OTSS KlNDgRilomjgCl
Ons \inderverhaat%
Het vreemde vat.
Beste jongens en meisjes!
Als jullie vandaag nu eens niet alle
maal een briefje krijgen, dan mag je
heelemaal niet boos kijken, want ik
beb Donderdag ook vrij gehad en nu
is er natuurlijk wat tijd bij ingeschoten
en zijn er wat briefjes onbeantwoord.
Ik weet toch 'ook wel bijna zeker dat
geen van jullie gewild had dat ik Don
derdag had moeten werken om alle
briefjes te beantwoorden. We' spreken
dus af dat we elkaar graag een vrijen
dag gunnen. Jullie mij en ik jullie en
als jullie een vrijen dag hebben, dan
behoef je mij ook geen briefje te
schrijven. Maar kom, laat ik niet lan
ger babbelen en aan de briefjes begin
nen.
Nellie Nieuwdorp. Kom, dat vind ik
aardig van je, Nellie, dat jij me zoo graag
een vrijen dag gunt. maar in de duinen zal
je tevergeefs naar me uitgezien hebben,
want we zijn Donderdag naar Den Haag ge
weest. Tjibbe mocht mee en de twee andere
kleintjes zijn thuis gebleven. Je begrijpt dat
hij het fijn vond. Maar ik hoop jou toch
nog wel eens te zien. hoor. Van de week ben
ik nog met m'n heele clubje heel dicht bij
je huis geweest.
Cobus Nieuwdorp. Ja, dit is een fijne
korte week geweest, Cobus. Drie dagen wer
ken en toen al weer Zondag en toen weer
anderhalven dag en alweer Zondag. Stel je
voor dat het iedere week zoo ging. Misschien
in de toekomst wel, dat is heel goed moge
lijk. Toch zou ik het niet graag willen, want
ik vind werken fijner dan langs de straten
wandelen, al vind ik een vacantietijd natuur
lijk ook heerlijk.
Sientje Nieuwdorp. Nu, jij hebt een
onderwijzer die veel voor zijn kinderen over
heeft, hoor, Sientje. Eerst zoo'n fijne tocht
naar de Donkere Duinen en nu met Hemel
vaartsdag naar Wieringen. Ik ben benieuwd
of het mooi weer zal zijn. 't Ziet er, nu ik
dit briefje aan je schrijf (Woensdagmiddag)
niet veel belovend uit voor dezen feestdag.
Maar het weer kan spoedig veranderen. Tk
hoop dus, als je dit leest, dat je een pretti-
gen dag hebt gehad.
lelie Kramer. Zeg. Jelle, ben jij zoo'n
gezellige dikkert dat je zoo gauw last van
de warmte hebt. Ik kan heusch met de warm
te nog wel werken hoor. Nee, nu heb ik
nog niet gezwommen. Ik heb het deze week
zoo druk gehad dat er geen uurtje voor
zwemmen overbleef. Volgende week zal het
wel gaan denk ik. Plons jij dan ook op den
rug van je vader te water?
Jan en Manus Ligtenringen. Jij dacht
zeker, Manus, nu er zooveel jongens en
meisjes meedoen, kan ik er ook nog wel bij.
Je hebt gelijk, hoor, ik ben niet bang voor
een vriendje meer of minder en jij bent in
ons kringetje ook heel hartelijk welkom.
Time Wullems. Wij zijn Zaterdag-
dagmiddag naar het strand geweest, Tinie,
't was er wat heerlijk en m'n kindertjes
moest ik bijna aan hun haren van het strand
trekken, omdat ze niet mee wilden. Als het
mooi weer blijft, gaan we gauw weer heen,
want dicht bij de zee vinden ze het fijn,
veel heerlijker dan in de duinen. Of ze na
dien tpiddag net zoo leuk gedroomd hebben
als jij weet ik niet, hoor.
Stientje Alexander. Ik ben benieuwd
of jij het volgehouden hebt met den af-
sandsmarsch, Stientje. Ik geloof het nooit,
of heb je je soms door je nieuwe poesje
laten trekken?
Agatha Koelem.es. Alle meisjes die
korte mouwen hadden, loopen nu met roode
armen, Agatha, dat komt door de heete zon,
die heeft met z'n stralen geprikt als met
speldenprikken, maar dat alles heb je na
tuurlijk graag voor het zonnige weer over.
Wat is dat jammer, dat al je dikkopjes
dood gegaan zijn. Je kan ze beter in de
slooten laten zitten en dan 's avonds eens
naar hun koorzang gaan luisteren.
Herman Kramer. Je moeder heeft ge
lijk, Herman. Luilak is voor oude menschen
heel akelig, ze kunnen toch ai slecht slapen
en worden dan telkens opgeschrikt door de
herrie. Ik kan me anders best begrijpen, dat
jij het wel leuk zou vinden om mee te doen,
want het is wel lollig ook. Ik mocht vroe
ger ook niet meedoen, maar heb ook wel
eens vroeg herrie gemaakt, maar dat ma$ ik
je eigenlijk niet vertellen.
Corrie Krttmrr. Hoe ik over vuKhnitm
denk? Toen ik op school was, toen voet
balden wij vaak voor schooltijd in het
„Spoorboschje". Dat is al lang geleden en na
dien tijd beb ik me nooit erg meer, geïn
teresseerd voor de voetbalsport, die trouwens
aan groote overdrijving lijdt. Sport is ge
zond en goed, maar sportoverdrijving is heel
schadelijk, vbor alles. Je mag dan nog liever
in het geheel aan geen sport doen. En als
je vader of moeder het niet goed zouden
vinden, dan is het ook beter het te laten.
Trijntje Zegel. Dat briefje heb je
zeker heel laat aan me geschreven, Trijntje,
omdat het al schemerig begon te worden en
tegenwoordig is het tot 's avonds half tien
licht en dan behooren meisjes als jij al te
droomen.
Rietje Wullems. lk ben blij dat je beter
bent, Rietje en dat het van de week zulk
heerlijk zonnig weer was, zoodat je je
schade aan buitenlucht meteen in kon halen.
En nu het zomer is, nu krijgen we natuur
lijk zooveel zon, dat je straks zoo bruin als
koffie wordt.
Hennie Hollander. Dat was een erg
lacherig briefje, dat zag ik, Hennie, Corrie
is er de schuld van, hè, nu, lachen is gezond,
hoor, je doet het maar net zooveel als je
kan, alleen natuurlijk niet op school, anders
lach je niet als je je rapport krijgt.
Corrie Smit. Als je een verkeerde
meneer aan zijn pas trekt, Corrie, dat geeft
niets, hoor, dan lach je maar net zoo har
telijk als bij Hennie, toen jullie samen je
briefje schreven. Je zal zien, dan begint die
meneer ook te lachen, want lachen werkt
aanstekelijk, net als niespoeder.
Saar Kramer. Goed, nu noem ik je net
zoo als je' vader je noemt. De naam die je
moeder je gegeven heeft durf ik niet te
gebruiken, want dat is een naam tusschen
je moeder en jou en ik ben bang dat je boos
zou worden als een ander hem gebruikte.
Zie je, moeder heeft zoo voor d'r kindertjes
een eigen naampje bedacht, maar dat is dan
ook alleen voor die twee. Het versje dat je
gestuurd hebt, heb ik opgenomen.
Jan Bakker. Wat is dat jammer, Jan.
dat je broer ziek is en die hielp je zoo
trouw. Toch zie ik dat je het alleer. ook kan
en je bent dus door de ziekte van je broer,
wat de groote menschen noemen, een beetje
zelfstandiger geworden.
Mientje Biese. Je hebt geluks- en
pechvogels, Mientje. Jij behoort tot de eerste
soort. Je begrijpt zeker wel waarom, hè?
Maar vandaag heb je geen boek gewonnen,
hoor.
Lidi Thijssen. Als je van plan bent om
me elke week een briefje te schrijven, dan
moet je nog vijf briefjes schrijven, Lidi,
want dan geef ik jullie groote vacantie, net
als vorige jaren, twee maanden lang, Juli en
Augustus en met September beginnen we
dan weer met frisschen moed.
Jan v. d. Heide. Dit zou bijna de zesde
maal geworden zijn. Jan, dat je geen briefje
van mij gekregen hebt en als je me volgende
week weer niets schrijft, dan krijg je na
tuurlijk weer geen briefje.
Jan Zwanenburg. Je begrijpt, Jan, dat
ik alleen aan die kinderen een briefje schrijf,
die mij ook iets vertellen van wat ze in de
afgcloopen week gedaan hebben, anders kan
ik alle honderd kinderen wel schrijven, en
dat is de bedoeling niet.
Jcen v. d. Wal. Is jullie fietstocht nog
doorgegaan, Jeen. Het was droog weer ge
loof ik, hè?
Tony Sinnige. Je hebt het geraden,
Tony. Jij hebt den extra-prijs deze week. Je
doet al zoo lang en zoo trouw mee en zendt
me zoo vaak leuke versjes, terwijl je nog
nooit een prijs won, dat jij nu eens aan de
beurt bent voor den extraprijs. Kom hem
maar halen. Ik heb het aan den teekenaar
gezegd van dien boer en die koe en hij keek
wel een beetje op zijn neus.
Germaine Franken. Was die wande
ling naar het vliegveld, Zondag, soms een
training voor de 25 km-marsch, Germaine,
of heb je daar niet aan meegedaan? Ik
wist niet dat een lammetje vlugger was dan
jij, hoor, 't kwam zeker omdat je al moe
was van de wandeling, dat je niet zoo hard
meer kon loopen.
Jna Boels. Dat was een fijne wandeling,
Ina, Germaine was er ook vol van en leuk
dat je met het vliegkampbootje terugkon,
want heen en terugwandelen op zoo'n war
men Zondagmiddag zal niet meevallen, je
zou smelten onder weg.
Beppie Al. Je hebt je best gedaan om
me iets te schrijven, Beppie, en daarom
krijg je een briefje van me terug. Volgende
week vertel je me weer eens een massa,
want dan behoeft je briefje niet zoo gauw
op kantoor te zijn.
Henk Goutier. Je benijdt Annie zeker
wel een kleine beetje, Henk, dat ze vandaag
naar Gaasterland is, want daar is het wat
moot, maar enfin, jij hebt nog een tochtje
in het vooruitzicht, tenminste als jullie
schoolreisje doorgaat. Ik hoop het voor je.
Jan Goutier. Daar snapte je me net van
de week bij jullie, hè, Jan. Ik wist niet dat
je jarig was, anders had ik je wél gefelici
teerd. Wat zal je blij geweest zijn met je
voetbalschoenen. Leuk dat ik de gioeten van
je vader kreeg Doe je de groeten teiug.
als je een brief aan hem schrijft.
Nanny v. d. Zee. Als je nu al zoo zwait
ziet als een nikker door de zon, dan ken
ik je vast niet meer, Nanny, en wat moet
dat van den zomer dan worden, als de zon
nog veel heeter wordt Dan wordt je zeker
een roodhuid!
Nellie v. Dok. Was er nu niemand an
ders die je raadsels even kon wegbrengen,
Nellie, toen jij de vorige week ziek was.
Je zusje ook niet? Dat had ze toch zeker
graag voor je over? Qf is dat nog zoo'n
klein zusje dat ze het kantoor van de „Hel-
dersche Courant" niet kan vinden?
Lieny v. La pik. Dat was zeker wel een
mooi fort dat jullie vorig jaar op het strand
hebben gebouwd, Lieny, dat het een week
lang is blijven staan. Meestal zijn de .,zand-
bouwsels" na een dag alweer verdwenen,
als de menschen het niet wegmaken dan doet
de wind of de zee liet wel.
Liesje de Vries. 't Gaat met jou als met
je bloemetjes en je poesjes, liesje, als de zon
weg is en de schemer komt, dan vallen je
oogen dicht. Maar als je vanmiddag dit
briefje.leest, dan gaan ze wijd open, want.
ie hebt een prijs gewonnen.
Geertje Putting. 't Is wel bizonder toe
vallig, Geertje, dat twee vriendinnetjes, jij en
Liesje, een week na elkaar een boek win
nen. Dat gebeurt bijna nooit. Ik heb het nog
eens meegemaakt toen de boeken nog om
de maand verloot werden. Jullie zijn geluks
vogels, hoor.
Agnes de Boer. Jij houdt zeker heel
veel van je neefje, Agnes, en hij van jou
natuurlijk. Tenminste ik hoop dat de liefde
van twee kanten komt. Je hebt een aardig
versje van zijn verjaardag gemaakt
Grietje Mastemaker. Nee, dat moet je
niet doen, Grietje, je moet blijven waar je
bent, maar ik dacht dat je nergens heen
ging, omdat je eerst bij ons was en plotse
ling wegbleef.
'JH'
Nu, tot volgende week.
KINDERVRIEND.
MIJN NEEFJE.
Ik heb een heel lief neefje,
En die is zelden stout,
't Is een aardig ventje,
Waarvan ik heel veel houdt
Verleden week was hij jarig.
En heeft hij veel gehad,
Geloof het, heusch, mijn neefje,
Dat is een echte schat.
Agnes de Boer.
SMEERPOETS.
Adriaan, Adraan!
Moet je zoo naar school toe gaan,
Met je vieze vuile handjes,
Met je nageltjes met randjes,
En die schrikkelijk vuile toet,
Zwarter nog dan Pietje roet?!
Adriaan, Adriaan!
Jij moet nog in het hoekje staan,
Ga eens gauw in het water plassen,
En eens vlug je gezichtje wasschen,
Anders zegt de juffrouw: och!
Leeft die Pieter Smeerpoets nog?!
(Overgenomen door een raadselvriendin
netje).
'T WIEGEKIND.
Weest nu tevrêe, mijn kleine guit,
Je mag er straks wel even uit.
Jij kieine prutmljurl
Je ligt hier als een koningszoon,
Met dien mooicn vviegenkroon,
En zilveren rammelaar?
Je weet toch, moeder heeft het druk!
Want aanstonds komt papa,
Dan neemt hij jou vlug uit de wieg.
En zet mams 't eten klaar!
Als jij nu eerst gaat slapen vent,
Dan gaan wij naar liet park,
Naar eendjes, zwanen, duif en kauw,
En kijken naar de veerpracht,
Van onze trotsche pauw!
De boomen zijn al groen van blad,
Kastanjes wit en rood!
Met bloemen die als kaarsjes staan,
Zoo keurig saamgevat,
Ja, lach nu maar, wees nu niet boos
Mijn kleine lieve schat!
.1- H. DunkAbbenes.
Heb uw naasten lief
Een sprookje met een moraal'
door
ELI SE MARTIN.
In China woonde eens een arme lam»
man, die heel hard moest werken o"
voor zijn vrouw en zijn tien kinderen
den kost te verdienen. lederen dag 1
hij dan ook tot de goden om wat rjj] -
en geluk.
Op een dag, toen hij al heel vroeg oj
zijn akker kwam, vond hij daar een va
Het was geen gewoon houten vat Dit
zag Ching-Chow, zoo heette d« mai|
ook dadelijk, want het vat had een
vreemden vorm en het was uit klei op.
maakt.
„Ik zal in dit vat het regenwater 00.
vangen", mompelde Ching-Ohow, „c
kan ik daarmee in den drogen tijd"i
veld begieten".
Doch omdat het vat er van buiten
vies uitzag en het van binnen niet
friaoh rook, rolde de Chinees' het naar
zijn huis en schrobde het eerst van
buiten goed schoon en daarna bewerkte
hij het van binnen met een borstel.
Doch toen hij daarmee bezig was, liet
hij den borstel op den bodem van
vat vallen en toen vulde zich
het vat met prachtige nieuwe
„Wel. wel, wat een buitenkansje is
dat", sprak hij tot zijn vrouw en hij
zond dadelijk zijn oudste zoontje er öp!
uit om de borstels in de stad te ver
koop-en. En de jongen, die alle borstels
in de stad had verkocht, kwam 'savomls
met heel wat geld thuis.
Natuurlijk was toen Ching-Chow blij,
Hij was zoo blii, dat hii den jongen een
geldstukje gaf, omdat deze alles zco
goed en zoo voordeelig had verkocht.
Doch Wang-Chi, zoo heette de jongen,
was niet tevreden met het weinige geld;
hü had gedacht, dat zijn vader hem wel
meer zou geven en om ziin ontevreden
heid te toonen, wierp hij het geldstuk
boos in het vat.
Maar ziet, wat gebeurde? Zoodra
het geldstukje op den bodem van het
vat viel, vulde dat zich dadelijk met
geldstukjes. En Ching-Chow, die al
het geld zag, dat zich opstapelde tot
boven aan den rand van het vat riep
vroolijk uit: „Nu zijn wij rijk't „Nu
behoef ik niet meer te werken."
„Ja," zeiden de kinderen, „nu zijn
wij rijk. Nu krijgen we iederen
lekker eten."
„Ja, nu zijn wij rijk," sprak 1
Ching-Chow's vrouw.
„Nu kunnen wij mijn ouden va
en mijn stokouden grootvader bij ons
in huis nemen."
Ching-Chow bromde eerst nog
tegen en zei, dat twee oude mannen ij
huis maar last en drukte gaf, ®aa
toch nam hij zijn schoonvader en J»
grootvader van zijn vrouw in huis."
maar hij liet ze erg hard werken.
Den vader liet hij op het land
ken, terwijl de grootvader iederen
wel tien zakken vol goud uit
vreeemde vat dat als het bijna m
was, vanzelf weer met goudstukjes g
vuld werd, moest scheppen.
Maar grootvader was al oud en
werd zoo vreeselijk moe van
scheppen, en zijn rug deed zoo n P
En toen nu de oude man op eelL,
er over klaagde en tot Ching-b
zeide: „Ach kleinzoon, ik ben zoo
erg moe, ik kan bijna geen g?ld
uit het vat scheppen," schold F'
Chow hem uit voor „luilak".
„Ik ben geen luilak, kleinzoon,
sprak toen de grootvader met 0
ven stem. „Maar ik ben zoo neei
en ik ben niet zoo sterk meer
die nog zoo jong bent. En ik hooP'^,
de goden je niet zullen straffe ]oi|
dat je mij, ouden man, zoo haro
werkenn0l.
Ching-Chow lachte om 0
den, en hij liet daarna den oude
nog harder werken. n J(
Doch den volgenden dag, t0 0p
oude grootvader het vat bijna
den bodem had leeggeschept,
ten hem zijn krachten en
zelf in het vat en stierf toen d „iel
Het vat kon zich toen niet me t,
goudstukjes vullen, omdat de
vader zooveel plaats innam.
toch gebeurde er iets vreem ej
vat werd toen op eens heel