MET WEGENER IN GROENLAND. 577 VAN ZATERDAG 4 FEBRUARI 1933. De onzichtbare aanvaller. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Een tocht met motorsleden door Groeniand's dreven door FRANZ KEBL. Slededrijver en marconist. De schrijver dezer regelen was een Ier medewerkers van prof. Wegener, die bij zijn expeditie in Groenland den heldendood als pionier en onder zoeker vond. Men had aan de kust een kampement ingericht en in het binnenland een hut, de „Eismitte" gebouwd, waar twee geleerden van deze expeditie zouden overwinteren. Voor den tijd der eenzaamheid had den zij voldoende voorraad ontvan- ■;en om zich te bewegen en te leven. Bij deze voorraden bevond zich ook een ijsmotorslede, die door den schrijver bediend werd. Wegener stierf tengevolge van de koude, on derweg van „Eismitte" naar de kust Met Wegener in liet Groenland-ijs niemand, die de laatste expeditie van dezen eminenten onderzoeker en mehsch heeft meegemaakt, zal deze avontuurlijke dagen, nachten en weken ooit kunnen vergeten!... Ik ontving met drie andere leden der expeditie opdracht van het zoogenaam de „200 kilometer-depot" met behulp van twee motorsleden een bepaalde hoeveelheid petroleum en een ver plaatsbaar winterhuis naar „Eismitte" te brengen. Deze taak was verbonden met groote en dikwijls zeer onverwach te moeilijkheden, in de eerste plaats wegens de groote gevaren, welke het terrein zelf meebracht en verder wegens de onzekerheid, hoe en of de propellersleden in het Groenland-ijs zouden voldoen, want Wegener was de eerste, die hen in dienst van een expe ditie stelde. En wij moesten menige harde les incasseeren. De feiten weten daarvan een woordje mee te spreken.... Tn het 200-kilometer-depot lag o.a. een kist „pemmikan", een soort kracht- voedsel, dat als noodproviand voor voor bijgaande reisexpedities moest dienst doen. Wij hadden daarvan reeds meer dan de helft verorberd, toen wij ge dwongen werden tot zes dagen rust en afwachtenWij bevonden ons juist in het midden van den afstand West- station-Eismitte, toen 's morgens ver der reizen onmogelijk bleek te zijn: sneeuwstorm! Weliswaar was de ge- heele weg duidelijk aangegeven, maar een sneeuwstorm op Groenland laat niet met zich spotten en men raakt ge makkelijk den weg bijster. Van dezen weg mochten wij niet één kilometer af wijken, want dat veroorloofde onze ben zinevoorraad ons niet! En de eerste reis met deze propellerslede moest ge lukken; het ging om onze eer! Op af standen van 500 meter stonden hooge masten met een zwarten wimpel en om de 5 kilometer een hooge sneeuwkegel met een stuk zwarte stof er over heen. De eene kostbare dag na de andere verstreek en niets wees op verbetering. De natuur had geen erbarmen en schudde sneeuwvlok na sneeuwvlok over ons en het landschap uitHet was reeds laat in het jaar voor derge lijke reizen en Wegener had ons her haalde malen op het gevaar van een dergelijke onderneming in dien tijd van het jaar gewezen. Daar wij echter toch op goed weer hoopten en alles zich in den beginne vrij gunstig liet aanzien, zoodat wij in één dag ons doel bereikt hadden, waren wij niet onderweg op gehouden. gingen wij op weg. Wij bleven wachten, hoewel de kwestie van de proviand moeilijk begon te worden. „IJsbeer" en „sneeuwmuseh" staken Toen onze stemming het nulpunt dicht genaderd was, had het wonder plaats: op zekeren morgen straalde het weer helder wit uit de lucht en bleek er geen vlekje sneeuw meer te vallen! Dadelijk gingen wij op weg! De beide propellersleden waren diep inge sneeuwd en moesten eerst uitgegraven worden. Terwijl de motor van „ijsbeer" reeds warm geloopen was, slaagden wij er niet in „sneeuwmusch" op gang te krijgen. Alles werd geprobeerd! Tever geefs. Om niet te veel brandstof te ver bruiken, stelden wij de motor van „Ijs beer" weer af en begonnen met ver eende krachten alle experimenten te ondernemen, die men in dergelijke ge vallen met een vliegtuigmotor pleegt te ondernemen Het eene uur ver liep na het anderede motor w ei- gerde halstarrig warm te worden. Ten laatste verwarmden wij die met onze spirituskoker en de soldeerlamp en werkelijk wij hadden succes! Intus- schen was de andere motor weer afge koeld! Tegen den middag hadden wij eindelijk beide motoren op gang gekre gen. Misschien zouden wij nog vertrok ken zijn ook, als wij de sleden van de plaats hadden kunnen krijgen. Maar een nieuwe belemmering deed zich voor. De sledeijzers waren zoodanig vastgevroren, dat zij wel in den grond gegroeid leken! Daarom stelden wij de start tot den volgenden dag uit, want wij waren door de urenlange draai- en schud-arbeid in de ijle lucht van 2700 meter hoogte, zoo uitgeput, dat wij haast geen adem meer konden krijgen. De lucht schijnt hier veel ongunstiger samengesetld te zijn, dan op dezelfde hoogte in de Alpen. Doodvermoeid zochten wij onze legersteden weer op, heerlijke, warme slaapzakken! De vol gende dag: nevel en sneeuwval! Wéér wachten! In ieder geval konden wij weer op kracht komen. Onze toestand begon kritiek te worden De nachten werden steeds kouder! Op het ,,200-ki- lometer-depot stond een meteorologisch registreerstation en de meter zonk tot 30 graden. De volgende dag bracht redding: geen nevel en geen sneeuw! Nu of nooit!Met voorbeeldigen ijver ren den wij naar de sleden en laadden ze af, om beter op gang te komen. Na de laatste startervaringen ging het beter. Beide motoren sloegen na niet al te lan gen tijd behoorlijk aan en wij voeren met de beide leege sleden de startbaan hard. Op ieder der beide sleden kwam een last van 600 kilogram en het weer opladen van deze last was een heel werk in de kniehooge sneeuw! Snel waren ook eenige tenten en gereed- schapstasschen opgeladen. De natuur overwint! Nu kwam het moeilijkste deel van de start. Het was kolossaal moeilijk, de be laden slede in beweging te zetten. De ijzers kleefden vast aan den sneeuw- bodem om door de werking van den steeds sterker wordende propellerdruk van zelf los te wringen. Dat gaf na tuurlijk plotseling een schok. Dit ver kregen wij zooals wij reeds bemerkt hadden door schudden en wringen van de slede bij volgas! Gewone men- schenkrachten konden de slede niet los trekken. En nog had men alle beschik bare kracht noodig om met vier man een slede los te trekken. Bij de start van de „sneeuwmusch" waren wij nog met z'n vieren. Nu moest Schif, onze kameraad, met de „sneeuwmusch" ron den rijden, terwijl wij drieën de „Ijs beer" op gang brachten. Het was steeds een pak van ons hart, als alle sleden liepen! Onder het rijden sprong Lissey dan bij Schif op de bestuurdersplaat sen, terwijl Kraus en ik op de „Ijs beer" sprongen. Maar zooals in Groenland dikwijls voorkomt ook ditmaal kregen wij tegenwerking van de almachtige natuur. Toen de sleden koers naar het Oosten zetten, werden tegenwind en stijging ons zoozeer de baas, dat onze gemiddelde snelheid van 20 kilomerter per uur snel vermin derde. De ijzers zonken diep in de zachte, nieuwe sneeuw. Kraus sprong van den „IJsbeer" en duwde uit alle macht! Maar het hielp niets... Drie honderd meter verder bleven beide sleden in de sneeuw steken! Wij waren geslagen!... En beter reisweer zouden wij in dezen tijd wel niet meer krijgen. De verwenschte, versche sneeuw dwong ons, de reis op te geven, hoewel met looden schoenen! Een moeilijke terugtocht! Wij laadden onze last af en zetten alles samen, om een depot te vormen. Daarna ondernamen wij den terug weg naar Weststation met een leege slede. Kort na den stort van „Sneeuw musch" werd Schif door het omvallen door F. GEiRNSEN. Toen Dr. Lester, na het dringend en geheimzinnig briefje van zijn vriend Sadwill te hebben ontvangen, zich vrij maakte van diverse verplich tingen en naai Sadwill's landgoed ver trok, een halve dagreis, meende hij te doen te hebben met een zenuwstoring bij zijn vriend. Weliswaar had Sadwill nooit den indruk gemaakt zwakke ze nuwen te bezitten, doch Dr. Lester wist, dat hij een zeer bewogen jaar achter den rug had. Sadwill had, door gewaagde speculaties aan den rand van een faillissement gestaan. Het was weliswaar niet de eerste keer, doch per slot van rekening was hij nu niet zoo jong meer. Dr. Lester bepeinsde, dat het geld, óók als het iemand zoo wonderlijk goedgunstig is als Badwill, toch nooit veel geluk brengt. Het oefent een toovermacht uit. Sadwill zou rustig en vredig zijn laatste levens dagen kunnen slijten op zijn mooie buiten, Dat was altijd zijn ideaal ge weest en toen hij er heen trok, scheen hij vast van plan, niet meer te specu- learen. Toch trok hem het oude, koortsachtige spel weer in den maal- kolk van kans en wederkans. Dr. Lester kwam in den namiddag aan en werd door een stijven knecht naar een vertrek gebracht, waar Sad will hem tegemoet trad. De dokter had moeite, zijn onthutstheid te verbergen. Wat daar tegenover hem stond was de schaduw van Sadwill, dien hij acht maanden geleden voor het laatst ge zien had als een robust, joviaal, kern gezond man, bijzonder sterk van zich zelf en niet bang voor dood of duivel. Nu waren zijn wangen grauw en inge vallen en in zijn diepliggende oogen smeulde onmiskenbaar een vreemde, een dierlijke uitdrukking van angst. Ik dank je, dat je bent gekomen, zei hij en drukte Dr. Lester beide han den. Jij bent de eenige, met wien ik kan praten erover, de eenige wien ik de volle waarheid durf te zeggen. en die me misschien niet voor gek zal verklaren, zooals de politie me heime lijk doet. Dr. Lester sloeg hem ongerust gade. De man, vroeger zoo zelfverzekerd en kalm, scheen doorsidderd van onrust. Zijn handen bewogen zich voortdurend doelloos, zijn oogen zwierven rond, zijn stem was hakkelend en zwak. Hij belde en liet iets te drinken brengen. Toen begon hij zijn verhaal. Luister, wat ik je nu beken, weet niemand van me. Jaren geleden als bengel van negentien heb ik dom heden begaan, groote domheden. Ik liet me in met een misdadiger, ik.... was zijn medeplichtige bij verschil lende inbraken. Hij stokte, bevoch tigde zi,jn droge lippen en ging door: Ik zweer je, dat ik later het tien dubbele van het gestolen geld aan lief dadige doeleinden heb geschonken. Het is niet dat, wat me het zwaarst op mijn geweten drukt. Maar die man. wel, op een dag werd ik gepakt.... de politie was bereid, gezien mijn jeugd, me vrij-uit te laten gaan, als ik tegen hem getuigde en ik.... deed het. Hij was al eenige malen veroor deeld geweest en kreeg een zware straf. In.wel ik ging onder in het leven van een welrdstadik ver anderde, toen ik eenmaal gefortuneerd was, mijn naam.... ik vergat dien man.... hij heette Tomas. Weer stokte hij, dronk een glas jenever, vulde het dadelijk weer en dronk nog eens. Dr. Lester sloeg het met stille afkeuring gade, doch verzweeg voor- loopig. Je weet, ik wilde me hier terug trekken en in vrede van mijn geld ge nieten. Toen daagde hij op. Hij hield ervan, door het uitgestrekte park te wandelen dat bij het landgoed hoort. .Te weet, dat ik het met moedwil na tuurlijk laat groeien, zoodat het een stuk bosch schynt. Op een middag wandelde ik daar weer, het schemerde, want het was geen zonnige dag, de hemel was met wolken bedekt. Op eens gebeurde er iets zonderlings. Aan mijn jas vlak bij mijn schouder, stak een kleine pql, waaraan een stuk pa pier bleek te zitten. Daarop stond alleen: „De wraak komt laat, maar komt onherroepelijk! Thomas." Ik stond als versteend en keek rond. Niets.... dicht gebladerte en boom stammen en struiken. Ik keerde naar huis terug en dacht lang na, wat ik zou doen. De politie waarschuwen? Je begrijpt, dat ik de waarheid liever niet wilde zeggen. Dus besloot ik af te wachten. Ik ben niet laf van nature, Lester. Ik heb een re volver, die ik van toen af steeds ge laden bij me droeg. Eenige dagen ver gingen. Op een morgen wandelde ik vlak bij huis, in den tuin, boog me over een bloemperk en voelde plotse ling iets prikken in m'n arm: een pijl. Ik haalde mijn revolver te voorschijn. Maar waarheen schieten? er was niets te zien! Wel.... die scène herhaalde zich eenige malen. Toen ging ik naar de politie. Ik sprak over een oude veete, van de bedreiging. Er gingen twee rechercheurs met me het park in. Na tuurlijk gebeurde er niets, was er niets te vinden. Maar toen we terug keerden suisde er weer een pijl ergens vandaan. We stortten ons in het struikgewas, maar er was niets te zien, het schemerde trouwens al.... De politie heeft toen een tijdlang het park bewaakt. Toen gebeurde er niets, maar zoodra de bewaking werd opge heven, kon ik me nauwelijks uit huis wagen. Ik denk erover alle boomen te laten omhakken en alle struiken te laten wegnemen een heel eind in het rond. Lester dacht na en zei toen: Mis schien zou je wijzer zijn, ems eer tijdje op reis te gaan. Er kwam een koppige trek om Sad will's mond. Neen! Ik laat me niet verdrijven door dien ellendeling! Ik had me voorgenomen, hier te blijven wonen en ik blijf hier! Hij sprak heftig, doch hij sidderde en na een oogen blik voegde hij erbij: Trouwens, hij zou het immers te weten komen en me volgen. Dat is de vraag. Heb je nooit iets

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 13