aaü/iM> i
.al
n0BgJi s«aSl'S
Beste jongens en meisjes!
't Is al heel lang goleuen dat ik jullie
eens gevraagd heb de raadde, ossin-
gen niet in een envelop te .oppen,
maar het blaadje dicht te vouwen en
er op te schrijven „raa^He.oplossin-
gon". Ook heb- ik vroeger al eens ge
vraagd om je leei'tjjd oj» te geven, die
wil ik graag weten om de verloting
van de boeken m'n keuze ie kunnen be
palen. Nu weet ik soms niet of de
vriendjes of vriendinnetjes, die een
boek hebben acht of twaalf jaar zijn. En
je kan aan een jongen van acht jaar
nu eenmaal geen boek voor een jongen
van twaalf geven en ook andersom niet.
Jullie willen daar dus volgende weck
wel eens aan denken, hè? Ik ben be
nieuwd hoeveel er het vergeten zullen.
Je zal vast zien, nog heel wat. Mis
schien geef ik volgende week het aan
tal wel eens op en dan zal je versteld
zijn, hoeveel domooren er nog in Den
Helder rondloopen. Ben jij er ook bij??
Tiny Wilmink. Het briefje dat bovenop
ligt en dat dus het eerst beantwoord zal wor
den, is bet briefje van het nieuwe raadsel
vriendinnetje, Tiny Wilmink. Je hadt vast
niet gedacht dat je vandaag zoo'n eereplaatsje
in ,,'t Juttertje" zou krijgen, Tiny, is het wel?
Maar je hadt ook zoo'n net briefje geschre
ven, voor een meisje van negen jaar, dus dat
mocht wel.
Martinus LangeveldDe Koog (T.). Het
was je zeker te ver, de vorige week, Martinus,
om van De Koog naar 't Horntje te wande
len, want ik heb niets gezien, hoor. Maar als
het mooi weer is, moet je het eens doen, want
het is wat een fijne frissche en gezonde wan
deling. Met de groote vacantie, dan heb je
den tijd en dan ga je maar eens vroeg op
stap, want op Texel mag je niet lang slapen,
daar is het 's morgens veel te mooi.
Henk Goutier. Op de slooten, achter de
Huishoudschool hebben ze al op de schaats
gereden, Henk, en Itapiet haar neus zag van
daag nog paars, dus het vriest nog, wie weet
hoe gauw je op het „Rottengrachie" kan
rijden. Maar pas nu nog maar op. want nu
bijten de ratten je nog in je beenen.
Germaine Franken. Ik had die oogen
van jou wel eens willen zien, Germaine, toen
jij Zaterdag die verrassing in ,,'t Juttertje"
las. Ze waren zeker zoo groot als boterham
bordjes en je hartje klopte zeker zoo hard
als de wekker. Vond je het boek mooi? En
heb je het al uitgelezen?
Ina Boels. Nu woon je dus niet meer
zoo dicht bij Germa'ne, Ina. Ik weet niet
precies waar nummer 95 is, maar je kijkt
zeker uit over het land, hè? Nu, dat is
prachtig, want nu kan je de zon onder zien
gaan en je kan heel, heel ver zien. De brief
jes beantwoord ik altijd op de volgorde
waarop ze voor me liggen en het is dus toeval
als je bovenop ligt, dat begrijp je, want het
zijn er altijd een heele stapel.
Dedi de Vroome. Dat je de vorige weck
niet onder de briefjes werd beantwoord,
Dedi, kwam daardoor dat je me niets ge
schreven had. waarop te antwoorden was. Als
jc graag een briefje hebben wil, dan moet je
ook de moeite nemen me iets te vertellen van
Jezelf of van school of van thuis. Dus denk
daaraan volgende week, hoor, anders moet
Ik je weer teleurstellen.
Georgette Kikkert. Ja, hoor, ik ben ook
wel eens ziek geweest, toen ik klein was. Ik
weet nog goed dat ik eens een heel erg zeere
vinger had en het was aan m'n rechterhand,
dus ik kon niet schrijven. Ik mocht fijne
hoekjes lezen en op een morgen gaf m'n on
derwijzer me. een lei en zei: ,,Ga maar eens
wat teekenen". Nu. dat vond ik ook'wel pret
tig en ik aan het teekenen en toen kwam hij
hij mij kijken en zei: „Zoo mannetje, kan jij
zoo goed ojekenen, nu n-aar dan kan i.j we!
schrijven ook. hoor". En toen was het uit
met de pret van liet hoekenlezen. Wat ha l ik
er een spijt van Zeg, zullen jullie op school
niét te veel babbelen over de raadsels, anders
krijg ik vandaag of morgen nog een brief van
jullie onderwijzer.
Ah Mulder. Nu, Ab, heelemaal goed was
het nog niet, hoor. maar omdat je nu zoo
gauw jarig bent cn bovendien een van m'n
jongste raadselvriendjes, heb ik je rijmpje op
genomen. Als je twéémaal zeven bent zal liet
wel beter gaan, denk ik.
J.aurie Hagen. Kom, dat is leuk, dat
zoo'n oud-raadselvriendinnetje weer eens mee
gaat doen. ik weet er nog wel van, hoor, dat
je vro :,er meedeed. Hoe lang is dat geleden?
En hen je nu van plan me weer niet in den
stee'.: te laten na een maand? Een leuk versje
heb je yr-aakt op je broertje, Laurie. 't Is
zeker c n lieve ratelaar, hè?
e;i d. Wal. Ik kan me heel goed be-
grikiwi je het fijn vond in de bioscoop,
leen, er n ook nog wel een massa andere
"dingen I11 liet leven, die fijn zijn, maar tocli
niet gnrl voor je, en dan moet je ze laten,
dat is toch altijd het beste.
Dina Wismcyer. - Zeg. nieuw raadsel
vriendinnetje, ik zou geloof ik maar niet pro-
heeren om iedere week een verhaaltje in te,
zenden, want dat zal je niet meevallen. Weet
je wat je we! mag doen, mij iedere weck
een verslagje sturen van alle dingen die er 111
die week met je gebeurt zijn op school en
thuis en met je vriendinnetjes. Dat kan ook
een verhaaltje worden en dan ga ik je iedere
week wat terugschrijven. Afgesproken?
Corrie v. d. Veen. Goeiemorgen, daar
had ik van jou een jongetje gemaakt, Corrie,
nu dat vind je misschien wel eens leuk voor
een keer, want een jongen kan veel wilder
spelen dan een meisje en dat is ook wel eens
aardig. Als je broertje uit „Zonnegloren te
rugkomt. dan mag hij natuurlijk meedoen met
de raadsels. Je moet me zijn naam eens schrij
ven, dan krijgt hij een briefje van me in
,,'t Juttertje". Je mag volgende week je raad
sels wel aan den achterkant van je briefje
schrijven, hoor, anders kost het zooveel brief
papier.
Catrientje Laan, Brakkeveldweg. Zeg
Catrientje. zal je er om denken, dat je niet
mag schrijven, zooals je spreekt, b.v. „we
spelen altijd met mekaar" en andere derge
lijke uitdrukkingen. Als je het op school doet,
dan fronst je onderwijzer minstens een paar
maal z'n wenkbrauwen en zie je op je rapport
een leeiijk cijfertje staan voor je taal. Wat
een leuk versje heb je gemaakt over je
„kamertje". Dat neemt zeker een groote
plaats in je hart in?
Ati v. Strijen. Dat kan ik nog zoo maar
niet beloven, Ati, of ik op die gymuitvoering
kan komen, 10 Februari, maar als het eenigs-
zins mogelijk is, nu, dan heb ik wel zin om
eens te kijken en je moet me dus tegen dien
tijd er nog maar eens aan herinneren.
Tony Sinnige. Zou het heusch winter
worden, Tony, te oordeelen aan die koude
neus van jou wel. Het zou wel fijn zijn als
jullie eens een paar dagen konden sneeuwbal
len gooien en schaatsenrijden. Ik gun het jul
lie echt, al is het akelig voor alle mensclien
die langs den weg zijn en voor de pinda-man
netjes. Dat versje heeft je moeder zeker ge
maakt, hè? Want zoo maakt een klein meisje
als jij het nog niet. Of hebben jullie het samen
gedaan?
Stientje Alexander. Ais het aantal raad-
selvriendjcs en vriendinnetjes blijft groeien
zooals de laatste weken, Stientje, dan kan je
ze over een paar weken niet meer tellen. Je
zal het zien.
Harm Leyen. Je naam was ik vergeten,
Harm. Dom hè? 't Voornaamste is dat je bij
de goede oplossers staat en dat is in orde,
hoor. Hebben jullie een fijn kinderfeest ge
had van de Spceltuinvereeniging?
Sientje Nieuwdorp. De jongens bij mij
in de straat hadden zulke gladde glijbanen
gemaakt, Sientje, dat ik er met m'n fiets
bijna niet overheen durfde gaan. Je wensch
voor een dik pak sneeuw is niet in vervulling
gegaan, hè? Maar wie weet hoeveel sneeuw
er nog in de lucht zit. Misschien kan je vol
gende week de deur niet uitkomen.
Nellie Nieuwdorp. Gisterenmiddag was
ik niet klaar gekomen met m'n briefjes, Ncllic
en nu, Vrijdagmorgen, neem ik er nog een
half uurtje af, om jullie verder te beant
woorden. Wat was de wereld vanmorgen
mooi, hè, net een sprookjeswereld, alles zoo
dik onder de sneeuw, ik was er blij om, want
nu hebben jullie vandaag vast veel pret en je
kan bijna niet wachten tot de schoolbel om
twaalf uur luidt.
Cobus Nieuwdorp. Je uitzending is
goed overgekomen, hoor, alles was duidelijk
hoorbaar, maar vandaag is er op straat niets
te hooren, alles wordt gedempt door het dikke
pak sneeuw dat er ligt. Ik ga ook tusschen den
middag sleetje rijden en sneeuwballen gooien.
Zullen we een sneeuwballengevecht houden?
Kom dan maar bij me in de straat, dan zal
ik je haar van je hoofd kogelen, zoodat je met
een kale knikker naar huis toe gaat.
Gretha v. d. Vliet. Alweer zoo'n mooi
versje. Maar dat is toch niet van jezelf. Denk
er om, ik vind het goed als je een versje in
zendt, dat je heel mooi vindt, ma.1r dan de
naam van den dichtcr(es<!) er onder die het
gemaakt heeft, hoor.
Nancy Klok. Dat raadsel is bekend, Nan-
cy, en je zal dus een ander op moeten zoeken,
hoor, als je het in ,,'t Juttertje" wilt hebben!
Leny Hazebroek. Die twee versjes, die
jij de vorige week had ingezonden, had ik
onder elkaar gezet en er toen één naam onder
geschreven, nu was toevallig het cene versje
op pag. 6 en het andere bovenaan op de vol
gende pagina opgenomen, waardoor het leek
of ze niet bij elkaar behoorden. Maar een
vergissing was het niet, hoor.
Corneli José. Als jij op de Gr. v. Prin-
stererschool bent, Corrie, dan moet ik jou
bijna iederen dag zien, want daar kom ik
altijd langs 's middags tegen twee uur. Wist
ik nu maar wie je was, hè?
Corrie Smit. Wat kan jij leuk een opstel
maken, Corrie, als je groot bent kan je ook
vast in de krant schrijven. Je schreef zoo aar
dig over het boek dat je. hebt gehad en ik
vind het wat fijn dat jij er zoo van geniet.
Veel plezier hoor in dat dikke sneeuwpak dat
de wt reld heeft aangetrokken.
Emma José. Of ik het fijn vind dat er
sneeuw ligt. Nu. en of, de wereld is nu zoo
mooi. In den tuin stonden vanmorgen vroeg
de boomen zoo stil, net of ze verwonderd
waren over dat witte kleedje dat om hun
schouder hing en alle dingen waren honderd
maal mooier dan anders. Een leeiijk schuurtje
was een tooverhuisje geworden en een
oude bezemsteel was zoo prachtig, dat als hij
geleefd had, hij zoo trotsch als een pauw
was geworden en dan moet je al die kale
boomen zien in de P. H. Laan, anders kra
ken hun takjes maar wat in den winterwind,
maar nu droegen ze hun witte pakjes zoo
blij. Wat een pienter broertje heb jij van
anderhalf jaar. je bent natuurlijk mal op hem.
Hennie Hollander. Nu is je verjaardag
voorbij, Hennie, en jij bent elf jaar. Ik moet
je eerst nog feliciteeren, want de vorige
week wist ik het niet. Ik hoop dat je een
prettigen dag hebt gehad en dat schrijf je
me velgende week natuurlijk wel.
Annie v. d. Voet. Nog een jarig vrien
dinnetje en jou kan ik dus twee dagen voor
den feestdag gelukwenschen. Nu, ik hoop dat
ie net zoo'n fijnen dag als Hennie hebt en
dat het je heele nieuwe jaar maar gezond
en blij mag zijn.
Joh. v. Vliet. Ziezoo, nu weet ik ten
minste dat je een meisje bent. Dat was een
fout van mij, de vorige weck. Joh., ik had
vergeten je naam onder het versje weg te
slaan en nu heb jij dus gepronkt met veeren
die niet van je zijn. Nu, dat was buiten je
schuld.
Adriaan Aggenbach. Wat heeft dat
jarige nichtje van jou een mas: a gehad,
Adriaan, maar daar was niet veel speelgoed
voor jou hij, hè. Wanneer ben jij jarig? Ook
in den winter of wacht je tot het warmer
geworden is?
Jo Burger. De sneeuw is er weer, Jo.
en nu een pak waar je tot je enkels inzakt,
maar de vorst is weg en ik geloof ook niet
cl at we van de maand nog op de schaatsen
komen, maar de winter is nog niet om en
je weet niet wat we nog krijgen.
Annie Jansen. Nee, ik heb er nog niet
aan getwijfeld, hoor, Annie, dat jij niet meer
mee zou doen. want jij bent een van de
trouwe vriendinnetjes en die geven het raad-
seloplossen niet zoo gauw op.
Nu jongens en meisjes, ik ga gauw
aan m'n andere werk beginnen, tot vol
gende week maar weer.
KIN DERV RIEM)
ZUS WEET HET.
Zus moet op haar broertje passen,
Pa en ma gaan ergens heen.
Moe-zegt: „Zus, hier zijn wat koekjes,
Geef klein broertje er af en toe één".
Zus neemt de zak met koekjes,
Van de tafel, in haar hand,
En gaat op een stoeltje zitten,
Bij klein broertjes ledikant.
Telkens geeft zij hem een koekje,
Terwijl zij zegt: „Van Pa en Ma",
En als „dankje" moet broer zeggen,
Heel veel keeren: „da, da, da".
Broer wil eind'üjk niet meer hebben
Hij is 't koejes eten moe,
En Klaas Vaak, die is gekomen,
Broertjes oogen vallen toe.
Den volgenden dag is broertje lastig,
Huilend roept hij pa en ma,
Komen die dan bij zijn bedje,
Schreeuwt hij steeds maar: „da, da, da"
Pa en Ma, kunnen niet begrijpen,
Wat klein broertje toch mankeert,
Ma zegt: „Zou hij tandjes krijgen?"
Pa vraagt: „Heeft hij zich bezeerd?"
Zus komt thuis, gaat naar zijn bedje.
Zegt: „Ik weet wat broertje wil",
Zij geeft hem de zak met koekjes,
Dadelijk is klein broertje stil.
Pa en Annie W.
MIJN KAMER.
Ik heb een eigen kamer,
Die houd ik keurig net,
Daar bloeien al mijn plantjes,
Daar staat mijn divan-bed.
De kussens en 't kleedje,
Die heb ik zelf geweefd,
Er is toch zeker niemand
Die zoo'n mooi hokje heeft.
Catluientje Laan, Brakkeveldweg.
IEDER JAAR.
Eenmaal in een jaar,
Dan is het zoowaar,
En dat is altijd geweest,
Voor ieder kind een dagje feest.
En nu mag ik het weer beleven,
Dat ik voor het eerst word zeven.
Ab Mulder.
MIJN BROERTJE.
Ik heb nog een klein broertje,
Van bijna 3 jaar oud,
En 'k wil u wel vertellen,
Dat 'k heel veel van hem houd.
Hij heeft er dikke wangen,
Die lieve kleine guitl
Hij kan al aardig praten,
En babbelt honderd uit.
Maar als ik soms moet leeren,
Dan is het niet zoo fijn,
En kan, als broertje babbelt,
Soms wel heel lastig zijn. Lauri Hagen.
KLEINE GRETA.
Kleine Greetje ligt
Op het ziekhedje nêer,
Het kindje d'r keeltje
Dat doet haar zoo zeer.
En Moe waakt bij het bedje,
In de oogen een traan,
Ach, zou voor haar kindje,
Het doodsuur al slaan?
Heel stilletjes treden ze,
Naar liet bedje al heen,
En smeeken om redding
Aan God door gcbeên.
Ze staren naar het zusje,
En Moe slaakt een zucht,
Het kindje d'r zieltje,
Is d'aarde ontvlucht.
Ach, moedertje ween niet,
Wil juichen veeleer,
De hemel toch telt er
Een engeltje meer. Tony Sinrige.
WILGEKATJES.
't Zijn katjes zonder klauwen,
Ze kunnen niet miauwen,
Maar zijn zoo zac',19 als zij,
't Zijn katjes zonder pootj.s,
Ze groeien langs de slootjes.
Je loopt er vaak voorbij.
't Zijn wit fluweekn katjes,
Ik vind ze echte schatjes,
Ze zijn zoo poezig klein,
En schijnt de zon er boven,
Dan staan ze goud bestoven
Alsof ze jarig zijn.
DE SPREEUWEN.
Als ik des morgens wakker word,
Dan hoor ik reeds de spreeuwen,
Zij zitten boven op het dak,
Dan om het hardst te schreeuwen;
En ais ik dan mijn bed uit spring,
Om voor het raam te kijken,
Dan vliegt heel het gezelschap weg,
Om elders neer te strijken.
Dan strooi ik vlug wat restjes brood,
Op 't platje voor de ramen,
De vogels spieden uit boom en gooi,
En overleggen samen;
Eén der brutaalste van den troep,
Komt, zonder te bezinnen,
De rest die volgt dan onverwijld,
't Ontbijt dat gaat beginnen.
Leny Hazebroek,
HET SPOOK.
Wcest stil, en luistert naar wat ik verhaal,
Luistert allen met aandacht, en maakt geen
kabaal;
't Was avond, ik lag al een poosje in bed,
en kon er den slaap maar niet vatten,
Werd plotseling een stoel op mijn kamer
verzet,
En 'k hoorde geluid op de matten,
't was donker, dus kon ik natuurlijk niets
zien,
Een huivering voer door mijn leden,
Wat zou dat zijn, een muis misschien?
Want poes die was beneden;
Hoe kon een muis een stoel verplaatsen,
Zoo dacht ik bij mij zelve,
'k Lag onder de dekens en luisterde stil,
De klok sloeg kwart voor elven.
Gelukkig, ik hoorde een deur open gaan,
En mijn Ouders zij kwamen naar boven,
Even later kwam toen mijn Moeder aan,
en sloot het raam, dat was open gegaan,
door den wind, die de stoel had verschoven.
Leny Hazebroek.