DAMMEN. i IIP 9^ Iw Jl Ü1 1ü Bridge-Rubriek. Contract-Bridge. De oplossing van het probleem van Bayersdorfer is 1 Le5. Na feó: vo'g* Db4, e4, Dcöt. Na Ke5 kan Kc5, f5, Db4f. De oplossing van het probleem va" Coombs is 1 Pd5. Er dreigt nu Pf4+, de ontpenningsvarianten van de dame zijn fraai. W. von Holzhausen. Wochenschach. 1910. Wit begint en geeft mat in drie zetten. Wit: Kc7, Tel, pi b5. Zwart: Ka8, Lh7, pi a7. De volgende partij is uit het Duitsche meestertournooi in Thum. Grosser. Gilg. 1. d4 PfG 2. Pf3 e,6 3. Lf4 bG Lf4 hoort in deze opening niet thuis. 4. g3 Lb7 5. Lg2 Le7 Nog steeds is tegenfianchetto het beste. 6. 0-0 0-0 7. c4 dG 8. Pc3 Pe4 9. Dc2 Pc3 f5 kan nog niet, daar zwart het punt e4 niet voldoende kan verdedigen. 10. bc3 g6 Er dreigde Pg5. 11. Lh6 Te8 12. Dd2 Pd 7 .13. Df4 Lf6 Df4 is voorbarig. 14. e3 De7 e3 is nog slechter, daar de dame wordt afgesloten. 15. h4 e5 opgegeven. 16. Dg4 Lg7 Na een damezet volgt Tfl:f. 17. Lg7 Kg7 18. Pd 2 Pf6 Dr. P. FEENSTRA KUIPER 19. Ddl Lg2 20. Kg2: Dd7 21. a4 a5 22. Df3 e4 Met sterke druk op de witte stelling. 23. Ddl h5 24. Tbl Te7 25. Tb5 Tae8 26. De2 Pg4 Beter voor wit was Pb3 en dan c5. 27. Pb3 Te6 28. Db2 Tf6 Wit weet geen raad meer. 29. Pel De6 30. Da2 Tf5 31. Tf5: Df5: c 32. De2 Te6 33. Pb3 TfG 34. Pd2 De6 Nu kan wit niet meer zetten. 35. Ddl Tf2 Alleen Del kon nog Nu dreigt Pe3:f. 36. Kgl Pe3: Partij met aardig eindspel gespeeld door Polman (wit) tegen Möllenkamp in den laatsten wedstrijd om het kam pioenschap van Nederland. 1. 32-28, 17—21; 2. 31—26, 18-23; 3. 26X17, 12X21; 4. 36—31, 23X32; 5. 37X28, 19-23; 6. 28X39, 14X23; 7. 31—26, 7—12; 8. 26X17, 12X21; 9. 41—37, 10—14; 10. 46—41, 14—19; 11. 34—30, 5—10; 12. 30-25, 10—14; 13. 40—34, 1—7; 14. 34—30, 7—12; 15. 39—34, 12—18; 16- 34—29, 23X34; 17. 30X39, 19—23; 18. 45—40, 14—19; 19. 25X14, 19X10; 20. 40-34, 10-14; 21. 50X45, 14—19; 22. 35—30, 11—17; 23. 30—25, 21—26; 24. 44—40, 9—14; 25. 40-35, 17-21; 26. 34—29, 23X34 27. 39X30, 6—11 28 45—40. 11—17 29. 40-34, 17—22; 30. 37—32, 21—27; 31. 32X21, 16X27; 32. 41-37, 8—12; 33. 34—29, 4—934. 30-24, 19X30 35. 35X24, 14—20; 36. 25X14, 9X20; 37. 37—32. 26—31; 38. 32X21, 22—28; 39. 33X22, 13X15; 40. 38-33, 3-8; 41. 33—28, 16—2142. 28—23, 31—3643. 43—38, 12—17; 44. 38—33, 8—12; 45. 33-28, 21—27; 46. 49—43, 17—21; 47. 43—38, 21—26; 48. 42—37, 2—7; 49. 48-42, 20-25; 50. 38-32, 27X38; 51. 42X33, 12-17; 52. 23—19, 7—12; 53. 19X8, 12X354. 28—23, 17-2255. 33—2856. 29X38,3—9 thans diagram. 6 16 26 36 46 22? W/wm y v Hs?' f èi m m m m* _JÉL 15 25 35 45 57. 23-19, 9-14; 58.19X10,15X459' 38—83, 4-9; 60. 33—29, 9-14 61 37—32, 26—3162. 29—23, 14—2063' 24X15, 25—30; 64. 15—10, 23—34; 65" 10—4, 34—39; 66. 23—18, 31—37; 67' 32X41, 39—44; 68. 1812 en wit won- Probleem van C. Dijker te Texel, (eerste publicatie) V//////S "Tür -Tfig vJSSï/, i wrn wm iSP üP m. m M m. m Zw.: 7/10, 14, 17/20, 22, 24, 25. Wit: 28, 29, 31/35, 38/40, 42. 50. Wit speelt en wint. Oplossing probleem C. Dij kor. Zwart: 4, 8, 9, 14, 17, 18, 20, 22, 24, 26, 29. Wit: 25, 28, 31, 33, 38, 42, 43, 45, 47, 49. 50. 43-39 26X48 2- 49-44 26X34 gedw. 3. 38-32 29X27 4- 44—39 22X44 5. 6. 50X10 25X32 4X15 OPLOSSING VAN LEEK EN- PROBLEEM No. 3. Wit speelt schijf 47 op 41, zwart kan slechts spelen 37 naar 42, wit slaat 48X37 en zwart is verloren omdat hij niet kan zetten. Dit is een zoogenaamde opsluiting. Deze speciale stand is be kend als de opsluiting van Manoury, en komt voor in de verhandeling over het damspel, welke deze beroemde dammer in 1770 te Parijs deed ver schijnen. LEEKENPROBLEEM No. 4. Plaats zwarte schijven op 18, 26 en 39 en witte schijven op 31, 32 en 49. Wit wint in een zet. Alles betreffende deze rubriek te adresseeren aan: G. L. GORTMANS Roerstraat 101 Amsterdam (Z.) RANGLIJST HELDERSCHE DAMCLUB. Groep 1. gesp. gew. rem. verl. pnt. J. Stoll 16 11 4 1 26 D. C. W. Rab 17 10 4 3 24 A. A. Brem er 15 9 2 4 20 D. Dissel 13 8 3 2 19 A. J. José 13 7 2 4 16 S. Slort 16 6 2 8 14 J. C. Kossen 18 4 5 9 13 Joh. Bremer 18 4 3 11 11 P. H. C. Groene- meijer 18 2 6 10 10 L. Simonse 18 3 3 12 9 Groep II. P.J.Smolenaars 17 10 6 1 26 0. Ottervanger 19 8 rj 4 23 Jn. Bremer 15 8 5 2 21 H. G. Fontelin 20 8 4 8 20 W. Wieren 17 7 6 4 20 B. de Best 19 6 6 7 18 J. Jagel 19 7 4 8 18 P. J. Arends 19 6 5 8 17 A. J. Beezemer 20 6 4 10 16 P. Slort 17 3 6 8 12 A. Bosman 20 3 5 12 11 Groep III. J. Elzas 20 17 2 1 36 W. v. Brederode 19 12 4 3 28 O. G. J. Lokkers 18 12 2 4 26 C. Thomas 20 10 4 6 24 G. v. Roekei 21 10 4 7 24 R. Dol 18 9 4 5 22 W. Slort 20 7 4 9 18 M. v. Kalken 22 8 1 13 17 W. Dienaar 20 rj i 0 13 14 F. Leijtenaar 17 6 1 10 13 W. Volkers 21 5 1 15 11 H. Thljssen 21 2 1 18 5 De wedstrijd wordt gehouden iederen Donderdagavond van half 8 tot 11 uur, in de bovenzaal van het Evangelisatie gebouw, Palmstraat, De wedstrijden zijn ook toegankelijk voor niet-leden. Was het concert interessant? Ja, ja; er waren twee dames, die een solo zongen. Maar dat kan toch niet, amice, twee dames kunnen toch geen solo zingen. Nou ja, maar de eene had geen stem, zie-je. („Vart Hem"). Ik straf je slechts uit liefde. Dank u wel, pa. Ik wilde dat ik al groot genoeg was, om het u te kunnen vergelden. Partners antwoord op een af neem-double. (Vervolg). Bij een afneem-double gaat de dog. bleerder van het standpunt uit, dat zijn partner een minimum-kaart heeft; de partner bevestigt dit vermoeden, indien hij niet hooger biedt dan noodzake lijk is. Heeft de partner een poplooze kaart dan behoort hij op de driekaart in <iè laagste kleur te bieden, b.v. met' S. 10.9.6.5., H. 7.6.4., R. 9.4.2, K 10.8.3, moet de partner, indien s! u' of R. is gedoubleerd, met 2 K. antwoor den; is K. gedoubleerd, dan luidt- het antwoord 2 R. Passen, zelfs op een der gelijke kaart, is ondenkbaar. Heeft de partner iets in handen, doch in totaal niet meer dan 1 hon'neur- trek, dan moet hij liever 2" bieden in een hooge kleur, waarvan hij een vier- kaart heeft, mits hierbij een boer is dan 2 in een lage kleur, al zou dit een vjjfkaart zijn. Heeft hij echter een zes- kaart in een lage kleur, dan verdient deze de voorkeur boven een niet te sterke vierkaart in een hooge kleur B.v. met: S. v.5, H. b.9.6.3, R. 9.8.6.5.4, K. a.9, neemt de partner, tenzij deze kleur ge doubleerd is, 2 H. bieden. Heeft hij dezelfde kaart, doch in- plaats van de kleine K. een kleine R, meer, dan luidt het bod 2 R, tenzij deze kleur gedoubleerd is. De partner kan ook antwoorden met 1 S.A, doch moet er rekening mede houden, dat een dergelijk antwoord altijd op bepaalde kracht wijst; S.A. mag dan ook alleen worden geboden, indien hij minstens 1 honneur-trek en dekking in de gedoubleerde kleur in handen heeft. Heeft hij echter keuze tusschen een vierkaart in een hooge kleur en S.A, dan moet de hooge kleur worden geboden. Met minder dan 1 honneur-trek mag nooit S.A. worden geboden, er moet dan een kleur worden geboden, zoo noodig op een driekaart in een lage kleur. Indien de kaart van den partner 2 honneur-trekken inhoudt, dan is %ijn kaart al tamelijk sterk te noemen, om dat dan in beide handen tezamen (de doubleerder geeft toch minstens 3 hon neur-trekken aan) minstens 5 honneur- trekken van de ruim 8 aanwezig zijn; bij een niet al te ongunstige distributie is, wanneer de doubleerder iets meer dan het minimum in handen heeft, de manche in zicht. De kracht van tenminste 2 honneur- trekken wordt aan den doubleerder medegedeeld door een sprong-volgbod te doen, een bod derhalve dat 1 hooger is dan noodzakelijk; een dwangbod is dit echter niet en wijst het, bij een bod in een hooge kleur op minstens v.b.x.x. of h.x.x.x. van de geboden kleur. Heeft de partner méér dan 2 hon neur-trekken en bovendien een tame lijk sterke kleur om troef te maken, dan moet een dubbele-sprongbod worden gedaan, dus 2 hooger dan noodzakelijk. Heeft hij een zeer sterke kaart, dan kan direct een manche-bod worden ge daan. Heeft de op den doubleerder volgen de speler een bod gedaan, dan kan de partner van den doubleerder nog een vrijwillig bod doen, echter alleen, wan neer eenige kracht in zjjn kaart aan wezig is. De vereischten zijn dezelfde als de hiervoor gegevene voor sterkte aangevende gedwongen biedingen. Antwoordt de partner, .indien de tus* schenzittende speler heeft gepast, niet op een afneem-double, dan kan dit al leen gebeuren, als hij er van overtuigd is, dat de speler minstens 2 trekken down zal gaan, heeft hij deze zekerheid dan is het zelfs beter de tegenpartij te laten spelen en dwon te laten gaan, dan'zelf iets te bieden. Is een bod van 1 S.A. gedoubleerd, dan moet hij echter minstens 2 hon neur-trekken en een regelmatig ver deelde kaart in handen hebben oin te passen en zoodoende van de afneem- double een straf-double maken. Is een bod in een kleur gedoubleerd, dan mag de partner de strafpas alleen toepassen, indien hij in de geboden kleur ongeveer 4 zekere troeftrekken kan maken. Zelfs met h.9.8.6.5.2. tegen in de troefkleur mag men niet passen, echter wel met v.b.10.9.7.6, omdat de laatste verdeeling veel sterker is dan de eerste. N. D. S.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 20