LOOZE STREKEN VAN SNOEKJE EN BOLLEBOKS
Ons Kinderverhaal.
Tops beleefd
een wonderavontuur
De vroolijke schijf!...
Hoeveel personen zie je
RAADSELS.
door
MART.
III.
rjn haïaen gedronken! Maar, er ge-
ZL niets. „Een flauwe boel", zei
eer Waalmans, „om van die flesch-
mee te dragen, waarmee je toch
•ieSt= kunt doen. We zullen de meid
hpllen om nog een liter water en dan
t tégenniiddel innemen, want je kunt
Ut weten of we toch nog geen - on-
Zename - gevolgen ervan onder
den Zo° gozegd, zoo gedaan.... er
m] gebeld en Kaatje, de meid, kwam
rmen Ze keek eens rond en tot
«rvoote verbazing van meneer en de jon-
ens bleef ze niet, zooals gewoonlijk,
{v. A ,ieur staan, maar liep ze ineens
rLde tafel en.... ging zitten op de
,'rhoot van meneer Waalmans!! Maar
nauwelijks had ze plaats genomen, of
fcet een gil vloog ze weer overeind!.
Teen keerde zii zich om, keek meneer
Waa'inans eens dringend aan, lachte
toen zenuwachtig en liep de kamer weer
uit Was Kaatje gèk geworden?
Maar ze behoefden niet lang over dit
vraagstuk te peinzen, want nauwelijks
een paar seconden daarna ging de deur
weer open en.... kwam Kaatje weer
binnengeslopen. Daar zaten ze alle
maal.... meneer Waalmans, Tobsje en
Jan..'., en Kaatje sloop door de kamer,
alsof "ze niemand zag. Jan kuchte
even.... Kaatje schrikte op en keek
schuw 0111 zich heenToen grinnikte
ze weer angstaanjagend en liep verder.
Op de tafel stond nog de litermaat met
het mengsel van water en vloeistof uit
het fleschjeKaatje nam er een slok
uit! Toen ze opkeek, gaf ze een schreeuw
en bleef stokstijf staan„Gut me
ter, neemt u me niet kwalijk, ik doch,
da t't gewoon water wasse", zei ze en
w'lfe alweer heen gaan. „Maar Kaatje",
zei meneer, „heb je ons dan héélemaal
niet gezien?" „Zoo waar, as dat ik
Kaotje hiet, mekeer", antwoordde de
dienstmaagd nederig, ,,'k snap d'r geen
sikkepitje meer fan!"....
Toen ging meneer Waalmans een
licht op! Kaatje.... had hen niet ge
zienze worden dus onzichtbaar!
Nu schoot het hem ook te binnen, waar
om of de naam „tarnkappia" hem zoo
bekend was voorgekomen..,, in de
opera „Siegfried", juist, daarin maakt
ce held gebruik van een kap, de Tarn-
kappe, die hem onzichtbaar maakt
En vlug deelde hij de jongens mee, wat
er gebeurd was. „Guns meheer", jam
merde Kaatje, „kenne ze me nou niet
meer ziene? Wat motte we nou be
sluie.-' „Maak je maar niet benauwd,
Jwnt.ie, we hebben een tegenmidiel in
cat an:.ere fleschje. Dadeiiik halen we
iiog een liter water en maken het ge
nezende drankje klaar. Maar eerst moet
ik nog; een grap hebben met m'n vrouw,
uus even wachten!"
Toen stevende meheer Waaiman9
sar de deur en riep aan de boventrap:
rouw, kom eens beneden, het is niets
guezelig en alleraardigst!" Van bo
ven af naderde gestommel mevrouw
Waalmans was in aantocht....
Vader, lobs. Jan en Kaatje zaten in
cle kamer in gespannen verwachting,
toen mevrouw Waalmans binnentrad..
„Riepen jullie?" zei ze, toen ze de deur
opende. „Ja", zei meneer. Mevrouw was
nu heelemaal binnengekomen en keek
verbaasd om zich heenWaar zit
ten jullie, in 's hemels naam?" vroeg ze
verbaasd. „Tobsje, jongen, waar ben
je?"
Hier moeder", zei Tobsje, die vlak
naast haar zat. Mevrouw keek opzij, als
of een adder haar gebeten had!
„Waar?" vroeg ze,Hier moeder",
zei Tobsje nog eens en gaf haar een
tikje tegen den arm. Meneer greep zijn
vrouw aan den anderen arm en Kaatje
stond te schuddebuiken van het lachen.
Maar mevrouw, wie de haren te berge
waren gerezen, gilde het uit, rukte zich
los en rende weg.den tuin in!
Meneer Waalmans was wel een beetje
geschrokken, maar spoedig had Kaatje
een nieuwe liter water gehaald, hadden
ze er vier druppels „Atarnkappia" in-
gedroppeld en meneer nam de eerste
slok. „Waarachtig", riep hij uit, „ik zie
niets van jullie!" Nu dronken ook
Kaatje, Jan en Tobs van het tegenmid-
del en meneer ging .zijn vrouw alles uit
leggen en kalmeeren, die gelukkig nogal
flink was en alles vreeselijk interessant
vond. Maar meneer nam het valiesje
met de fleschjes en stopte dat in zijn
boekenkast, die hij daarna zorgvuldig
afsloot, tot groote telurstelling van Tobs,
die zich van het gebruik van het wan-
dermiddel reeds de meest geweldige
plannen had gevormd.
Zoo was er voorloopig een einde aan
de valiesje9-pret gekomen, maar weldra
zullen we zien, hoe Tobsje zijn fleschjes
tóch weer bemachtigt enwat de ge
volgen ervan zijn.- Daarover spreken we
een volgenden keer. Voor ditmaal is
het weer genoeg geweest.
Hier zien jullie een groote schijf,
die verdeeld is in drie ringen Knip
die ringen voorzichtig uit, stuk voor
stuk, eerst het geheel en dan iederen
keningen op de ringen met waterverf
aardig gekleurd worden; ook met ge
kleurde evtkrijtjes kan dat heel mooi.
Draai nu de ringen ron, dan zal je
ring! Plak de ringen op een vel stevig
karton en knip ze dan weer uit, nu
mét het karton. Leg daarna de ringen
op elkaar en maak ze op de stip in het
midden met een speld of een draad
aan elkaar. Natuurlijk moeten de tee-
eens zien hoe leuk de gezichten onder
derd e verschillende hoofddeksels en
met andere halzen, gaan veranderen!
En dat alles door het draaien van u
schijf!
De goede mop.
(„Muskete").
Oplossing: Er staan 20 personen
op het plaatje, namelijk: eerste huis
links: 1 aan deuropening, 2 beneden
raam, 1 raam hooger, 1 op balcon, 1
schilder in zolderkamer, 2 op dak;
tweede huis: 1 in dakvenster; achter
tweede huis: schaduw van 2 personen,
uit linkerstraat komende; in boom
gaard: 1 oneer den boom, 1 erin; op
trottoir: 1 man; eerste huis rechts: 1
persoon dakvenster, 1 persoon raam
(dame) en 1 persoon op stoep; 1 hond,
waarbij eigenaar hoort; 1 persoon op
namelijk als men de schaduw van den
Ten voorgrond. Tezamen 20 personen,
man op het trottoir, voorgrond links,
meerekent.
Oplossingen der vorige raadsels.
I II
Alkmaar.
Gouda.
Deventer.
Venlo.
Assen.
Zeeland
elburg
evert
lans
aus
no
d
Goede oplossingen ontvangen van:
Henk A.; Adr. A.; St. A.; Ada B.;
Teetje B.; B. Br.; Jan B.; Aris B.; Jo
B.; Gerard B.; Ina B.; L. v. d. B.;
Toos B.; J. v. 33.; I. en K. E.; Jan F.;
Germ. F.; Gerrit F.; Rikus F.; Annie
G.; Henk G.; Betsy G.; Lenie H.;
Hennie H.; Laurie II.; Nel J.; Cor. J.;
Em. J.; Cor K.; Nanc.y K.; G. K.; Nel
K.; R, de K.; A. K.; Cathr. L.; Jan L.;
Mart. L.; Harm. L.; Mary M.; Ab M.;
Annie v. L.; Sien L.; Sien N.; J. P. N.;
Nel N.; Jenny O.; Cathr. O.; L. R.;
Cor S.; A. v. S.; Cootje S.; Frieda v. S.;
Toon T.; Mona T.; An T Lidi T.; Tr.
en C. v. d. V. (T.); D. de V.; C. M. v.
d. V.; L. de V.; Jaap v. d. V.; Dina W.;
Joh. W.; Jeen v. d. W.; H. G. W.;
Barb. T.
Nieuwe raadsels.
I.
Ik besta uit 9 letters en ben een
bekende figuur op de ijsbaan.
8, 5. 6, 4 slechts kort (ook een reken
kundige getalsoort)
4, 2, 9, is een grappenmaker.
7, 3, 2, 9, moet het eten zijn, wil het
goed smaken
1, 3, 9, is „heel erg".
II.
De grootste appel op deze schotel
valt dadelijk in het oog, hoewel wij
niet kunnen zeggen, dat de gastheer
erg ver moet hebben doorgedacht, toen
hij zich oudere appels voor „versch
van den boom" liet verkoopen.
ZOEK UIT DEZE ZIN een Nederl.
Spreekwoord
Plaatjes van BARTOLID.
Tekst van J. M.
de aiuW^i dan doen we samen!" zei
B0lebnUoe' i5PSzaam oprijzend. „Ik ben
ik beaKs' bqgenaamd „de lange", en
het zelf w handlSe jongen, al zeg ik
»We moster, Je wat?" vei'volgde hij.
gaan! sa?nen de wii.ie wereld in-
nette vnn i miJn handigheid en jouw
een heel .°men zullen we 't vast nog
Soed d brengen, vooral als we
lachte n,.„ °?Ben' hi-hi-hi!" De lange
diehiiL» end om (Ie kolossale mc
0rize had, en vol moed begov
"enden zich op weg.
4. Maar loopen met een leege maag
valt niet mee. „Tjongejongge!" zei de
lange, terwijl hij zuchtend over zijn
maag wreef en op een stelletje kippen
wees, dat voor hem uit over den weg
liep, „ik zou best zoo'n beessie lus
ten!" „Ja, maar kippen stelen mèg
toch niet!" opperde Snoekie, naden
kend. „D'r mag zooveul niet!" consta
teerde, schouderophalend, de lange.
Maar tegelijk sprongen ze opzij; een
auto vloog voorbij, en met een be
nauwde kik liet een der kippen het
leven onder de wreede wielen....
5. „Zie je, nou hoeven we niet eens
te stelen!" zei de lange. Hij raapte de
kip op en ons tweetal toog verder, met
net plan, om bij het eerste boschje,
waar ze langs kwamen, de kip te bra
lden, dat de druppels er af sijpelden.
Maar ach, 't zou anders loopen; ze
kwamen een veldwachter tegen, die
met barsche stem vroeg, waar ze „dat
kippetje" vandaan haalden. „Ge
kocht!" zeide lange, ,,'k Was vandaag
jarig, zie je, en nou wou ik m'n vrind
en m'n eigen eens fijn tracteeren."
6. „Jawel, je kan me nog meer ver
tellen!" zeide veldwachter, die er geen
steek van geloofde en het uiterlijk van
onze vrienden nu niet behaald ver
trouwenwekkend vond. Hij pakte de
kip, stopte die tusschen zijn gordel en
zei, een spottende buiging makend:
„Mag ik de heeren verzoeken? Na u!"
Hierop pakte de veldwacter zijn arres
tanten stevig beet en begaf zich, hen
voor zich uit duwend, op weg naar de
stad. Maar de lange dacht terwijl na
over een middel om te ontsnappen.