levertraanindustrie. De Noorsche kabeljauwvisscherij en 599 VAN ZATERDAG 1 JULI 1933. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Grootsch bedrijf, dat duizenden werk verschaft. Het Green Castle mysterie Het is zeker wel van algemeene be kendheid dat Noorwegen het land der Middernachtzon dat zich uit strekt van 51 gr. tot 71 gr. Noorder breedte, een dorado voor den visscher- man is. Door zijn uiterst gunstige geografi sche ligging is dit land dan ook bij uit stek aangewezen voor de uitoefening van de diepzee- en kustvisscherij In verband hiermede worden in Noor wegen verschillende soorten visscherii uitgeoefend. Behalve de haring i,s de kabeljauw visscherij een van de belangrijkste vis- scheriibedrijven van Noorwegen. Deze visscherij, die bijna uitsluitend bjj de kust en in de fjorden waaraan dit schootje 'and zoo rijk is wordt uitge oefend, levert aan duizenden in den lande een goed bestaan op. Be kabeljauw „Gadus Callarias" is een diepzeevisch, die in groot-en getale in de Noordzee, Oostzee, Noord-Atlan- tisohe Oceaan en in de aangrenzende gedeelten van de Noordelijke IJszee, worct aangetroffen. De Zuidgrens van het verspreidingsgebied van dezen visch bevindt zich op ongeveer 40 gr. Noorderbreedte, zoodat hij zich niet in de Middellandsche zee bevindt. Deze visch, die zeer gulzig is, groeit snel en voedt ziet met alles zooals schelpdie ren, diverse visschen, enz. Vooral de echelvisch schijnt een lekkernij voor de kabeljauw te zijn. Het gebeurt bij de uitoefening van de beugvisscherij im mers meermalen, dat bij het binnen halen van de beug, een kabeljauw wordt aangetroffen met een schelvisch in den bek, die er alleen met het ach terste gedeelte of den staart uitsteekt. Dit komt doordat de haak, die den schelvisch vasthoudt, bij het ophappen in den kop of onder de vinnen van den kabeljauw vastraakt. In verband met het paren naderen op vaste tijden in den winter, ontzagge lijke groote scholen van deze visschen Je westkust van Noorwegen. Volgens de visschers worden deze visschen voorafgegaan door enkele exemplaren de z.g. voorposten of verkenners 4ie reeds in het begin van Januari bij ie kust en in de fjorden gesignaleerd worden. De groote scholen arriveeren serst eenige weken later. De kabeljau- wen_ worden dan dooi' de visschers bij niillioenen gevangen. Het paren geschiedt v-olgens sommi ge geleerden voor het eerst wanneer de kabeljauw die 18 a 20 jaar oud kan worden den leeftijd van 6 a 7 jaren heeft bereikt .Anderen verklaren weer, dat de kabeljauw reeds op 3-jarigen leeftijd geslachtsrijp is. In hoeverre de verschillende theoriën, die hierover verkondigd worden, juist zijn, is mij, als leek, niet bekend; dit laten wij Zoodra de groote scholen bü de kust en in de fjorden gerapporteerd worden, begeven de visschers zich met hun vaartuigen naar de plaatsen waar- de kabeljauw zich ophoudt. De kabeljauwvisscherij geschiedt te genwoordig met motorkotters, die vlet ten of andere roeivaartuigen met zich meevoeren. Deze motorkotters ziin betrekkelijk kleine vaartuigen, die van zeilen zijn voorzien, doch waarin bovendien een oliemotor is geplaatst. Hierdoor kunnen deze vaartuigen die ook in onze via- schershaven dikwijls worden aange troffen een behoorlijke vaart loopen. Gedurende de kabeljauwvisscherij wordt hieraan door honderden vaartui gen deelgenomen, die, wanneer zij bij elkander aan het visschen zijn, het vaar- liever aan de wetenschap over. Het kuitschieten vindt plaats in Maart en April. Gedurende deze maan den loozen de vrouwtjes bij tusschen- poozen van 5 tot 8 millioen eitjes. Eik eitje brengt natuurlijk geen vischje voort. Ware dit het geval, dan zou men de wateren waarin deze visschen wor den aangetroffen, hiermede wel kun nen dempen. De kleine vischjes, die echter uit de eitjes ontstaan, begeven zich reeds spoedig na hun geboorte naar diep water. water voor passeerende schepen dik wijls geheel versperren. Het vischtuig, dat door de Noren bii deze visscherii gebruikt wordt, bestaat uit netten, z.g. snurrevaadnetten. Een snurrevaadnet is een drijfnet, dat op een zekere diepte onder de waterlijn wordt uitgezet. Na dat deze netten een zekeren tijd te water hebben gestaan worden ze ingehaald, terwijl de visschen, die er in ziin vast geraakt, aan boord wordën verwijderd. De visschen worden vervolgens zooda nig gesneden, dat zij terstond al hun bloed verliezen. Het bloedledig maken vehoogt niet alleen de waarde van ce gedeelten, welke tot menschelijk voed- seel geschikt zijn, maar ook van die welke voor andere doeleinden gebruikt worden, zooals de lever, zwemblaas, enz. Dergelijke deelen bederven minder spoedig indien al het bloed er uit is, dan wanneer dit niet het geval is. Door al het bloed te verwijderen, dat zich in het dier bevindt, verkrijgt de visch vastheid van vleesch, bovendien een zui verheid en geschiktheid om gezouten, gedroogd of op eenige andere wijze be handeld te worden. Een gedroogde visch, die terstond na zijn vangst bloed ledig gemaakt is, behoudt onder alle weersomstandigheden, meerdere jaren een hoornachtig uitzicht, waardoor hij zeer lang bewaard kan worden. Zoodra de vangst aan boord is, bege ven die vaartuigen zich zoo spoedig mo gelijk naar de verschillende kustplaat sen, waar de visch onmiddellijk na aan komst gelost en verder verwerkt wordt. Dit geeft aan vele handen werk, vooral op de Lofodden en in Finmarken, waar deze visscherii op intensieve wijze wordt uitgeoefend. Nadat de levers uit de visschen zijn gesneden en de koppen zijn verwijderd, worden de kabeljauwen aan stokken te drogen gehangen, dikwijls door een afdak beschermd. Zijn de visschen goed gedroogd, dan worden ze als stokviseh in den handel gebracht. De kabeljauw, die gezouten en vervolgens op de klip pen te drogen wordt gelegd, brengt men onder den naam van klip visch in den handel. Kabeljauw, welke in vaten gelegd en gezouten wordt, is de welbe kende zoiïtevisch of labberdaan. Van bovengenoemde producten wor den jaarlijks zeer groote hoeveelhe den naar het buitenland geëxporteerd. Gedurende het afgeloopen jaar werd aan klipviseh meer dan 40.000 en aan stokviseh ongeveer 32.000 ton naar ver schillende landen uitgevoerd. Behalve deze artikelen wordt uit de lever van den kabeljauw de alom beken de levertraan bereid. Levertraan (Oleum jecoris aselli) is het vloeibare vet, dat zich in de lever bevindt. Na hieruit verwijdert te zijn wordt het zoowel in gezuivercten als on- gezuïverden toestand in den handel ge bracht. De bereiding der levertraan geschied de in vroeger jaren op zeer primitieve wijze. De levers worden, nadat ze uit de kabeljauwen waren gesneden, in on- gezuiverden toestand in vaten gedaan. Door de persing welke door het gewicht van de op deze wijze verpakte levers door ELSIE BROWN. Gerald Brown, mijn oom, zweeg, toen jij samen de breede oprijlaan naar preen Castle insloegen. Zijn vriende lijk gezicht droeg een bijna wrevelige litdrukking, welke misschien alleen foor mij zichtbaar was. Het scheen »em te spijten, dat hij mij per slot Jan rekening toch had meegenomen. Zelf was ik er tamelijk trotsch op, lat ik mijn zin had weten door te dry- ten. Bovendien, zoo heel vreemd was ïet niet eens. Waarom moet een be roemd detective aitijd vergezeld zijn Jan een vriend, die in de meeste ge- rallen toevallig dokter is en in alle ievallen detective-verhalen schrijft? Mijn oom. Gerald Brown Js zulk een leteetive, maar hij weet mij maar bar reinig te waardeeren. Terwijl je Joch ou mogen veronderstellen, dat hij het zou winden inplaats van een nieuwsgierigen vriend een niet heele- maal onknap nichtje te hebben ter as sistentie. Enfin, van mannen kun je nooit op aan. En als hij het niet uit zichzelf prettig vindt, mij mee te nemen, dan zal ik hem net zoo lang mijn onmis baarheid onder het oog brengen, tot hij overtuigd is. In elk geval zijn wij nu samen op Green Castle en ik denk er niet over weg te gaan voor dit raadsel tot oplos sing is gebracht. Als we een hoek omslaan, staan we tegenover een statig gebouw, voor een groot deel met klimop begroeid. Bij den ingang staan twee mannen, één in uniform. We maken kennis met in specteur Kerling en William Graynes den butler. Kerling schijnt oom te kennen; hij is dadelijk met hem in druk gesprek, waarvan ik slechts enkele brokstukken opvang. Het schijnt over de bedienden te gaan. Graynes is naast mij komen staan. Ik bewonder de prachtige struik rozen. U bent zeker verpleegster, juf frouw, zegt hij. Dat zou wel eens kunnen, geef ik ten antwoord. Mooie rozen, nietwaar. Het zijn de lievelingsbloemen van mijn meester. Hii houdt op. Tk bedoel... het waren zijn lieve lingsbloemen Hij stottert en heeft tranen in zijn oogen. Voor mij staat het vast, dat Wil liam Graynes de dader niet is. Het onderhoud tusschen mijn oom en den directeur schijnt afgeloopen te zijn. Ze gaan het huis binnen en ik weet niet beter te doen dan hen te vol gen. Ik ben er aan gewend, dat o.om me niet vraagt mee naar binnen te gaan. Hij schijnt het al erg genoeg te vinden, dat hij mij meeneemt, zoodat hij de vrijheid neemt me ter plaatse als noodzakelijk kwaad te behandelen. Ze gaan de salon door en verdwijnen door een hooge, gebeeldhouwde deur. Die moet van de bibliotheek zijn. Mr. Franklin Accrington werd in zijn bi bliotheek vermoord. Ik ga achter de anderen naar binnen. In een clubfau teuil, vóór een boekenkast, welke een geheelen wand in beslag neemt, ligt een man. Ik klem mijn tanden op elkaar, ter wijl ik naar den doode kijk. Maar waarom nu die zwakheid? Als verpleeg ster heb ik toch den dood onder aller lei omstandigheden leeren kennen. Eén dolksteek is voldoende ge weest, zegt inspecteur Kerling tegen mijn oom. Die knikt alleen maar even, hij is met een onderzoek in het vertrek begonnen, dat niet lang duurt. Voor de ramen van de bibliotheek, die op den tuin uitzien, ontwaar ik een politie man. Mag ik de andere huisbewoners even spreken, vraagt oom. Stutu- hen maar in de serre. Het blijkt, dat Mr. Franklin Accring ton zonder familieleden in het groote huis woonde, alleen met zijn bedien den. We spraken achtereenvolgens met Graynes, den butler, met den chauffeur Jirn Donague, met Fred Stone, den tuinman en daarna met het vrouwelijk personeel Florence Dale, de keukenmeid en Patricia Stockton, het kamermeisje. De misdaad was ontdekt door Stone, die omstreeks zeven uur ging kijken of hij het tuinhuis wei gesloten had. Toe vallig had hij een blik geworpen dooi de ramen van de bibliotheek en daar zijn meester in een vreemde houding in een stoel zien liggen. Hij had Gray nes gewaarschuwd en samen waren ze naar de boekenzaal gegaan.. Hoe lang ben je in dienst, Gray nes? vroeg oom. Twaalf jaar, meneer. En de anderen? Donague bijna zeven jaar, Stone twee jaar en de meisjes, iaat eens kij ken, Florence acht en Patricia drie jaar. Dank je Graynes. Konden z-1 alle maal goed met mr. Accrington op schieten? Zeker, meneer. Je kunt gaan, Graynes. Een belangrijk ding, zegt oom later tegen den" inspecteur, is altijd het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 13