AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA EN PIETJE ROET Geheimschrift. Wie W8et dit RAABSELS. Voer vlugge haMen. .Jp<" locomotief voort te trekken. Achter de locomotief volgt een kolenwagen, waar voor een klein kistje gebruikt kan wor den, waaronder eveneens een onderstel gemaakt wordt, bestaande uit een latje met klosjes. Met een nieuwe schrijfpen, die in ci troensap gedoopt is schrijft jullie een geheime opdracht op een vel wit papier en laat het drogen. Wanneer jullie nu het kunstje wilt vertoonen, dan maak je een heel ver haal en vertelt het gezelschap, dat je in staat bent om een geschreven zin te tooveren op het witte vel papier, dat je hem laat zien. Niemand begrijpt hoe je zooiets kunt doen. Je zegt heel gewichtig: „Okus, Pokus Pas", terwijl je aller lei bewegingen over het papier maakt en zegt, dat je de vuurgeesten op moet roepen, om je te helpen, waarna jullie even het papier in de nabijheid van het vuur van de kachel houdt. Het ge schreven zinnetje zal nu in bruine kleur op het papier te zien zijn! De taal, die het meest gesproken, wordt op de wereld is de Chineesche taal, dan volgen de Oostersche talen en daarna de Engelsche taal. Het woord „Hoera" is een oude Ko-; zakken strijdkreet en beteekent: „Slaat; hem dood!" Beter kan men daarom het1 oud-Hollandsche „Hoezee" roepen. Oplossingen der vorige raadsels. I Garage appel roos ans sa e II Zoouls de ouden zongen piepen de jongen. III Appelbol. Goede oplossingen van beide raad sels ontvangen van: H. A., A. en T. G., I. B„ B. B„ T. B., A. v. d. B„ C. B., J. en G. B„ A. D., I. en K. E„ G. F., B. G„ M. H„ N. J., K. en J. K. (Texel), N. K„ A. K„ R. de K., G. F. K., C. L., C. L. (Br.), H. L., J. L„ C. en E. J„ M. M„ A. M., N. N„ F. Nn J. N., M. O., G. S., T. S„ T. T„ A. Tn M. T„ D. de V., J. v. d. W., J. W. Nieuwe raadsels. 1. Welke dief Is heel lief? 2. Gij vindt mij dikwijls aan een deur En dat is zeker goed! Maar ongelukkig is de menseh, Die mij gebruiken moet! 3. De katten vangen muizen. Maar hoor eens kameraad... Ik ken een muis, die nooit zieh Door katten vangen laat! 17. Zoo kwamen ze op zekeren dag aan den voet van den hoogen heuvel, en juist wou Joosje uitstappen, omdat Pietje hem er niet tegen op wou trek ken, toen er een lange jongen aan kwam slenteren. „Ik heet Tom Brig- ges," zei hij. „Mag i k eens in dat kar retje van den heuvel afrijden?" vroeg hij. Joosje en Pietje keken elkaar eens 18. „Als je ons eerst samen naar boven trekt," zei Pietje toen. „Aange nomen!" zei de jongeheer Brigges. Pietje stapt in, Tommy nam het touw, en daar ging het, hoor! Tjonge jonge wat was die Brigges sterk! Ze vlogen naar boven, of ze in een tandradbaan zaten. „Die moesten we ook in onze firma hebben!" zei Pietje. Maar Tom my wou niet. 19. Precies boven aan de helling floep! daar pakte de wind Toms pet. Tom holde vol ontzetting zijn kostbaar hoofddeksel na, het heele wagentje zoo maar in den steek latend. De gevolgen waren vreeselijk, want het karretje rolde in vliegende vaart achteruit de helling weer af, zoodat Joosje en Pietje van angst om het hardst schreeuwden. 20. Mevrouw Snip, die onder aan den heuvel woonde, had dien dag juist een heelen stapel spekpannekoeken ge bakken, want er zou familie op be zoek komen. Die hadden echter onver wachts een telegram gestuurd, dat ze verhinderd waren. „Tja, wat moeten_ we nu met al die pannekoeken begin* nen?" zuchtte mevrouw, terwijl ze mei haar man bü het ooen raam zat. hij weer beter werd, vertelde hij be schaamd, dat hij niettegenstaande het verbod zijner ouders, toch op het ijs was gegaan. Op een dunne plek was hii er door gezakt, Harras sprong hem na en hield hem boven water. Zeker twee uren lang had het trouwe dier met inspanning van al zijn krachten den jongen boven water weten te houden en hem van een wissen dood gered. Harras echter, die dagenlang voor het ziekbed van Albert bleef liggen, kon nooit meer goed loopen; een van zijn achterpooten was bevroren, zoodat hij altijd bleef hinken. Albert en Harras waren al reeds trouwe vrienden van hun prilste jeugd af. Zij waren inderdaad onafscheidelijk, en nooit vergaten Albert noch zijn ouders de groote dapperheid en liefde, die Harras betoond had, en tot aan zijn dood toe werd hij door hen allen ver zorgd en vertroeteld BEN TREIN VAN HOUT. Met een beetje handigheid kunnen de jongens in hun vrije avonden heel goed zelf eentrein maken voor hun kleinere broer, waarop deze met recht trotsch zal zijn. door G. Th. ROTMAN. door L. DE WEES VAN STA VERNES. Toen de kleine Albert geboren werd, was Harras, de herdershond, een half jaar oud. Albert's vader was vrachtrijder en ging 's morgens al vroeg met paard en wagen naar de naburige stad om groo- tere en kleine pakken te halen of weg te brengen voor zijn klanten. Hij verdiende niet zooveel geld, want de autodiensten hadden hem veel werk ontnomen, zoo kwam het, dat Albert's moeder ook meermalen van huis was om als werkvrouw wat extra geld te ver dienen. Harras moest dan op het kleine ventje, dat nog in de wieg lag, passen. Harras werd langzamerhand een groote, sterke hond, die heel goed be greep, dat hij verantwoordelijk was voor het kleine baasje. Zonder zich te verroeren paste hij op hem en was erg bang hem wakker te maken. Zelfs het zien van zijn ergste vijandin, de groote grijze kat der buren, Minka, kon hem, als zij langs het venster voorbijging, niet van zijn post verdrijven. Het gevoel van plicht ging bij Harras zelfs zóó ver, dat hii naar de vliegen hapte, diie in de kamer rondvlogen, uit angst, dat zij Albert zouden doen ont waken, of op zijn gezichtje zouden gaan zitten. Voor de ouders was dit een groote geruststelling en toen Albert wat ouder werd en in huis of op het bleek veld je rondkroop leerde hij zelfs aan Harras loopen. „Hoe dat wel kon?", hoor ik jullie al vragen. Wel, de goede sterke lobbes werd heelemaal niet boos, als zijn kleine baasje zich al maar aan zijn vel en haren optrok, alleen kreeg hij heel wat kale plekken, maar daar stoorde de trouwe hond zich niet aan. Later vergezelde hij Albert naar school en stond om 12 uur en ook des middags trouw op zijn post om zijn baas te halen; ook wanneer deze met de vrije midda gen naar buiten ging met andere jongens, was Harras de trouwe speel genoot. Op een dag in den winter ging Albert's moeder met z'n vader mee naar de naburige stad om inkoopen te doen en moest Harras op Al bert en op het huis pas sen. Zij hadden verschil- le-ide boodschappen en omdat de afstanden in de stad zoo groot waren, werd het reeds donker, toen zij in het huis te rugkeerden. Wie beschrijft echter hun schrik, toen zij thuis gekomen, het huis leeg vonden en de straatdeur wijd open. Hoe z;j ook zochten en riepen, zij zagen of hoorden niets, noch van Albert noch van Harras. Angstig liepen zij naar het huis van de buren, maar ook zij hadden Albert niet gezien. Gezamenlijk trok men er op uit, om de omgeving af te zoeken, doch vruchteloos! Eindelijk kwam de vader op de ge dachte, om naar de naburige rivier te gaan, die met een ijslaag bedekt was. Het was Albert echter streng verboden geworden hierop in te gaan, omdat er in de rivier gevaarlijke onderstroomin- gen waren, waardoor het ijs nooit be trouwbaar werd. Op eenigen afstand zag hij een don kere plek boven het ijs uitsteken en hoorde zacht knorren. Hij naderde voor zichtig de plaats en zag Harras gedeel telijk boven het üs uitkomen. Deze had niet zijn bek den bezwijmden Albert zoodanig bij den kraag van zijn jas beet, dat hij hem met het hoofd boven water kon houden. De ijslaag kraakte gevaarlijk, toen de vader de plek des onheils naderde, verder doorloopen zou geen zin hebben, daar het ijs hem niet zou houden. Hij riep den hond toe: „Vasthouden, Har ras!" en liep ijlings terug naar het dorp om hulp te halen. Met behulp van buren werden er voorzichtig ladders en planken over het dunne üs gelegd en konden de jongen en de hond gelukkig gered worden. Albert had een zware koude gevat en kreeg longontsteking, waardoor hij da genlang hooge koorts had en eerst toen Jullie begint met een plankje te zagen b.v. van perenhout, dat moet dienen om het bovenstuk der locomotief te dragen, en waaronder latjes wor den getimmerd, waaraan de wielen (leege garenklosjes) worden beves tigd. Bij gebrek aan klosjes moeten kleine schijfjes gezaagd worden die door mid del van een schroef aan het latje ge schroefd worden, echter zóó ruim, dat zij kunnen draaien. Het onderstel kan zich nu tenminste reeds voortbewegen, nu volgt de boven bouw, bestaande uit een houten cylin- der met kleine pijpjes die daarop wor den gelijmd, daarna volgen het midden- en achtergedeelte, dat de plaats voor den machinist aangeeft; beide deelen worden opgelijmd en zoo noodig met kleine spijkertjes vastgezet. Aan den voorkant wordt een roefje bevestigd, waaraan een touwtje om de

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 23