AM STER DAM SC HE U_ BRIEVEN MARINE-BRIEVEN UIT INDIË. De Pinda-mannetjes. We zijn in Amsterdam niet rijk aan typische straat-verschijningen. Na het verdwijnen van de oude nacht-snorders als de Taaie, de Oude Turk, de Gare, benevens van het ex-gemeenteraadslid „Hadt je me maar", zijn we er bepaald arm aan. Moos, de bloemenverkooper die 's avonds de verschillende café's en bars in de buurt van het Rembrandt- plein afloopt en zijn kleine dwerg-ach- tige collega Kareltje die voornamelijk op en om het Leidsche plein werkt, daar is het tegenwoordig vrijwel mee afgeloopen. Tenzij men daar dan nog bij zou willen rekenen figuren als de „inter-asterale" dichter Rensburg en een enkelen schilder of acteur met ka rakteristiek uiterlijk, die echter niet ten volle onder de categorie „straat figuren" in engeren zin vallenJa, we hebben natuurlijk ook nog een vrij groot legertje straatmuzikanten: vele bruggen zijn chronisch bezet met een aantal, door de politie toegelaten violisten en we zijn zelfs in het bezit van een soort straat-jazzband die den laatsten tijd in de plaats kwam voor de z.ingende zaag-band; en we hebben bovendien de snelteekenaar op den DamMaar typische verschijningen kan men hen geen van allen noemen. Zonder hun instrumenten, zonder het nadrukkelijk aandacht vestigen op zichzelf door middel van min of meer melodieuse geluiden en het rammelen met het geldbusje of het ophouden van de hoed, zouden zij niet opvallen. We mogen ons natuurlijk eenerzijds gelukkig prijzen, dat we meer dan welke andere groote stad in het bui tenland ook, verstoken bleven van de „schilderachtige" demonstratie van maatschappelijke misère; hoewel dit ontbreken van dergelijke verschijnin gen anderzijds het gevaar biedt het sociale geweten al te zeer in slaap te sussen en het publiek al te gauw een soort oppervlakkige gemoedsrust schenkt, waarbij het zichzelf wijs maakt dat het „toch werkelijk zoo erg nog niet is"We zijn nu echter den laat sten t;jd, als men het zoo noemen mag, een nieuwe straat-verschijning rijk ge worden, die inderdaad uiterst typisch is en bovengenoemd geweten zeer sterk geraakt heeft. Tk bedoel de Pinda-man netjes, de Chineesjes met hun hel- roode en hei-groene broodtrommels die, op zeer tactische punten van de stad opgesteld (aan den ingang van de Bijenkorf, aan den ingang van het Von delpark, op de drukste straathoeken) hun pinda-koeken met hun karakte ristieke „lekka, lekka" te koop bieden. Hun verschijning sloeg, kan men zeg gen, in; zij werden in korten tijd uiter mate populair, in zulk een mate, dat di verse Revue-schrijvers, journalistieke teekenaars, levens-liederaars en ande ren zich als om strijd reeds van hun hebben meester gemaakt. Het mede lijden en de sympathie van het groote publiek gaat sterk naar deze stille, ge laten-afwachtende. in den kouden Hol- landschen winter bibberende zonen van het Hemelsche Rijk, uit en het is zelfs geen ongewoon verschijnsel hen in hun straathandeltie te zien helpen door de Amsterdamsche jeugd. Vanuit officiee- le kwartleren, zooals het bureau van den Armenraad, wordt er de laatste dagen door middel van ingezonden stukken in de bladen „gewaarschuwd" tegen een te teerhartig medelijden in dezen, wordt er op gewezen dat men door een vrijgevige hand te betoonen steeds meer Chineezen, ook zij die het niet direct noodig hebben naar de hoofdstad trekt die dan allen de voor- deelige pinda-straathandel gaan bedrij ven, en wordt tenslotte gezegd, dat het Chineezenwereldje in onze stad en ons land zulk een apart besloten we reldje is, dat men eigenlijk als buiten staander geen enkele maatstaf van be oordeeling heeft om te gaan uitmaken wat hier nu werkelijken nood mag hee- ten en wat nietTusschen de regels van dergelijke waarschuwingen door kan men bovendien nog een zeker „goedpraten" lezen van de wijze waar op, zoo voelt het publiek het en o.i. terecht, deze Pinda-mannetjes door diverse reederijen die hen als stokers enz. in dienst hadden, zonder meer aan kant zijn gezet, zonder te zorgen voor terugkeer naar hun vaderland. Men kan nu wel met allerlei redenee ringen, met allerlei juridische en an dere ingewikkeldheden de zaak trach ten te verbloemen. Ae eenvoudige en nuchtere hoofdzaak is en blijft, dat men deze Chineezen zonder meer in ons land heeft laten stranden en nie mand de plicht schijnt te gevoelen deze lieden de gelegenheid te verschaffen naar huis en haard terug te keeren. Het publiek voelt zeer duidelijk dat hier „iets gedaan moet worden". En dat gevoelen is o.i. volkomen juist Wethouder Polak in het hol van den leeuw. I Op het gebied der financiën, zou men oppervlakkiglijk geneigd zijn te zeggen, komt een „gevoelen" eigen lijk niet tepas. Cijfers zijn cijfers en zij spreken, zonder dat er eenig gevoel mee gemoeid is, voor zichzelf. Niets is echter minder waar! De cijfers van de Amsterdamsche gemeentebegrooting en van de hoofdstedelijke schuldenlast zijn voor een ieder hetzelfde, maar de één is van „gevoelen" dat zij getuigen van een voorzichtige, gezonde lee- ningspolitiek en van een conservatief solide beheer; de ander daarentegen „gevoelt" dat hier een afschrikwek kend voorbeeld wordt gegeven van on verantwoordelijke geldverspilling en bankroetiers-politiek. Nii moet hier direct bij gezegd worden, dat deze laat ste categorie inenschen in dit geval meestal niet de moeite heeft genomen van onze gemeentelijke cijfers nauw gezet kennis te nemen; zij beginnen meestal reeds te „voelen" voordat zij „weten" Dit laatste verwijt kregen zij, voor een groot deel terecht, te hoo- ren van wethouder Polak die zich een dezer dagen als spreker op een verga dering in de Industrieele Club om zoo te zeggen in het hol van den leeuw ge waagd had. Met den leeuw wordt hier dan bedoeld een deel van de hoogere hoofdstedelijke industrieele en handels kringen, die nog steeds, alhoewel dan in iets mindere mate dan eenigen tijd geleden, fel in opstand zijn tegen het financieel beleid van het te genwoordige gemeentebestuur en waar van een groot aantal, als leden van de Industrieele Club en van de Mij. voor Nijverheid en Handel op deze vergade ring aanwezig waren. Men kan inder daad zeggen dat wethouder Polak, die hier, naar hij zeide, niet optrad als wet houder der Amsterdamsche financiën, maar als „gewoon particulier" die be lang stelt in de financiën der gemeen te, met zijn heldere, vlotte en optimis tische uiteenzetting veel gedaan heeft om het ongerechtvaardigde van al te sombere gevoelens in deezen som aan te toonen. In alle geval staat vast, en dit kon hij zijn gehoor ook met door slaande bewijzen aantoonen, dat de gemeente als zoodanig tot nu toe vol komen meester is gebleven van den toestand. En dat is om te beginnen al meer dan van menige particuliere zaak in deze tijden gezegd kan worden. Dat er moeilijkheden waren en zijn kan men, zeide hij terecht, toch moei lijk aan het gemeentebestuur verwij ten. Overal ter wereld zijn dergelijke moeilijkheden en „grootere financiers en zakenmenschen dan de Amsterdam sche wethouders zijn daarover gestrui keld!" Dat een krachtig levende stad als Amsterdam nog altijd is, met ge meentebedrijven waarvan het meeren- deel zeer winstgevend is, met 'n schul denlast van 400 millioen (waarvan 300 millioen rendabel is belegd in rente en aflossing opbrengde objecten en de rest niet rendabel) zeker niet te zwaar belast is maakte hij o.i. voldoende dui delijk. Ook het gevoelen dat onze be lastingen „buitensporig" hoog ziin vermocht hij te weerleggen. Laag zijn ze zeker niet, „maar toch nog altijd belangrijk lager dan b.v. in Londen en Berlijn". Daarenboven wees hij er op, dat men tot 20.000 inkomen ondanks de crisis nog altijd minder betaalt dan vier jaar geleden! De „verdediging" van wethouder Polak, de ex-journa list die zich in korten tijd inderdaad tot een kundig financier blijkt ontpopt te hebben op den voet volgen kun nen wij hier verder niet. Wij stippen slechts nog aan, dat hij constateerde dat Amsterdam en de Amsterdammers zich in dezen tijd, alles bij alles geno men, zich bewonderenswaardig goed houden. Van kapitaalsvlucht uit de stad (een argument waarmede de pessimis ten ook steeds gaarne schermen) is tot nu toe zoo goed als geen sprake ge weest; het belastbaar inkomen is slechts zeer weinig gedaald! Alhoewel hii. evenmin als den volgens.«yn eigen woorden „in den mist rijdende" mi nister De Geer. niets van de toekomst zeide te weten, eindigde onze stads- penningmeester met te verklaren dat hij ook voor 1933-'34 voor Amster- dam's finapciën geen „katastrofale in zinking" verwachtte en dat hij even min vreesde voor een uittocht van meer-vermogenden. „Amsterdams ondergang is al meer voorspeld; ik heb echter meer vertrou wen in de toekomst en doe gaarne een beroep op allen om niet stil te zitten. Er moet meer gebouwd worden; de middelen zijn er nog wel, mogen zij spoedig weer beschikbaar worden ge steld. Dan zal niemand behoeven te wanhopen aan de economische toe komst van onze stad." Dit was dan nog eens een min of meer directe oproep aan het bank- en andere kapitaal, dat overigens den laatsten tijd (gezien o.a. de steeds weer nieuwe, geslaagde lee ning-uitgiften waarvan de laatste reeds weer op 41/3 peil kwam!) al meer en meer over den brug komt, om de hoofdstad op een coulante wijze te blijven „financieren" Stadion Sportpaleis. Er is heden ten dage ongetwijfelij- heel wat stil-liggend kapitaal dat emplooi zoekt en wie thans met. een wèl-gefundeerd plan komt voor een nieuwe onderneming waarvan de winstgevendheid op z'n minst buiten gewoon waarschijnlijk mag heeten, kan wel haast met zekerheid op vol doende „financiering" rekenen. Zoo zal b.v. de maatschappij het Ned. Sport park, die onder de directie van den in sportkringen en daarbuiten populairen Jan van den Berg met zooveel succes ons Stadion exploiteert, er wel haast zeker op kunnen rekenen, dat haar plannen voor den bouw van een Sport paleis op de terreinen van het tegen woordige tennisstadion aan den Am- stelveenschen weg voortgang zullen hebben. Er zijn, vooral nadat de eerste Amsterdamsche Zesdaagsche zulk een succes en zulk een voordee- lige zaak gebleken was reeds ver schillende plannen van diverse zijden voor (overdekte) Sportpaleizen als proefballonnetjes opgelaten. Tot nu toe scheen het plan voor een dergelijk gebouw aan het Surinameplein de meeste kansen van slagen te hebben. Wij hebben er in een vorigen brief al eens iets van verteld. Dit laatste plan evenwel van het Stadion, dat reeds tot in détails blijkt te zijn uitgewerkt en waarvoor men in principe reeds de medewerking van het gemeentebe stuur verkreeg, komt nu al deze an dere plannen ten eenemale overscha duwen. Dit nieuwe Stadion-Sportpaleis zal als alles meeloopt en dat zal waarschijnlijk wel op 1 October 1934 zijn poorten openen. Het zal plaats bieden aan 14000 toeschouwers; een wielerbaan van 250 m bevatten waarop Zesdaagschen, koppelwedstrij den en wedstrijden voor kleine moto ren zullen kunnen gehouden worden; daarnaast een kunstijsbaan van 25 bij 60 m met gelegenheid voor ijshockey wedstrijden, ijsbaletten en zelfs snel heidswedstrijden; er zal gelegenheid voor tal van andere takken van sport zijn, zooals zaal-athletiek, tennis, tur nen, boksen en zelfs concours-hippique en bovendien voor circus, groote ver gaderingen, meetings en was dies meer zij. R.A.I.-tentoonstelIing. Wat er tegenwoordig aan indoor- sports aan binnenshuis-sport in de hoofdstad plaats heeft geschiedt voornamelijk in het R.A.I.gebouw, dat thans voor enkele weken en na lan gen tijd weer eens dienst doet voor het doeleinde waar het oorspronkelijk voor bestemd was: het tentoonstellen van de laatste vindingen en nieuwste snufjes op het gebied der rijwiel- en automobiel industrie. Nu het ijs in de grachten, in de Poel, op het Museum terrein snel aan het verdwijnen is en het publiek weer gelegenheid krijgt aan iets anders te denken dan aan de geliefde schaatsensport, stroomt jong en oud naar de Ferdinand Bolstraat waar nu het kleine, uiterst goedkoope autotje en de lichte motorfiets hoogtij vieren en de door de malaise gewekte „koopers-angst" trachten te overwin nen! Een maximum van gemak, zelfs van vervoers-luxe, wordt daar met die kleine en goedkoope auto's en motors geboden en men zou het als een soort tegenzet van detram kunnen be schouwen (die in het motor- en auto vervoer een steeds zwaarder concur rent krijgt), dat zij ook dezer dagen een nieuw comfort-snufje voor haar publiek bijwijze van proef op enkele wagens van lijn 3 heeft aangebracht. Onder de banken kwam een electri- sche verwarming en men hoopt daar mede weer een wat grooter aantal pas sagiers naar binnen te lokken dan den laatsten tijd van de al meer en meer onpopulaire tram gebruik maakten. Alle kleine beetjes helpen. En mis schien helpt dit ook al weer iets in afwachting van het nog altijd hangen de groote „saneerings-plan". Soerabaia, 16 Jan. 1933. Beste Jonker Jan. Wellicht schreef je het, uitblijven van berichten toe aan het op reis zijn van het eskader. Niets is echter min der waar, want schrijver dezes is den dag van de indienststelling van de nieuwe groep torpedojagers in de C.B.Z. verzeild geraakt (voor de be langstellende lezer dezer brieven, die niet in Indië georiënteerd is: C.B.Z. wil zooveel zeggen als militair hospi taal). Nu en je weet geachte collega: Wie daar binnen gaat late (voorloopig) alle hoop varen om er weer uit te ko men, want dat kost een boel moeite. Behalve de aanleidende oorzaak wordt je op alle mogelijke andere ziekten ook onderzocht, nu en een beetje ma laria, disenterie of „suiker" heb je hier toch altijd wel, anders zou je niet in Indië zijn. Toch moet ik zeggen, acht jaar geleden was het hier belang rijk somberder dan nu, en de armste Chinees van Daendel herleeft lang niet meer zoo in de waringin als toen ter tijd. Ja, belangstellend lezer, het verhaal gaat voor de waarheid sta ik niet in, dat doe ik trouwens voor geen van mijn verhalen dat Daen- dels hier in S'baia een militair hospi taal wilde hebben en dat het bestuur zijn oog liet vallen op een mooi Chi- neesch landgoed de tegenwoordige C.B.Z. De eigenaar echter vroeg als rechtgeaard Chinees zooveel ervoor, dat er korte metten met hem gemaakt werden en hij meteen voor den ingang van zijn huis werd opgehangen Nu staan er hier op dit ziekenhuis-etablis sement nog echte oude waringin- boomen en vooral 's avonds, en ver geet niet des zieken koortstige brein, dan kan men in deze krioelende warin- gintakken weer het gezicht van den dooden Chinees vinden. Je kunt dus wel begrijpen, dat ik geheel geïsoleerd lig van Soerabaia en de marine. En toch... niet heelemaal, want de marine-afdeeling heeft radio gekregen en iedere patiënt een kop telefoon. Ja er zijn pl.m. 60 aanslui tingen. Werkelijk een uitkomst, die zeer geapprecieerd wordt. Maar zoo dan deze radio aangesloten wordt op Hellendoorn, dan hoor je de taxi's toeteren en trams bellen, en heb je het idee nog niet geheel van de buiten wereld afgesloten te zijn. O ja, Jan, vlak voor ik hier verzeild raakte ging er op de werf het sensa- tioneele praatje rond, dat er in de waterruimen van Hr. Ms. „Java" een koelie gevonden was. Er werden twist gesprekken gehouden wie de schuldi gen zouden zijn. Zeeofficieren dachten een off. M.S.D. en deze gaven de schuld aan de paai waterruimen, de timmerman, dus de luit. ter zee belast met dit detail. Eindelijk wist men zelfs een majoor-machinist te noemen Maar verder kwamen da geruchten niet. En wat bleek nu het geval. De Java had water geladen den de dokter aan boord keurde dit water af, ook het gewestelijk laboratorium en wel omdat er de z.g. „koolie" bacil in gevonden was. (Hoe je dat woord schrijft weet ik niet. ik heb het alleen van hooren zeggen.) Nu je begrijpt wel hoe dat verder geroddeld is. Iemand, volko men ondeskundig, heeft dat bericht gehoord, van „koolie" koelie gemaakt en daar had je de zaak loopende. Koelie bacillen in het drinkwater, moet er dus een koeli in gezeten hebben en zoo kwam het dat ie er zelfs al uitge haald was. Jan tot zoover, ik hoop hier tusschen de lakens nog zooveel stof op te doen, dat ik je spoedig weer kan schrijven. Je zieke makker, HENK.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 17