haar zacht wuivend in den wind, met dat blosje op haar wangen en dat lachende mondje. Hij nam haar handje en ze liet het hem, zacht blozend. Maar toen hij het waagde een kus te vragen, trok zij zich terug en scheen wat beleedigend. Er ontstond een wat pijnlijke stilte. Ze opende haar taschje, nam er haar poe derdonsje uit, en begon zich te poede ren. Hij stamelde excuses, na een tijdje lachte ze weer, dreigde hem schalksch met een vingertje en de vrede was ge sloten. Ze had het poederdoosje opgeborgen doch zocht nu een kammetje en haalde alles uit haar taschje, om dat te vin den. Er kwamen de vele kleine din gen uit, die gewoonlijk in meisjestas- schen zitten: lippenstift, spiegeltje, brieven, zakdoekje, kleingeld, beursje. Tenslotte verscheen ook een aardige portefeuille van peau-de-suède. Ze keek er even naar en zei peinzend: „Ik moest eigenlijk niet zooveel geld bij me dragen als ik de duinen ingaU moet weten, dat ik de kas houd! Mama heeft geen idee van rekenen, daarin laat ze liever alles aan mij over. Nu zijn we eens in een hotel bestolen en sindsdien draag ik maar liever ons geld bij me". De jongeman vond, dat een crediet- brief voor op reis het ideaal was. „Dat hebben we ook", zei Eve, „maar na tuurlijk haal ik daar wat geld op als we komen... Ja, u moet niet denken, dat we hier schatten in hebben!", ze hield lachtend de kleine portefeuille omhoog, „niet meer dan tweeduizend francsmaar ik zou ze toch niet graag verliezen". Ze streek peinzend met haar fijne handje over de porte feuille en veranderde toen van onder werp. De zee ruischte, hij vatte na een tijdje weer haar kleine hand, hij fluisterde, zij bloosdehet was een heerlijk uur. Toen stond zij haastig op en zei: „We moeten gaan mama zal zich ongerust maken!" „En u bent niet meer boos op me omwel, om daar straks!" Ze bloosde en schudde het hoofd. En toen vluchtig en allerliefst kinder lijk, kuste ze hem vlak naast zijn mond en snelde toen weg. Hij volgde, op wolken zwevende. Hij zweefde tot ze halverwege het hotel waren. Toen stond ze plotseling stil en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 17