De „blonde godin" een feit! Loge 12. 584 VAN ZATERDAG 18 MAART 1933. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Een vrouw, die reeds 18 Jaar onder de Australische Boschjesmanneu verkeerde door WILFORT BROWN te Sidney. De geschiedenis van de „blonde Godin", beschreven in het boek Trader Horn en later verfilmd (Edwina Booth), schijnt hier eft daar inderdaad op waarheid te berusten. Een analoog geval is namelijk waargenomen niet in Afrika, maar in Australië. Wij zijn thans in de gelegenheid de resultaten te publiceeren van de expeditie, die de waarheid van de geruchten bevestigden, die er liepen omtrent een bleeke vrouw onder de Boschjesman- nen Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat er in de wereldpers een bericht cir culeerde, dat er in het Australische oerwoud, een blanke vrouw aangetrof fen was, die reeds sedert 18 jaar onder de Boschjesmanneu vertoefde. Onmid dellijk werd een expeditie uitgerust, die op zoek ging naar de blanke vrouw en haar ook inderdaad vond. Het merkwaardigste was wel dat de vrouw- weigerde de Boschjesmannenstam te verlaten. Zij was gehuwd en had twee kinderenIn de beschaafde wereld wenschte zij niet meer terug te keeren. De Australische Robinsonade begon met een politiebericht aan den politie chef van S.vdney, volgens welk bericht zich een blanke vrouw in de handen van een negerstam in het binnenland van Australië moest bevinden. Bij de vele invloeden, die de negerstammen geregeld tot excessen voeren, zooals de invloed van „toovenaars", van weersverschijnselen, enz., bestond er aanleiding om voor het leven van deze vrouw te vreezen, zoodat den politie chef verzocht werd, maatregelen te nemen. Nadat de politie zich van de waarheid van dit bericht had over tuigd, werd een expeditiekorps uitge rust, dat onder de vakkundige leiding van een ervaren politiecommandeur het oerwoud introk, om de vermiste te gaan zoeken.. De expeditie marcheert! Wekenlang marcheerden de twintig man door het onherbergzame en ge vaarlijke gebied van het Australische oerwoud. Met moeite baande men zich een weg, soms door meterhooge strui ken en wortels. Deze moeilijkheden spoorden echter de brave, plichtsbe- wuste mannen tot haast aan, want zij wisten, dat een vrouw onmogelijk aan de moeilijkheden weerstand kan bie den, die een oponthoud in dit gebied met zich meebrengt. Na een marsch van zes dagen ont dekte men de eerste inboorlingen. Het waren Australische negers, die op een zeer laag cultureel niveau stonden. De commandeur der politietroepen liet het opperhoofd voor zich brengen en beduidde hem, dat hij een blanke vrouw zocht, die waarschijnlijk gevangen werd gehouden. Maar de zwarte schud de angstig en energiek het hoofd. En juist deze energie gaf den comman deur te denken! Hij kende de psyche van deze negers, aan wien men een wet niet kan stellen, omdat zij niet aanvoelen, wat een wet eigenlijk is. Het heette dus afwachten en daarom werd er een bivak opgeslagen, van- waaruit dagelijks politiepatrouilles het binnenland introkken. Zij keerden steeds terug, zonder resultaten te heb ben geboekt. Bovendien werden de an dere inboorlingen voortdurend geob serveerd en nagegaan! Zij hadden ook een kamp opgeslagen en het zag er aleszins naar uit, alsof zii van plan waren langeren tijd achtereen in de buurt van het politiestation te blijven wonen. Op zekeren dag meldde een post be weging in het kamp der inboorlingen. Er moest iets bijzonders zijn gebeurd, want men nam duidelijk groote opwin ding waar en de zwarten liepen in alle richtingen door elkaar. De comman deur oordeelde thans het oogenblik voor gekomen, om in te grijpen!... In troebel water visschen Hij nam een tolk mede en ging naar het kamp van de negers, waar hij het opperhoofd weer bij zich liet brengen. „Vraag, wat er te doen is!" beval hij den tolk, „en zeg hem ook, dat ik het goed met hem meen en dat hij geen angst voor ons behoeft te hebben!" De tolk deed, wat hem gezegd werd. Daarop werd er onder de negers lang durig beraadslaagd. Waarschijnlijk be spraken zij, of men de verzekering van den blanken man zou kunnen vertrou wen en of men hem in de geheimen, die men had. zou kunnen inwijden. Tenslotte scheen men het er over eens te zijn geworden, hem te vertrouwen. „Zij hebben een twist met een naburi- gen stam", zei de tolk, „het betreft een vee-levering, waarbij zij meenen te kort gekomen te zijn!" De politiecommandeur was een diplo maat. Hij gaf te verstaan, dat hij de negers bij de handhaving van hun zoo genaamd „recht" zou helpen, wanneer zij hem zouden zeggen, of zij in het oeywoud een blanke vrouw gezien had den en waar. Wederom werd er be raadslaagd. Daarna deelde de tolk mede, dat de blanke vrouw zich bij den stam be vond, waarmede zij de twist hadden. Maar tegelijkertijd waarschuwde het opperhoofd den commandeur, dat de Bosehjesmannen hun gevangene niet vrijwillig zouden laten gaan. Zij waren gevaarlijk in dit opzicht... zij zouden liever hun leven geven, dan de vrouw te laten gaan. Zij beschouwden de vrouw als het Heiligste, wat zij bezaten en zouden er bloedig om strijden. De commandeur wist, dat met de negers niet te spotten viel, als zij fana tiek werden! Dan is het inzetten van hun leven niets voor hen; het is dan een eer voor hen, hun bloed te laten wegvloeien voor een goede zaak. Toen de commandeur daarop zijn kamp weer betrad, liet hij zijn mannen bijeenkomen en stelde hen op de hoogte van den toe stand. Hij meende, dat het een vinni- gen en verbitterden strijd zou worden en hoewel men met machinegeweren was uitgerust, was de overmacht niet gering! Men moest daarom op alles voorbereid zijn. Reeds 's morgens zou de aanval plaats vinden. De negers zou den zooveel mogelijk overrompeld wor den, waarna men de blanke vrouw snel zou wegvoeren, voordat; de Boschjes mannen kans zagen, weer aan te slui ten en tegenweer te bieden. Dienzelf den nacht werden nog patrouilles uit gezonden om den weg te verkennen. Een spion? In dien nacht werd door de politie post een neger aangehouden. Is het een spion? Zijn gezicht is gesluierd, zijn lichaam is met vuile, gescheurde vodden bedekt, die op het hoofd als een tulband vastgeknoopt zijn... De schild wacht, stoot hem met de kolf van zijn karabijnen de tent van den comman deur. Die kijkt de binnentuimelende kerel aan Er is iets aan die neger, dat hem vreemd aandoetZijn gelaat is ge spannen op den „spion" gerichtDe bewegingen van den neger zijn anders dan die van de andere Boschjesman nen. Er is iets onwerkelijks in De commandeur neemt zijn pistool uit de gordel. „Safety first!" Hij steekt de hand met het geladen pistool in de broekzak en gaat dan naar de neger toe. „Wie ben je?" De gestalte antwoordt niet dadelijk. „Moet ik je leeren spreken, hond?" zegt de commandeur en geeft de neger een schop. Tegelijkertijd laat hij hem het pistool zien. Een zacht gegiechel is het resultaat. De commandeur wordt woedend. Hij wil zich door dezen vuilen kerel niet voor den gek laten houden! „Voor de laatste maal: wie ben je?" De gestalte maakt de doek op het hoofd lok en slaat de gerafelde lappen terugEen groote bos blonde haren, waartusschen hier en daar reeds een vlok grijs haar zichtbaar is, komt te voorschijnEn het gelaat het gelaat is blank! Koopman: „Nou, ik ben in mijn jonge jaren ook reiziger geweest, maar ik heb het nooit in m'n hoofd gekre gen bij een klant rookend binnen te komen!" Reiziger: „Zoo, zoo! Waarschijnlijk had u een fijner ctiëntèle dan ik!" („Nebelspalter"). door PHILIP MANDERS. Een enkele late bezoeker kwam nog nu en dan met versnelden tred de gan gen door om haastig hoed en jas af te geven en zich naar zijn plaats te doen geleiden. Verder heerschte buiten de schouwburgzaal een rust, die slechts verstoord werd door verwijderde in leidende muziek der operette, die bin nen een aanvang nam. »anaf dat moment behoorden de nkerrood gestoffeerde gangen en de m vergulde lijsten gevatte spiegels aan de ouvreuses en de meisjes van l yestfaire. Tusschen deze verfijnde "*e konden ze de verdrietelijkheden fn "e kleine vreugden, die het leven nun te genieten gaf, bepraten. Maar azen keer was er voor de meisjes van e 'eges links iets nieuws. Deze was 'heuwe garderobejnffrouw met don- er> bijna 2wart haar, die zich als Lucie had voorgesteld. Het bleek al gauw, dat de „nieuwe" veel belang stelde in de geregelde schouwburg bezoekers. En wat dat betrof hadden de anderen veel over een en ander te vertellen. Dat was een bekend terrein. Na een kwartier wist Lucie als ze het tenminse oiïthouden kon heel wat merkwaardige bijzonderheden over de bezitters van de loge's op haar afdeeling. Bijzonderheden over den rijkgewor- den bankdirecteur Severs in loge 6, over den schrijver in 8, over baron Berringer in 12, over de jonge weduwe Dutour, aan wie loge 16 behoorde. Pas was de eerste zondvloed van mededeelingen een beeje geluwd of de deur van loge 12 ging open en een rij zig heer met grijs haar en een snor trad naar buiten en wenkte. Susy, zoo'n beetje de hoofdjuffrouw, duwde de „nieuwe" naar voren. Jij, fluisterde ze Lucie in het oor. Het nieuwe meisje liep naar loge 12 toe. Zoudt u zoo goed willen zijn mijn jas weg te hangen! Het is hier in de loge warmer dan ik gedacht had. Zeker, mijnheer. Lucie nam de grijze pelsjas aan en liep terug naar de vestiaire. Dat was dus Berringer, de baron, informeerde ze. Nee, onderwees Susy, dat was ze ker een kennis van hem. Berringer zelf is klein en dik, met een rood gezicht. De laatste accoorden klonken. De deuren gingen open en de gan gen waren weldra gevuld met een ge haaste menigte, die maar één wensch had: zoo gauw mogelijk het gebouw te verlaten. Plotseling klonk een kreet van schrik en woede. Ze was luid genoeg om door den geheelen corridor ge hoord te worden. Degenen, die in de richting keken, waar het geluid van daan kwam, zagen een gezetten heer met een gelaat, dat paars zag van woede. Het was baron Berringer. Ik ben bestolen.... bestolen, bracht hij uit: Waar zijn mijn horloge, mijn dasspeld? Niemand gaat hier weg voor ik mijn eigendommen terug heb. Waar is mijn dasspeld met de be roemde CoMfield-diainant. Ik roep de politie!! Dat is niet. noodig, mijnheer, zei een kalmeerende stem. Ze behoorde aan een slanken, intel ligent uitzienden jongeman. Mijn naam is Temping, commis saris van politie. Mijn eigendommen, jammerde de baron. Weet u zeker dat u de dasspeld had, toen u het gebouw binnenkwam, ik bedoel, u kan haar toch niet thuis hebben laten liggen? Geen sprake van. Trouwens dat kan Mr. Harrisson getuigen. Baron Berringer had inderdaad de dasspeld nog toen hij hier binnen kwam, verzekerde de rijzige heer, die door den baron Mr. Harrisson was genoemd. Ik zou u willen uitnoodigen even een rustig hoekje op te zoeken, stelde de commissaris van politie voor. Dan kunnen we. Een rustig hoekje, daverde de stem van den baron, durf u over rus tig praten, terwijl ieder oogenblik een schurk het gebouw kan verlaten met mijn bezittingen. Ik wil dat u alle uit gangen afzet. Ik wil mijn Coldfield- diamant terug. Ik heb er drieduizend gulden voor betaald en ik wil haar terug, dadelijk. Dat gaat moeilijk, verzekerde Temping. Misschien toch niet zóó moeilijk- zei een vrouwensem. Een meisje met heel donker haar was met vlugge passen naar den com missaris toegeloopen en stond nu naast haar. Het was Lucie, het nieuwe meisje van de vestiaire. Ik kan nogal goed gezichten ont houden, zei ze vriendelijk. Het zou me heel erg verwonderen, als ik daar Gharles Oaillot niet zag, onzen natio- nalen oplichter, die zooveel naam

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 17