LOOZE STREKEN VAN SNOEKJE EN BOLLEBOKS Ons kinderverhaal. Fen nachtje bivak". Straatterrier Flip wil graag modern en chique zijn. „De timmerwinkel" een vroolijk spel. RAADSELS. ft Ag7W door BEPPO. Wat was het warm geweest, dien dag Augustus! Als een wollen deken d de hitte het menschdom op het liif eedrukt en een ieder was blij toen h avond viel- Niet dat het toen veel fkoelde, doch men werd niet langer geplaagd door de stekende zonne- stl-njf gasten van het Geldersche pen- n Eelhout hadden het zich gemak- keliik gemaakt, voor het huis in de hangmatten tusschen de boomen of het terras in de lage, rieten stoelen. Er waren verschillende groepjes en een daarvan werd gevormd door Jan en Free van Dongen en hun beider vriend Frits Duinstra. Dit jeugdige drietal zat, of beter gezegd lag, op het balcon van de eerste verdieping en het eenige geluid, dat van hun tegenwoor digheid getuigde, was het gegorgel van een weerspannig liedje of het kletsen van een klontje ijs tegen glas, zij zogen n.1. limonade door een rietje. Deze rust was niet van zoo heel lan gen duur, want plotseling kwam Free uit zijn zalig nietsdoen overeind en begon heftig te beweren, dat hij voor geen geld den komenden nacht bin nenshuis wilde doorbrengen. Jan en Frits lieten hun glas eenige centi meters zakken en knikten instem mend. Free had gelijk, groot gelijk. Den afgeloopen nacht was het in hun gemeenschappelijke slaapkamer on houdbaar geweest en nu verzwijgen we nog van de muggenplaag. Toen Free was uitgesproken, zei Jan op een toon. alsof het de gewoon- <ste zaak ter wereld betrof, dat zij den nacht buitenshuis zouden doorbren gen en hij adviseerde bivak op te slaan bij het meertje van boer Stuvvesant. In de nabijheid van het water moest het wel koel zijn. Dit voorstel ging zonder hoofdelijke stemming onder de hamer door en dies geschiedde het dat onze drie vrienden tegen het vallen der duister nis met een deken onder den arm de brandtrap afslopen om het avontuur van „een nachtje bivak" tegemoet te gaan- Wanener de schemering is ingetre den. mag het bosch voor schrijver, woudlooners en koddebeiers nog veel bekoorlijks openbaren, voor onze drie vrienden was dit maar heel betrekke lijk het geval. De aanwezigheid van scherpe puntige takken, venijnige doorns en groote avondbeesten ais vleermuizen, die er een genoegen in scheppen rakelings langs je gezicht te scheeren droeg er geenszins toe bij om de wandeling door het struikgewas aangenaam te maken. Integendeel, onze drie vrienden waren blij, toen ze, verrijkt met een paar schrammen en kleine onbeteekenende winkelhaakjes, de boerderij van boer Stuyvesant hadden bereikt. De familie scheen al ter ruste, want nergens brandde nog licht. Geen be zwaar, het drietal had van boer Stuy vesant toestemming gekregen in het meertje te zwemmen zoo vaak ze wil len. Ze klommen over het hek en waren in het land. Een gordijn van witte tulle lag hierover uitgespreid, de slooten hadden veel damp opgegewen. Hierop hadden ze niet gerekend. Ze zagen hun plan om in het gras te slapen reeds in rook vervliegen, doch zonder zich te hebben overtuigd, wilden ze niet onverrichterzake terugkeeren. Halverwege gebeurde er iets onpret tigs. Ze hadden reeds een enkele maal te kampen gehad met een gladheid, die in verband stond met een of ander koewezen. Plotseling gleed Frits uit en maakte een dusdanigen schuiver, dat hij met z'n pantalon in iets dat wij niet nader behoeven te omschrijven, terecht kwam. Het is begrijpelijk dat Frits hierover niet zuinig uit zijn hu meur was en ging te keer tegen een koebeest, dat nieuwsgierig zijn kron kelingen had gadegeslagen. Toen ze hun tocht vervolgden, was Frits nog danig uit zijn humeur en hij zei dat voor hem de pret er af was. Zijn vriendjes probeerden hem zoo veel mogelijk op te beuren, maar het ging niet van harte, want tusschen hun teenen was het zoo onprettig vochtig. Wonder boven wonder was het gras bij het meertje vrijwel droog, zoodat er geen reden bestond om rechtsom keert te maken. Frits was nog altijd uit z'n „hum" en zonder boe of ba te ba te zeggen spreidde hij z'n wolletje. Jan en Free, die ook weinig zin meer hadden in praten en er niet aan dach ten om nog een duik te nemen in het water, waarover een witte damp voort- kroop, volgden het voorbeeld van Frits. Boven hun hoofden twinkelden de sterren en om hun heen was een stilte, waarin de kikkers ietwat een tonig, doch geenszins onwelluidend, musiceerden. Dat er aan een bivak in de open lucht bezwaren kleven, werden onze drie vrienden al heel spoedig gewaar. De muggen, de vijanden der men- schen die de slaapkamers reeds met colonnes binnenzwermen, waren er hier in een onmogelijk groot aantal vereenigd. De kwelgeesten van je afslaan met het doel ze te verdrijven had hetzelfde resultaat als emmertjes water uit zee te dragen met het doel deze droog te leggen. De eenige af weer maatregel was je hoofd onder de deken te stoppen, doch deze maat regel was slechts tijdelijk van kracht en dan begon het lieve leventje van voren af aan. Voor Frits was het vrij wel onmogelijk dezen maatregel ten uitvoer te brengen. Doch stak hij zijn hoofd boven de deken, dan stoven de muggen op hem af als stieren op een roode lap en teisterden hem zoo lang. dat hij maar weer den aftocht moest blazen. Maar onder de deken was het dank zij de onwelriekende panta lon ook niet uit te houden en zoo ontstond een spelletje van „d'r boven en d'r onder". Dit ging zoo lang goed tot de kruik zonk, plotseling sprong Frits overeind en begon als een dolle man met z'n deken om zich heen te zwaaien- Jan, wien het was gelukt in een hazenslaapje te sukkelen, was over het doen van z'n vriend een wei nig ontstemd en bracht hem knorrig aan het verstand, dat het je reinste energieverspilling genoemd moest worden. Frits gaf geen antwoord, liet zich weer neerploffen en begon toen een klaagzang over de muggenplaag en den harden grond. (Slot volgt.) Flip staart naar 't beeld van den hazewindhond Miek, „Verdraaid," denkt hij, „dat beest is toch verbazend sjiek!" Maak ik m'n buik een beetje klein Dan heb ik óók de slanke lijn! Een kromme rug en trippel-loopje!. Je kunt wel „sjiek" zijn voor een koopje! 'k Ben echter veel te lui voor die uitsloverij! Neen meedoen met de mode, dat is niets voor mij. Als het druilerig weer is en de straten glimmen van den regen, als moeder zegt, dat ze geen verkouden kinderen wil hebben en wij niet buiten mogen spelen, wat gaan we dan doen? Dan gaan we „De timmerwinkel" spelen. Je kunt dit spel met zoovelen doen als je wilt. Allen gaan we om de tafel zitten, waarop in een rij allerlei timmergereedschap ligt uit een tim- merdoos, dus een hamer, een nijptang, een zaag, een beitel, een boor, een doosje met spijkers enz. Als je geen timmerdoos bezit, knip je die voor werpen van karton. Een van de aanzittenden is leider en vertelt wat hij dien dag al zoo in den timmerwinkel heeft beleefd en uitgevoerd. Wordt in dit verhaal dén naam genoemd van een der voorwer pen, die op tafel liggen, dan mogen de andere spelers probeeren het be wuste voorwerp te grijpen (niet er om vechten hoor!) De leider gaat door met zijn verhaal tot alle gereedschap pen van tafel zijn. Wie de meeste voor werpen veroverd heeft, heeft het spel gewonnen. De leider begint bijvoorbeeld zoo: „Vanmorgen kwam ik den winkel bin nen en zoodra ik den drempel over was, viel ik pardoes op den grond. Ik was over een schaa.(hier zullen de handen der aanzittenden zich al uit strekken om den schaaf te grijpen; maar te vroeg want de leider zegt): over een schaar gevallen. Gelukkig deed ik me geen pijn. 't Ongeval had dus geen nare gevolgen- Integendeel, want wat zag ik, toen ik daar zoo plat op den grond lag? Mijnboor (hier strekken alle handen zich naar d< boor op tafel uit, die door één wordt bemachtigd), die ik al dagenlang ver mist had en nergens had kunnen ont dekken. Wat een vreugde! Nu kon ik weer flink aan het werk gaan. Ik stond vliegensvlug op, greep ha (iedereen denkt dat er „hamer" zal volgen, maar:) greep haastig mijn za(zou het „zaag" worden?) mijn zaakjes bijeen, moest nog even zoe ken 'naar den beit.beitspot en zette me toen aan den arbeid". Zoo gaat de leider voort, tot, zooals gezegd, alle voorwerpen van tafel zijn. Met een goed leider, die voortdurend in zijn verhaal tevergeefs de verwach ting weet op te wekken, dat de naam van zijn gereedschap zal genoemd wor den kan dit spel een bron van plezier zijn. Oplossingen der vorige raadsels: No 1: mug, no. 2: Waal, Lek, Linge, Merwede, no. 3: Schar, Nier, Scharnier, no. 4: Karpet, Karper. Goede oplossingen ontvangen van: Bep A., Jan L., Jo B., Jopie K., Jan v. d. H., TeetjeB., B. B., ToonT-, Emma J., Wim K., Marietje v. R., Annie v. d. H., Harm L., Cor S„ St. A., Betsy G., Georgeite K., Jac. L., Jan Z., Mag L., Lauri H., J annie v. d. Z., Gretha K* Joop v. B., Tini S., Hennie H., Nellie N., Agatha K., C. L., Gerard B., Ab M., Tini H., Jac. P. N., Sientje N., Dina W„ Nan v. d. E., Nel v. d- Z., Cor S., L. v. d. B., Tinie W., Joh. B., Cor J., Jan L., Cathr. L., Henk G., Tony S„ Leni H., Frida v. S., Jeen v. d. W., Lidy F., Jan G., Jan L., Iiria B., Annie J., Mart. L., Loes R. Nieuwe raadsels: I. Schrijf naast elkaar iets, dat ge op school gebruikt en 'n hemellichaam. Zet er dan nog een medeklinker voor en ge krijgt iets, dat gebruikt wordt om wonden te heelen. 2. Neem 1/3 van een tor, 1/7 van een ijsvogel, 1/2 van een geit en 1/4 van een raaf; welk verscheurend dier krijgt ge dan? 3. Ik ben een bergplaats, die met 4 letters geschreven wordt. Neem mijn derde letter weg en ik wordt een viervoetig dier! Welk? 4. Wilt ge een nuttig voorwerp, waar van ge vooral in den winter veel plezier hebt, maken van de letters van: Lek hac. Tekst van J. M. Plaatjes van BARTOLID bouo„^en' ^ee, drie, klom Snoekie Devana» het bordie met „Verboden (loc B1 en bezon zich toen, dat hü Éii en vergrootglas in z'n zak had. het 't te voorschijn en hield leeu or den leeuw z'n neus. De Want h eei? schreeuw van de pijn, door h t JroPische zonnestralen, die lijk 7>„ brandglas vielen, hadden lee- natn h-1?^8 verbrand. Luide brullend tiCh w de heenen, en Snoekie liet dier nnvr °,p (?en Sond zakken, ,,'t I« langg al niets gedaan!" zei de oiwi-' '?We moesten maar gauw rechts- maken!" 52. Ze gingen vliegensvlug aan het werk, verzamelden de planken, waar uit het vlot bestaan had en die alle op het eiland terecht gekomen waren, en zetten het weer stevig in elkaar. Een paar uur later dreven ze weer op zee.daar waren tenminste geen leeuwen. Snoekie waschte met zeewa ter de eierdooiers van zijn gezicht. Maar wat was dat? Daar had je zoowaar den haai weer, die met groote sprongen kwam aanzwemmen. Met handigen zwaai gooide de professor hem weer den lasso om z'n hals en even later schoot het vlot weer vroo lijk achter den basi aan vaoxuit. 53. „Als we 'm maar konden sturen," zei de lange. „Maar hoe?" Opeens riep hij, met z'n vingers knippend, uit: „Gevonden!" „Kijk," vervolgde hij, „we binden Snoekie vlak voor den haai z'n neus aan dien paal daar vast. De haai wil hem natuurlijk pakken, zwemt hem achterna, en we kunnen hem net sturen waar we 'm hebben willen!" Daar begon me Snoekie jammerlijk te huilen. „Ik wil niet! Ik wil niet!' riep hij, maar z'n protesteeren hielp hem niets. „Je mot er an geloove, vrind!" zeide lange, „en ik zou me nou maar koest houwe, anders geef ik je d'r een ox> ie kluisgaten 4ie u.suUs iai" 54. Na deze teedere vriendschapsbe tuiging grepen de beide anderen Snoe kie vast en bonden hem onder hevig tegenspartelen aan het uiteinde van het bordje „Verboden toegang" vast. „Nou ben je krek het aasje aan een hengel!" zei de lange; „hi-hi-hi, wat zal die haai watertanden!" De lange en de professor werkten zich niet zon der veel moeite met hun gevangene op den rug van den haai en met levens gevaar bond de lange het bordje aan den snuit van den haai vast.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 23