LOOZE STREKEN VAN SNOEKIE EN BOLLEBOKS
Hoe zij vrienden werden.
RAADSELS.
ACH, ACH, ACH.
naar Uep een dikke kip,
korte scharrelpootjes,
Saar het hondenhok van Snip.
Heel dieht bij het hondenhok,
fL - stond een bak met water.
Qns kipie nam een slok.
n, hond sprong op haar af,
En greeP de staart Van kipie'
gn beet een stuk er af.
rw was een dure slok.
Kip liep met 't halve staartje,
Terug naar 't kippenhok.
Maar kip wat is dat nu
7no sprak ons trotsche haantje,
(vat ben je leelijk, hu!
Voor straf mocht onze kip,
Een week lang niet naar buiten,
y,'at keek ons kipje sip
Nelly v. d. Ruuse.
POESJE NELLETJE.
Poesje,, poesje, Nelletje,
Waar ben je toch geweest?
re hebt verbrand je velletje,
En bent een leelijk beest.
Maar boven in m'n laadje,
Heb ik een naald en draadje,
En nog een stukje poesevel,
Waar ik je velletje mee verstel.
Frida van Str aaien.
VRIJDAG.
Wij haasten ons aan dezen rijm,
Het moet nog in de krant,
pan weet een ieder 't juist op tijd,
Er is iets bijzonders aan de hand.
Als morgen 't Juttertje,
Valt in de brievenbus,
Dan lezen jullie wat het is,
Men kan gaan kijken dus.
Want heusch, eht is de moeite waard,
Om drie uur, op 't Koningsplein,
Verschijnen dertig liliputters,
Zoo klein als poppen zijn.
En ieder die naar hen komt zien,
Zal een mooi cadeau krijgen,
Die stippeltjes beteekenen iets,
Maar daar moeten wij van zwijgen.
Wij hebben onzen plicht gedaan,
En die niet heenen wil,
Die ziet niets, en die krijgt ook niets,
En nu, houden wij stil.
Pa en Annie W.
LENTE.
De lente is weer gekomen,
En heeft al de vogels meegenomen,
Die in de boomen zingen, het hoogste lied,
En niet denken aan verdriet.
Zij jubelen er maar op los,
Evenals de krekels in het mos,
De leeuwerik en de nachtegaal,
Babbelen met elkaar in de vogeltaal.
Stientje Alexander.
KOUSEN STOPPEN.
Kousen stoppen is niet fijn,
Als 't groote gaten zijn.
Maar het moet gebeuren.
Daarom, als er gaten zijn,
Help moeder dan maar fijn,
En er niet bij zeuren.
Pa en Annie IV.
VERLANGEN.
O, Helder met je dijk en zee,
Je strand daar in Huisduinen,
Daar 't leven met met z'n wel en wee,
En villa's met hun tuinen.
Daar waar het frissche windje waait,
Om je heen zacht in de lente,
Maar ook wel minder zachtkens aait,
Des 's zomers door huisjes en tente.
Maar ach dat mis ik hier zoo zeer,
Hier de stoffige straten en pleinen,
Geen duinen, geen strand en geen zee,
Ik wou dat 'k hier gauw kon verdwijnen.
Maar nooit kom 'k weer in mijn lief
Nieuwediep,
Ik moet hier mijn leven wel slijten,
Hoe graag ik ook weer door je straten liep,
Maar 't kan niet, 't zal mij levenslang spijten.
Cornelissen, Rotterdam.
door
TONY ELWIK.
Tommy en Bart hielden nu hun
mond, uit angst, straks niet speelkwar
tier te moeten verzuimen. Zoodra de
bel voor het speelkwartier klonk, ren
den zij naar buiten. Tom en Bart na
men Max tusschen zich in enter
wijl ze hem schijnbaar belangstellend
allerlei dingen vroegen, leidden zij
hem naar een van de hoeken van de
speelplaats, waar een groote, rieten
mand stond, die voor snippers en af
val diende .Zoo vroeg op den dag was
die mand gewoonlijk geheel leeg en de
jongens maakten er dikwijls gebruik
van om zoodra een van de in de na
bijheid surveilleerende onderwijzers
niet keek, hun kameraden erin heen en
weer te zwaaien, zooals zij dat noem
den.
Nieuwsgierig volgden ook de andere
jongens Tom en Bart met „den nieu
wen". Ze begrepen dadelijk, wat het
tweetal in den zin had en toen Tom en
Bart vlak bij de mand stil hielden, wis
ten ze onmiddellijk, wat er zou gebeu
ren. Ze vormden vast een kring, om
het zwaaien voor de onderwijzers on
zichtbaar te maken. Bart nam zijn kans
waarMet zijn sterke armen duwde
hij Max, die heel wat tengerder was,
dan hij, achterover in de mand en voor
de jongen goed en wel begreep wat er
gebeurde, zwaaide hij al heen en weer
in de mand. Maar hij gaf geen kik.
„Hooger!" riepen de anderen, „voor
uit Bart! Hup Tom! Geef 'em nog 'n
zetje!"
Bart en Tom zwaaiden de mand aan
de handgrepen lachend heen en weer!
Maar opeens.. ..een gil.... en ver
schrikt stoven de jongens uiteen. Eén
handgreep had losgelaten en Tom had
de mand alleen niet meer kunnen hou
den, met het gevolg, dat deze op de
steenen smakte, waarbij Max leelijk
terecht kwam....
Bleek en roerloos lag de nieuwe jon
gen nu daar. Niemand waagde het
naderbij te komen en hoewel ze wisten,
dat dat nu ook de straf niet zou uitblij
ven, was er toch een groote verlich
ting te bespeuren, toen de onderwijzer
naderbij trad en bij Max neerknielde...
„Meneer Barks," riep de onderwij
zer, „wilt u me even helpen?" 't Beste
is, hem maar naar binnen te dragen.
Gebroken heeft hij niets, want hij
kwam op zijn rug terecht. Hoogstens
z'n hoofd wat gestooten. Maar je kunt
nooit weten.... een hersenschudding
is gauw gebeurd!"....
Dat van die hersenschudding' ging
als een loopend vuurtje bij de jongens
rond.... Bedrukt en stil zagen zij de
nieuwe jongen het gebouw binnendra
gen; zij hadden nog tijd om te spelen,
maar niemand voelde daar eenige lust
toe en ongewoon rustig en gedwee gin
gen ze, toen het weer tijd was, naar
binnen.
Toen ze de klas binnenkwamen,
zagen ze tot bun verlichting Max al
weer in zijn bank zitten, nog wel wat
bleek en afgemat, maar toch niet meer
zoo akelig strak en wezenloos, als ze
hem op de plaats hadden zien liggen!
Hij dronk juist een glas water leeg en
toen hij dat leeg had, zei de onderwij
zer: „En vertel nu eens, hoe dat eigen
lijk gekomen is?"
Even was het muisstil in de klas.
Bart en Tommy waren benauwd. Ieder
dacht en de beide laatsten in het
bijzonder „Daar zal wat voor ons
opzitten!"
Toen klonk Max' stem„Och
meneer, dat weet ik zoo precies niet
meer. 't Ging allemaal zoo gauw. 't Is
eigenlijk allemaal m'n eigen, domme
schuld. Ik wilde de andere jongens, die
mij nog niet kenden, eens laten zien,
dat ik wel durfde en heb hen toen ver
zocht om me eens in die mand te
schommelen, maar dan héél hoog!
't Ding leek er zoo geschikt voor. Maar
't was een uilenstreek van me
De onderwijzer schudde het hoofd.
„Jongen, jongen, dat was gevaarlijk
hoor. Beloof me Max, dat je die grap
pen nooit meer uithaalt, beloof je me
dat?" „En iedereen gelooft immers
wel, dat je durft, dat behoef je hen
heusch niet te toonen. Wel jongens?"...
„Ja meneer," gilden ze allemaal
enthousiast, Tom en Bart het hardst....
Dat uur was er weinig aandacht bij
de lessen. Toch was er geen rumoerige
stemming in de klas. Integendeel
men had zich kunnen verwonderen
over de rust. Maar een zekere span
ning heerschte er
Öm 12 uur waren Tom en Bart de
beide eersten, die de school uitstorm
den, maar een eind verder wachtten ze
Max van Poeteren op.
,,'t Spijt ons zoo!" zei Bart, terwijl
hij hem de hand toestak. „Je bent een
kraan van een kerel," zei Tommy,
„dat je ons niet verklapt hebt".... En
lachende voegde hij eraan toe: „Van
Poeteren, wil je alsjeblieft niet op ons
foeteren."
„Zanik niet!" lachte Max, „jullie
kunt me het grootste genoegen doen
door me voortaan in je clubje op te
nemen en geen vreemden meer voor
mij te zijn, maar vrienden, die elkaar
overal helpen."
„Hoera!" riep Tom, „leve het drie
manschap Max, Bart en Tom." En ook
Bart schudde enthousiast Max de hand.
Bart en Torn begrepen, dat zulk een
vriend een waardevol bezit was
Zoo werden ze vrienden!
En als ze nu geen vijanden zijn, zijn
ze nog vrienden
EINDE.
Oplossingen der vorige raadsels.
I- Geel, paars, blauw, rood,
II. Rood, vonk, roodvonk.
III. Noorwegen, rogge, groen, Reg-
ge, Goor, non.
Goede oplossingen ontvangen van:
Henk A.; Adr. A.; Trijn A.; Bep A.;
Truus B.; Ada B.; Jan B-; Aris B.; Jo
B-; Ger B.; Annie v. d. B.; Ina B.;
Laur. v. d. B.; Joh. B.; I. en K. E.;
Jan E.; Germ. F.; Gerrit F.; Marie G.;
Jan G-; Betsy B.; Time H.; Hennie H-;
Jan v. d. H.; Annie v. ,1. H.; C. v. d.
H.; Cor J.; Emma J-; Annie J.; Geor-
gette K.; Agatha K-; J. en K. K.; Rie
K.; Annie K.; Wim K.; Cathr. L.;
Jan L.; Mart. L.; Jan L.; Harm L.;
Lieny v. L.; Ab. M-; Sientje N.; Jac.
P. N.; Nel N.; Jenny O.; Joop O.; Mieu
O.; Tiny S-; Cor S.; Tony S.; Frieda
v. S.; Toon T.; Mona T.; Annie T.;
T. en C. v. d. V.; D. de V.; Corn. M-
v. d- V.; Jaap v. d- V.; Dina W.; Jeen
v. d. W.; H. G. W.; Jeantje W.; Nel v.
d. Z.; Nan v. d. Z.; Gretha K.
Nieuwe opgaven.
1/3 man, 1/5 vrouw
men een insect, Welk?
1/5 vogel vor-
II.
Vier verborgen
ons land:
rivierennamen m
We moeten gauw aalbessen plukken,
Lize. Foei, wat heb je veel vlekken in
je jurk! De man viel van de helling en
brak een been. Ga je uit dezen zomer?
we denken naar Zwitserland te gaan.
III.
Mijn eerste lettergreep is een vischje,
mijn tweede lettergreep is een inwen
dig lichaamsdeel. Mijn geheel vindt ge
aan iederen deur.
IV.
Ik lig op den grond en word met 6
letters geschreven. Verandert men mijn
laatste letter, dan word ik een visch!
Plaatjes van BARTOLID
Tekst van J. M.
43. Oei, wat zaten de twee wereld
reizigers in angst! Ze wisten gewoon
met, waar ze zich vast moesten klam-
Pen- En dat grapje duurde den heelen
nacht door. Totdat de haai opeens, bij
net aanbreken van den dag, over een
vlot schoot, waarop een eenzame
schipbreukeling zat. Blijkbaar was de
Ean in geen drie weken op zee 'n kap
per tegengekomen, want hij zag er uit
tik oan te s°hrikken. Bij wijze van
o.O.h -sein had hij z'n zakdoek aan
11 stokje gebonden en dat als een
'ag op zijn hoogen hoed gezet.
44. „Wacht", dacht de uitgehonger
de schipbreukeling, die al wekenlang
ronddobberde en van opschieten hield,
„misschien kom ik er zoo gauwer!"
Hij maakte één, twee, drie een lasso
van het touw dat bij hem lag, en een
oogenblik later suisde het vlot achter
den huppelenden haai aan. „Kijk daar
die baardaap es!" riep de lange, ,,'k
wou dat ik ook maar op dat vlotje zat!
Kom, Snoekie!", besloot hij, „we gaan
es bij dien snuiter op visite! Als we
van 'n roeibootje op 'n motorboot kun
nen springen, kunnen we 't ook wel
van een haai op 'n plankje! Daar
gaat-M"
45. Hup bom! Daar zaten ze al
op het vlot. „Ook goeienavond", zei de
gebaarde meneer," mag ik me even
voorstellen? Professor Tulp, uit Am
sterdam!" „O!" zei de lange, „dan ben
u zeker een broertje van die andere
tulp?" „Precies!" zei de professor,
„hoe weet je dat zoo? Ken je 'm?"
„Nee," zei de lange, „dat snap ik zoo
maar van eiges! Maar, als ik Vragen
mag, wat hebt u eigenlijk al dien tijd
gegeten, want u ziet er niet voordee-
lig uit." „Papegaaieneieren," zei de
professor, wijzend op een kooi met 'n
papegaai, die hij bij zich bad staan.
46. „Nou, daar zal je ook niet dik
van worden," zei de lange, „dan heb
ben wij wat anders- Snoekie, kom op
met je zalm!" En hij tikte veelzeggend
op Snoekie's zijzakken, waar nog
steeds de blikjes zaten, die liij bij den
winkelier ingepikt had. Al lieel gauw
zat het drietal fijn te smullen. „Waar
is dat goed voor?" vroeg de lange op
eens, op 'n bordje niet „Verboden
Toegang" wijzend, dat op 't vlot stond.
„Van 't schip meegenomen," zei de
professor, „je weet nooit, waar 't nog
es voor dienen kan, en bovendien hou
ik niet van dat geloop over den
vloer!" Daarop vertelde hij, dat hij
luchtreiziger was. „Hè," zei de langg,
,,'k zou óók best es de lucht in wil
len!"