Het vinden van een
levenskameraad.
alk' blanken „fungsse" dwazen waren.
„Vroeggeborene, U maakt grappen
met ons! Waarom betaalt men een man,
die niet werkt? Bij U krijgen men 5
Jitsien (6 gld.) een ösu (week) en niet
hebben werk? Boe Choei, sool Dat is
onmogelijk!"
Gekrenkt stond hij op en ging naar
zijn kameeldrijvers toe. Deze k oosten
in een morsigen ketel rijst. De dageiijk-
sehe spijs sedert het begin van hun reis.
Zooveel ik er van begreep, vertelde hij
hen, wat ik zooeven gezegd had. De
halfnaakte kerels keken in mijn rich
ting, grinnikten en lachten over de
goede grap, die ik had verteld. Jan-
guitse, vreemde, onbegrijpelijke duivel
dat blijven wij in hun oogci en hun
gedachten
Een mensch, die geen werk heeft en
geen rijke familieleden heeft, moet
maar zien, onopgemerkt te stervon, op
dat de omgeving niet door zijn dood
wordt lastig gevallen. In 't binnenland
zijn er mi.lioenen, die practisch niets
anders zijn, dan de slaven van hun
broodsheeren. Dat zijn de vreemden,
de zwervende kinderen van andere dis
tricten, hongerdistricten, die door an
deren gekocht zijn. Zij werden de
knechten van hun heer. Stilzwijgend
beschouwen zij dien als hun redder, de
redder van den dood, en zonder zijn toe
stemming doen zü niets, en geduldig
verdragen zij zijn luimen en plagerijen.
Zij zijn échte slaven geworden
Ik was zélf slavenhandelaar.
Maar waarom ga ik zoo te keer? Mag
ik U, beste lezers, de schrijver van deze
regels voorstellen als..., slavenhande
laar! Jawel, als de directe eigenaar van
een mensch, c'ie ik voor mijn vrouw
hebgekocht?
Bijna vier jaar geleden was ik nog
met een autocolonne in Huphe. Wij
hadden meer, dan ons wel lief was, te
doen. De rit bracht ons naar Shistoen,
een uitstervende stad. De bewoners wa
ren door honger en ziekte zoo vermin
derd, dat men niet kon begrijpen, waar
toe al die huizen en gebouwen dienden,
waar slechts luttele inwoners hun ellen
dig bestaantje trachtten te verlengen..
Mijn boy had gestolen, werd betrapt en
volgens landsgebruik midden op
den weg achtergelaten. Help U zelf!
De ersatz voor hem was een luie slun
gel, die zich bii voorkeur bij den pro
viandwagen ophield.
Daarom keek ik in Shistoen naar een
beteren boy om. Toen bii het koken van
ons avondmaal een aantal „hongerigen"
om ons heenstonden, vroeg ik een man,
of hij niet een flinken jongen wist, die
mee wilde en kon gaan naar Kalfong.
„Ik heb een bediende noodig"
Een jongen.... gekocht!
De oogen van een Chinees begonnen
te stralen. Opgewonden brabbelde hij
een strcom van onverstaanbare woor
den tegen mij, zoo dat ik de tolk moest
halen. Na lang heen en weer pralen
scheen de tolk eveneens voor een moei
lijkheid te komen, want hij krabbelde
zich nadenkend op den kaalgeschoren
schedel: „Of ik een 11-jarige jongen,
een zoon van den man, wilde koopen?
Hij zou hem goedkoop afstaan". Mijn
verbazing over dit aanbod legde de va
der anders uit, want hij keerde zich om
en rende een huis binnen. Al heei spoe
dig kwam hij met een mageren jongen
terug, die hij met stralende blikken
naar mij toeschoof.
Natuurlijk zal ze meeliegen, gromde
de ouue heer, me ar 'k zal liaor roepen,
het zal een goede les voor haar zijn!
De onnoozele jongeman ging een trap
op en even later verscheen het mooiste
meisje, dat George ooit gezien had.
En ik ezel heb niet geantwoord! ver
weet hij zichzelf.
Elly, kom je dierharen Martin be
groeten, voordat hij wordt opgesloten.
Ik laat hem niet vrij, eer je getrouwd
bent! Elly was bleek en beefde.
Wel, is dit Martin of niet? vroeg
de oude heer.
Het meisje keek George aan en zei
toen langzaam: Ja...,, en ik zal nooit
iemand anders dan Martin trouwen!
George hapte naar lucht, doch een
smeekende blik van Elly deed de pro
testen verstommen op zijn lippen. Hij
was een galant man en hij begreep,
wat die blik hem verzocht en zweeg.
Nou, wat heb je nu te beweren?
riep de oude heer in triomf. Wil je nog
ontkennen, dat je Martin bent?
Als jullie het allemaal beweren,
zal het wei zco zijn, antwoordde George
gelaten. Elly's oogen straalden van
dankbaarheid. Het was tenminste een
lichte troost. Men bracht hem naar een
kamer, blijkbaar een logeerkamer, op
de hoogste verdieping, waarna de deur
werd afgesloten. Het viel nogal mee, per
slot van rekening was het beter- dan
Geef 15 zilveren Dollars en bii be
hoort U, vroeggeborene!" Ik was zoo
stomverbaasd over r'eze manie r van
zaken doen", dat ik afwerend de hand
ophief. Onmiddellijk ging de pms om
laag, hetgeen toch heelemaal met in
m'n bedoeling lag.
„Maar 12 is hii er toch wel waard. Uil
is gewillig en eerlijk. Alleen omdat we
niets te eten hebben, geef ik hem zoo
goedkoop!"
Ik liet hem zeggen, dat ik mets aan
den jongen had, daar hij geen Lnge.sch
verstond. „Dus.... 10 Dollar. Hij zal
de Hoge Taal der Vreemden spoedig ge
leerd hebben!"
Ik keek vader en zoon een3 aan en
zag de naderbiigekom m broers ori zus
ters, mager, met holle wangen en hon
gerige ocgen. Binnen een maand zou
den zy alle van honger gestorven zijn.
Ik keek naar den jongen.... Om hem
ging alles, hii zou verkocht worden....
zijn blkiken hingen, neenverslon
den een geopende conservenbus! Hon
ger en nood had datgene bü hem afge
stompt, wat wü hooghouden: liefce tot
huis, land en ouders. Ik knikte. Sidde
rend van vreugde nam hij 12 dollars in
ontvangst, twee meer dan zijn laatste
aanbod. En even sidderend betaalde ik
de 12 Dollars uit.Ik had een mensch
gekocht, Ahssing was mijn onbe
twist eigendom geworden! Geroerd nam
zijn vader afscheid van hem, gaf hem
nog goede raad mee en toonde zich bui
tensporig verheugd over de extra-gift
van twee blikken corned-beef. Mijn
„slaaf" zou het goed hebben! Hen ging
mee, leerde werkelijk spoedig Engelsch
en Nederlandsch, en bediende mijn
echtgenoote, waar hii twee jaar trouw
en aanhankelijk als bediende zijn werk
deed. Wü deden hem op de zendings
school in T„ waar hij een vak leerde,
toen wü later moesten verhuizen naar
Peking.
Ik staarde voor mij heenen uit
het droomgezicht van den kleinen Ass-
hing komen de letters te voorschijn..
ik ben weer op het dak van het Grand
Hotel Peking, ik hoor weer den luid
spreker en ik lees verder aan het be
richtje in de „China Star": en
heeft de doorvoering van deze wet in
1933 plaats, zoodat einde 1923 geen sla
vernij meer mag bestaan! In geval van
niet-nakomen dezer wettelijke bepalin
gen zal de slavenhouder per slaaf ge
straft worden met een geldboete van
P00 Mexicaansche Dollar en onmiddel
lijke invrijheidstelling van den slaaf in
kwee! ie."
Mü kan de straf niet meer treffen,
ik houd geen slaaf meer!....
(Nadruk verboden).
„Och, lieve juffrouw, een uur gele
den heb ik een kus van u gekocht
Zoudt u dien niet terug willen nemen
en er mij een glas bier voor geven?"
den nacht buiten in den mist door te
brengen! Toen hii juist wou beginnen
zich te ontkleeden, trok een licht ge
ritsel zijn aandacht en hii zag, hoe een
briefje voorzichtig onder zijn deur werd
geschoven. Het luidde: Duizend maal
dank, u bent een reddende engel, ik
heb nu alle gelegenheid om met Martin
te vluchten, want vader meent hem
vast te hebben en is gerust gaan slapen,
na zijn helpers en dat vreeselijke
wezen, waarmee hü wil, dat ik trouw,
te hebben weggestuurd. Ik heb een
briefje op zijn werkkamer gelegd, zoo
dat hij morgen dadelijk weet, welke
vergissing'hii beging en u wel zal vrij
laten. Uw dankbare Elly.
George zuchtte eens hij vond de
rol van reddende engel maar matig
en kroop daarna in bed, om weldra den
slaap des rechtvaardigen te genieten.
Den volgenden morgen werd hii door
een opeens erg verlegen en nederig
oud heertje vrijgelaten. Jaren later
stond hii eensklaps, op een partijtje,
tegenover een jongeman en zijn vrouw:
dr. Martin Hard en zijn echtgenoote.
Elly was zoo mogelijk nog mooier ge
worden.
George heeft ten eeuwigen dage spijt
gehad, dat hii niet antwoordde!
(Nadruk verboden),
„Den heelen dag kook en bak ik voor
je. En wat is myn dank? Niets niemen
dal kryg ik!"
„Wees maar blij! Ik krijg pijn in
mijn buik!"
Huwelijken tusschen collcga'3
door
TINE BREEBAART.
Hue vaak moeten wij de meening
niet hooren, dat de werkende vrouw
haar bestemming om vrouw en moe
der te worden misloopt.
Toch is deze meening niet gegrond,
daar er minstens evenveel werkende
vrouwen trouwen dan andere, alleen
wellicht op iets lateren leeftyd dan
vroeger, hetgeen echter een gevolg is
van de slechte tijdsomstandigheden.
In zeer vele gevallen is de werkende
vrouw veel meei in de gelegenheid om
haar eventueelen levensgezel te ont
moeten dan het meisje, dat thuis blijft
en niet veel verder dan het enge krin
getje komt, waarin zy verkeert.
De statistieken bewijzen eveneens
dat zeer vele huwelijken tusschen col
lega's worden gesloten en het voort
durend samenwerken maakt het moge-
lyk, dat beide partyen elkander beter
ieeren kennen.
De kans voor onaangename verras
singen kan hierdoor verminderd wor
den, daar beiden in de gelegenheid
zijn elkanders goede en minder goede
eigenschappëh te leeren kennen. Men
ziet elkander bij het werken, leert de
arbeidsprestaties en is men 't tenslotte
met zichzelve en met elkander eens
dat beiden bij elkander passen, dan
zullen zich niet zóó licht groote
teleurstellingen in elkanders karakter
en wezen voordoen.
De meeste huwelijken tusschen col
lega's doen zich voor by groote be
drijven. bankinstellingen, verzekering-
maatschappyen, daar ^eze de meeste
kans bieden tot gemeenschappelyk
ai beiden.
In het vrye beroep zal een huwelyk
tusschen collega's minder voorkomen
ais een gevolg van dagelykseh samen
werken, maar zal veel geschieden door
oen gevo"l van geestelijke saamheo-
righeid, die zoozeer noodig is voor een
harmonisch samenleven. Vooral door
kunstenaars en andere intellectueelen
wordt geestelijk samenleven als eer
ste levenseisch gesteld.
Hoe vaak heeft men niet, dat b.v.
medici met hun vrouwelijke collega's
trouwen en van hoeveel belang kan dit
niet zyn voor den plattelandsdokter?
Zoo ook in de zaken zal de man ze
ker meer vooruit komen indien ook de
vrouw deskundig is, hier geldt: de
man het hoofd en de vrouw de ziel der
zaak.
Zeker is, dat de vrouwen van thans
veel meer geschikt zijn om geestelijk
met hun man mee te leven, dan b.v.
dertig, veertig jaar geleden, nu de
vrouw de gelegenheid gegeven wordt
niet meer de mindere, doch de gelyke
van den man te zijn.
Wanneer jonge menschen zich ge
wend heben onder vreemden te zijn,
voor hen te werken om hun bevelen
op te volgen, zelfs wanneer hen dat
niet altijd gemakkelijk valt. dan zul
len zij, na het doorloopen dezer levens
school. vppl beter !n staat zün om een
leven, dat hen tn staat stelt de teugels
van het huishoudelijk bewind in han
den te hebben, op hoogen prys te
stellen, en naar de juiste waarde te
schatten.
Door arbeid leert men arbeiden.
(Frederik de Groote).
„Wees Uzelf", zei ik tot iemand,
maar hij kon niet, hy' was niemand.
(P. A. de Genestet).
Wie den eenen voet verplaatst, zet
zoo licht er d'and'ren naast.
(H. Tollens).
HET LEVEN VAN DE ANDEREN.
Die anderer blijdschap, anderer
leed als zijn eigen gevoelt, leeft er
duizend en zal de vrucht van dui
zend levens hebben.
Beets.
Terwijl ik het citaat van Beets neer
schrijf, hen ik my' ervan bewust, dat
hy er eigenlijk iets anders mee heeft
bedoeld, dan ik er in voel. Beets leefde
in den tijd voor tachtig, in den tijd van
het valsche sentiment, toen men elkaar
in proza en poëzie „weenend om den
hals viel", toen men onbaatzuchtig zijn
geluk prijs gaf voor dat van anderen,
toen men zoo prachtig onzelfzuchtig,
zoo rein, zoo infatsoeniyk was. Toen
men stierf aan een gebroken hart en
voor de eer van zijn naam.
We zyn die valsche eerbaarheid ge
lukkig ontgroeid. We bekijken onszelf
een beetje eerlijker en geven toe, cat
we egoïsten zijn, dat óns geluk ons het
naaste ligt. We offeren ons niet meer
op, we „weenen" ook net met onze
vrienden, we kloppen hen hoogstens
vriendschappelijk op den schouder, en
we prebereen hen te helpen. We offe
ren ons daarvoor niet op, we verrijken
onszelf door te helpen en we zijn ons
dat bewust.
Daarom irriteert het een irr'«rn
mensch ook zoo, als hij van opofferin
gen hoort spreken. „Ik heb my elan
maar weer geofferd", zeggen alleen,
zij, die „edel" en „interessant" willen
lijken.
Nee, het ons verdiepen in de blijd
schap, in het verdriet van anderen
brengt geen opofferingen mee. Als wü
de blijdschap neg kunnen vermeerde
ren, a's wü het verdriet wat kunnen
verzachten, dan géven wü niets, dan
kragen wü vreugde en voldoening.
En in hoe meer levens wü ons ver
diepen, hoe rijker ons eigen leven
wordt. Niet door maar in het wilde weg
mee te juichen en mee te hullen, nee,
door werkelijk de vreugden en moei-
'Ü'kheden van anderen te ieeren kennen.
We voelen dan het leven om ons ip
duizend schakeeringen, we staren ens
niet langer blind op eigen wederwaar
digheden. we gaan het leven in een heel
nieuw licht zien. Hét is zoo veel grooter
geworden, we gaan vergelijken, we ver
gelijken onze moeilijkheden met die van
anderen, we toetsen onze vreugde aan
die van anderen. Het wordt één geheel.
Pas als we zoo voelen, kunnen we
werkelijk samen gaan. Dan vloeien onze
levens ineen, we herkennen ons leven
in dat van anderen. Dan helpen we an
deren zooals we onszelf zouden helpen,
omdat we allen in hetzelfde leven staan,
Dan voelen we ook de moeilijkheden
van anderen mee en we strijden er even,
hard tegen als zijzelven. Het zijn ook
onze moeilijkheden geworden.
Het tranenrijke medelijden verdw" t
hierbij. De hartroerende daden \sn
zelfopoffering verhuizen naar het land!
van den schijn. We k'agen niet, maai}
reiken elkaar de hand. We gaan samen
verder.
En in ons groeit het leven, het wordt
rijker, ruimer. Wij offeren niet, wü
ontvangen.
Dr. JOS. DE COCK.
„Dat is lekker, ('athr'en, neb je het
recept uit een kookboek?"
„Neen, op het concert van gisteren-*
avond vertelde een dame achter my het
aan haar buurvrouw!"
(„Vart Hem").
i
EVEN LACHEN.
„Men kan geen eieren krijgen zon»
der kippen", zei de onderwyzer in -da
klas.
Jantje stak zyn vingertje op ep
zeide: „Meester, mün vader kan dat
wel!"
„Zoo, Jan", hernam de onderwijzer»
„vertel my dan eens, hoe dat kan".
„Hjj houdt eenden, meester!"