DE GEVOLGEN VAN EEN VACANTIEREIS VAN ZATERDAG 22 JULI 1933. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN) Betlem Jr. door Guus „Nou?" informeerde jonkheer Gerard Landenbergh, en keek op van het formulier, dat hij in de hand hield, „zullen we dat dan maar eens probee- ren? Wat denk je? Het lijkt me niet zoo bijzonder kostbaar, en op die ma nier komen we tenminste nog eens er gens nog eens in het buitenland. Je wordt anders zoo heelemaal". „Tja!" Jonkvrouw Amalia Landen bergh, geboren Leuvenhorst, keek peinzend naar de figuurtjes op het tafelkleed, „tja't is wel heel wat anders dan onze reizen van vroeger, natuurlijk, maar Ruw viel Landenbergh haar in de rede: „Nou ja vroegervroeger, toen was alles anders. Toen was er ontzag en eerbied voor den adel standvoor ons! Vroeger!" wond hij zich op, „vroeger zou het eenvoudig niet bestaan hebben, dat een jonkheer Landenbergh op eh nou ja, laten we 't beestje maar bij den naam noe men, niet waarop zwart zaad zat, maar nu, in dezen krankzinnigen tijd schijnt alles mogelijk, zelfs dat!" „Nou ja, maar zoo erg is het toch niet?" schrok z'n ega. „Nee, natuurlijk niet!" viel haai man uit, „zoo erg is het nietwe hebben een woning, een meisje, zeker, maar, 't is toch al erg genoeg, dunkt me, dat een jonkheer Landenbergh genoodzaakt is voor z'n vacantie-uit- stapje gebruik te maken van een reisvereeniging. „O," vervolgde hij, „ik zal er niets op aanmerken voor nette burgermenschen is een derge lijke instellling eenvoudig kostelijk, maarals ik dan denk aan onze rei zen van vroeger naar de Rivièra... Nice, naar Spanje met de van Hoogen- adels en zoo"., en Jonkheer Landen bergh zuchtte. „Tja," meende Amalia nogmaals met een peinzende uitdrukking op het ge laat, „tja!., en dan, als deed ze op eens een ontdekking: „We mogen wel heel dankbaar zijn, dat, ondanks onzeeh decadence zoowel de Baron als de Baronesse ons nog trouw blijven bezoeken werke lijk allerliefst van ze!" „Zeker," stemde haar echtvriend in, „daar mogen we zeker blij om zijn, temeer waar zij ons in de hoogste krin gen blijven introduceeren; alhoewel ik heb wel eens het gevoel dat men ons daar nog tolereert om hunnentwil! Maar ja," vervolgde hij dan opeens wat driftig, „al die beschouwingen helpen ons geen zier verder. Dus eh we zullen dit dan maar doen hè, met die autobus naar Parijs?" „Goed!" stemde Amalia toe, „nu we toch geen gasten kunnen vragen." De I.ardenbergh's waren achterop ge raakt. Niet plotseling met een alles overweldigende schok wqs het gecon stateerd, nee geleidelijk, langzaam..! Telkens was een stukje van het kapi taal verbrokkeld telkens was een deel van de beleggingen verkocht met immer grooter verlies, totdat ze ten slotte zelfs genoodzaakt waren, he' groote deftige heerenhuis aan de Nas- saulaan te verlaten om zich te_ vesti gen in een nieuwe buurt, met in elke woning drie, tot vier etages. En met deze verhuizing hadden tegelijkertijd opgehouden de vele en drukke bezoe ken van vrienden en verwanten, met uitzondering van het echtpaar Hoogen- adel, dat, voor een groot deel uit medelijden de connectie gaande hield. En krampachtig hielden de beide men- schen zich dan ook vast aan dezen om gang, die het eenige was. dat hen nog bond... dat nog herinnerde aan de welstandsperiode van vroeger dagen II. „Meid!" baste Blom, de vischhande- laar uit de derde Achterdwarssteeg en hij gaf z'n omvangrijke ega een ver vaarlijken mep op haar schouder. „Meid, benne we effe bon-af met die loterijde tienduizend d'r uit op mijn nummervan mijn hadde we toch zekers nooit gedocht!" Sien Blom, geboren Bakker, schud de haar bolle, glundere tronie. „Nee," bevestigde ze, „al wa'k ge- doch had, maar dat nooit. Wij een prijssie uit de loterij." „Prijssie!" deed Blom verontwaardigd, dat noemp ze een prijssie! Zeg u maar gerust prijs, juffrouw! De tienduizend een prijssie! Als-ie 't hoort is 't ie be- leedigd!" „Wie?" vroeg juffrouw Blom wie ten eenenmale gevoel voor humor ont brak. „Wie?" schaterde Blom, zich luid ruchtig op de knieën kletsend, „wei- die tienduizend natuurlijk! Wie anders?" Juffrouw Blom wist hierop geen ant woord te geven en vond het derhalve verstandig van het onderwerp af te stappen. „Enne"., wilde ze dan weten, „hoe veel is dat nou een tienduizendje?" „Vierhonderd gulden!!" legde Blom uit en dan, ziende haar glunderend, lachende oogen: „ja, da's een heele som voor ons mensevierhonderd guldeen zal ik je nou 'eres een verrassing vertelle?" Juffrouw Blom trok de wenkbrau wen op. „We gane d'r voor naar Parijs!" „Hè?" schrok z'n ega, voor wie de klank alleen al het summum was van lichtzinnigheid. „Naar Parijs?" „Ja, naar Parijs" bevestigde Blom, „met de autode autobus!" Het werd juffrouw Blom te machtig. „Mbe'je gek geworre? 't Is je zekers in je hoofd geslagen met je vier duizend gulde!" informeerde ze. „Honderd!" verbeterde Blom kalm, „vierhonderd!" „Nou ja, honderd dan!" meende z'n echtgenoote die niet op een nulletje keek, en dan, gedecideerd opeens: „Wil ik jou 'es wat segge?" „Nou?" wilde Blom weten. „Die vierhonderd gulde set je netjes op de spaarbank! o, zoo!" knikte ze dan als had ze een formidabele ontdekking gedaan. „Op de spaarbank, ja!" „En ik denk 'r niet an!" woedde Blom verontwaardigd, „jawelsel je daar een keer in je leven een tienduizendje hale vierhonderd gulde en dan set je ze op de spaarbank! Mot je net geloove! Zoo gauw ik geen Blom heet!" „Ja, maar" weerstreefde juffrouw Blom, doch haar man viel haar in de rede. „Niks te ja-maren! Wij gane naar Perijs, met de autobusvoor vier dage. Hier hei je 't formulier'k heb alles al geïnformeerd en as je geen zin hebt, dan gaan ik alleenig!" Juffrouw Blom's oogen tintelden plotseling verontwaardigd. „Jawel", toornde ze, „ken je net denkejij alleen naar Perijs, dat zou je wel wille! Maar daar komp niks van! Ik gaan mee!" „O zoo!" schaterde Blom, „nou is 't goed! Dan gaan we samen! En dan houwe me nog tweehonderd over en die zette we op de spaarbankjij ook je zin!" „Mijn goed", berustte juffrouw Blom, die wel inzag, dat haar man niet van het denkbeeld was af te brengen. Ze wist het maar al te goed als hij van te voren zoo zijn informaties al had genomen met „formuliere" in z'n zak lièp zelfs, dan was 't 'm niet meer uit z'n hoofd te praten, enoch, als ze heel eerlijk was, ook zij wou d'r wel eens uit een paar dagen, en wanneer zouden ze dat beter kunnen doen, dan juist nu, in den zomerDan was 't toch heelegaar niks gedaan in visch. III. Jonkheer Landenbergh was roet z'n ega behouden teruggekeerd van z'n uit stapje met de particuliere reisonder neming. De tocht naar Parijs was boven verwachting een succes geworden. Met eenige zelfoverwinning had zoowel Jonkheer Gerard als jonkvrouwe Ame- lia zich weten aan te passen aan het overigens nogal uiteenloopende reis gezelschap. Natuurlijkze hadden zich „intiem" gemaakt, maar toch, voor die paar dagen, hadden ze zich won derwel aangepast en buitengewoon in schikkelijk betoond, zoodat de stem ming in de groote reisauto nagenoeg niets te wenschen had overgelaten. Een enkel bezwaar was de onaange name vischreuk geweest, die sterker werd, naarmate men belandde in de onmiddellijke nabijheid van het echt paar Blom, waarmede Jonkheer Lan denbergh met een flauwen handdruk had kennis gemaakt, doch die hij na dien op angstvallige wijze had verme den, zonder in het oog loopend onbe leefd te worden, dit laatste met het oog op eventueele scènes. Maar Blom en z'n vrouw hadden zelfs geen oogenblik gedacht over een scène, vervuld als ze waren van het on gewone het nieuwe, dat hen over weldigde en stil maakte, zoodat zelfs de luidruchtige Blom bij tijden z'n spran kelenden levenslust scheen te hebben verloren en z'n zware basstem die hoor baar was tot voor in de autobus, minu tenlang zweeg. Een attractie was geweesthet fototoestel van jonkheer Gerard, dat onderweg meerdere malen reeds z'n nut had bewezen en onmiddellijk na z'n thuiskomst had Landenbergh zich gekweten van z'n verplichtingen, hem door beloften opgelegd, door aan alle reisgenooten direct een afdruk te zen den van de genomen foto's. Een oogen blik nog had hij in beraad gestaan bij de familie Blom, doch dan met 'n „lais ser aller" had hij de enveloppe ge schreven en ook hen de foto's toege zonden. Wat had-ie achteraf nog met die vreemde menschen te maken? Dat ging nu eenmaal zoo in het leveneen paar dagen was je de beste vriendenof ehnou, ja, goeie kennissen dan, en opeens, was je voorgoed uit eikaars leven verdwenen, 't Zou hem waarempel benieuwen of ie nog ooit iets hoorde van z'n mede-reizigers, en of een van hen hem de kosten zou vergoeden Enhij hoorde ervan, want het was op een avond, eenige dagen na hun te rugkeer, dat na een bescheiden klopje, Kitty met een brutaal glimlachje om haar lippn, de deur wijd openwierp en aankondigde: „M'neer en mevrouw Blom!" Jonkheer Landenbergh verbleekte, terwijl z'n vrouw haastig oprees van haar stoel. Dan trad ze volkomen be- heerscht haar gasten tegemoet. „Ehmevrouw, meneereh Blom, o ja, juist, nu herken ik u pas, dat is ook alweer een paar dagen ge leden! Hoe gaat het u?" „Dank u, dank u!" baste Blom, ter wijl hij tegelijkertijd met een gedeci deerd gebaar z'n jas uittrok. „Ik seg tege m'n vrouw: Meid, zeg ik., we motte es effe de jonker en se vrouw gaan bedanke voor d'r lui foto's, dat hoort zoo!" „O, juist"! herinnerde Landenbergh zich met een schok,, „die foto's ja ja „Nou, we vonde 't verdraaid aardig, da'je d'rom gedach' had! Ik zei tege me vrouw: meid, zei ik... 't sel mijn benieuwe of die snuiter se woord houdt!" „Ja, ja!" lachte Landenbergh wat witjes bij het goedgemeende „snuiter"-, „ik zeg maar altijd: een man een man „Een woord een woord!" vulde Blom aan, „da's net zoo!'" Dan rondziende door de ruime kamer vervolgde hij met een; „Nou, jullie heb hier de spulle tjes wel voor mekaar! As ik geloove mos, watte se op reis zoo vertelden, dan mos je zoo goed as faliet zijn, maar de mense motte nou eenmaal altijd wat te klesse hebbe, seg ik maar en ben uws 't niet, dan is het een ander!" „Zeker!" vond ook Landenbergh, onaangenaam getroffen bij de vertrou welijke openbaring van het onderlinge discours gedurende de reis, „ja natuur lijk „Sel ik hier maar gaan zitte?" vroeg Blom plotseling een stoel bijtrekkend. „O maar natuurlijk!" haastte me vrouw Landenbergh zich, die voor geen geld van de wereld haar rol van goede gastvrouw zou willen hebben verwaarloosd, zelfs niet tegenover deze menschen. En uitnoodigend strekte zij de hand uit naar een tweede stoel. „Misschien wilt u daar dan plaats nemen?" verzocht ze juffrouw Blom. „Nou, as 't niet te astrantig is!" aar zelde deze bescheiden, doch Blom moe digde aan: „Be'je mal mens., we ben- ne hier toch onder mekaar, en de stoele selle d'r niet van slijte, wat u jonker?" De jonker grinnikte beleefdheids halve mee, en wierp een verstolen blik op de pendule, die kwart voor negen wees. „Ja", lachte Blom goedhartig," je denkt selcers wat benne jullie laat, maar dat gaat niet vroeger vanwege de sluitingwe sluite om acht ure, weet je, nou., en dan nog effies wassche en opknappe.. ia, want het ruikt toch altijd effetjes, hè, die vischrommel, da's vanzelf." „Ja, ja!" snoof mevrouw Landen bergh, „ik meende tenminste te rui ken „Ja sekers dat kan best!" vond Blom gemoedelijk.„maar daar hebbe we wel een foeffie opmot u oplette me vrouw." En gewichtig haalde hij z'n sigarenkoker te voorschijn. „Nee, nee., pardon!" schrok Lan denbergh ontdaan, „dat is mijn taak natuurlijk, wachtik heb ze hier bij de hand zoo, juistneem me niet kwalijk". „Nou, zooas u wil, mijn goed! Allicht sel u beter rooke dan ikke! Ja, da's geen afgunst hoor!" deed Blom ver trouwelijk, „dat weet uws wel beter we magge uws graagu ben heele maal niet grootsigheelemaal niet! Wat hebt u daar?" wees hij plotseling naar een muntenverzameling achter het glas. „O", Jonkheer Landenbergh lachte minzaam, „oude munten, hè een ver zameling „Nou, geef mijn maar nieuwe mun- te!" vond Blom, terwijl hij luidkeels schaterde om z'n eigen vindingrijkheid en nogmaals herhalend: „Geef mijn maar nieuwe muntevan dit jaar.. Hij 's goed hè?" Gerard Langenbergh stemde in met een mat lachje, keek andermaal op de klokHet was over elven toen de beide menschen afscheid namen, waar bij Blom beweerde „dat ze nou ook eres bij hun moste komenja, het hoefde wel geen vaste vriendschap te Schuchtere kritiek. „Vindt u niet, besten meester, dat a mijn mond iets te groot geteekend hebt. («Buen Hoiaer").

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 13