DAMMEN. Contractbridg 8. i _J SCHAKEN. De oplossing van het probleem van Steiweg zal ik de volgende maal geven. Het volgende fraaie probleem geeft een aardige variantencombinatie. Dr. E. Foschini. Skakbladet 1932. Ie prijs. Wit begint en geeft mat in twee zetten. WitKf8, Dh5, Tf3 en h6. Lgl en h3, Pg6, pi a4, eT. Zwart: Kc6, Db4, Tdl, Ld8 en h7, Pb7 en c4, pi c7 en d7. In de volgende partij uit den wedstrijd te San Remo 1930 zien we Nimzowitsch den variant met Db3 bestrijden. Bogoljubow 1. d4 2. c4 3. Pc3 4. Db3 Nimzowitsch Pf6 e6 Lb4 c5 N. noemt Db3 een Widerlegung zweifel- hafter Art. 5. dc5Pc6 6. Pf3 Pe4 Dit is de door N. aangegeven verbe tering. 7. Ld2 Pc5: Pd2 is van Spielmann. Pc5: schijnt beter dan Pd2wat men vroeger speelde. 8. Dc2 f5 Om bet paard van c4 over e4 terug te kunnen speleD. 9. e3 0-0 Iets beter is a3. 10. Le2 b6 11. 0 0 0 a5 Een aanval, die tot isoleering van den c pion. leidt. 12. a3 a4 Na ab4: volgt Pb4:, Dbl en Pb3f, een leuk mat. 13. Pb5 Ld2:f 14 Pd2: Pa5 15. Lf3 d5 16. cdöLa6 Nu wordt het moeilijk, wit vindt nog wat. 17. Pc4 Lb5 18. de6: Dc7 N. geeft als beter aanLc4Td8 Tad8:, Tdl en Le6:. 19. La8 Lc4 20. Ldö Ldö: 21. Tdó: Dc6 22. e7 Dd5 Beter was Thdl. 23. ef8 :Tf Kf8 24. Thdl De5 De strijd van twee paarden tegen toren en pion. 25. h3 h5 26. g4 hg4 Beter was h4 en Td4. 27. hg4: Pab3f 28. Kbl fg4 29. Tgl Dd5 Dreigt na Tg4: Dhlf. 30. Tdl De4 31. Tgl Pd2+ 32. Kcl Dd5 33. Dh7 Pde4 34. Dh8f Kf7 35. Kbl DdSf Na Ka2 volgt Pc3f, bc3:, Dc2f en Pb3f. Dr. P. FEENSTRA KUIPER. "L Alles betreffende deze rubriek te adresseeren aan: G. L. GORTMANS Reguliersdwarsstr. 32, Amsterdam C. Oplossingen Zw.5/10, 12/4, 17, 26 en dam op 45. Wit: 23/5, 28/32, 34, 38, 40, 43, 44. 3. 23—18 13X42 2. 24—19 26X28 3. 29—24 14X23 4. 43-38 42X33 5. 44-39 33X35 6. 25—20 45X29 7. 24X15 35X24 8. 20X7 w. Zw. 2 sch. op 28 en 41 en dam op 46. Wit 4 sch. op 27,38,43,48 en dam op 16. 1. 38-32 28X37 2. 43—38 41-47 Op 374238X36 en wint door over macht. 3. 38-32 37X28 4. 48-42 47X21 5. 16X5 w. Uit den lezerskring ontvingen wij het verzoek tot plaatsing van het vol ledige damspelreglement, waaraan wij gaarne voldoen. REGLEMENT VOOR HET DAMSPEL. Het reglement bevat de geldende bepalingen omtrent: 1. den opzet van het spel 2. den loop der stukken 3. het slaan 4. het eindspel 5. onregelmatigheden in het spel; 6. den uitslag van het spel; 7. notatie en tijd-contróle. 1. DE OPZET. Artikel 1. Het damspel wordt gespeeld door twee personen of groepen, genaamd de spelers, op een vierkant bord van honderd velden, verdeeld in tien rijen, elk van tien velden om het andere licht en donker gekleurd. Artikel 2. De schuine kleurlijnen op het bord duiden de richting aan, waarin de stukken zich bij het spel bewegen. Artikel 3. Er wordt gespeeld op de donkere velden. Men kan echter bij onderling goedvinden op de lichte velden spelen. Artikel 4. Het bord wordt tusschen de beide spelers geplaatst zóó, dat de lange lijn van de bespeelde velden uitgaat van de linkerzijde van eiken speler. Artikel 5. De velden, waarop men speelt, wor den geacht van 1 tot 50 genummerd te zijn, ook al staan die nummers er niet op vermeld. Deze nummering is als volgt: boven links 1, verder naar rechts, 2, 3, 4 en 5. Tweede lijn links 6, enz., zoodat 50 onderaan rechts eindigt (.zie genum merd diagram) 6 16 26 36 46 /Mi 6 If. 2 5 35 45 47 48 49 50 Artikel 6. Het spel vangt aan met twintig witte schijven op de velden 31 tot 50 tegen zwarte op de velden 1 tot 20, voor zoover het verleenen van voorgift daar op geen uitzondering maakt. Artikel 7. Onder het verleenen van voorgift verstaat men, dat aan den tegenspeler afgestaan wordt, óf één schijf op het eerste van twee, drie of vier spelen enz., onderscheidenlijk genoemd een halve, een derde, een vierde van een schijf, enz., óf één, twee, drie of meer schijven op elk spel, genoemd: schijf. 2 schijven, 3 schijven enz., óf wel de toekenning van remise als winst. Wie voorgift verleent, bepaalt welke schijf of schijven van het bord genomen worden. Artikel 8. Nadat voor eiken speler de kleur der stukken de eerste maal bij loting of keuze bepaald is, nemen de spelers beurtelings wit en zwart. Wit speelt gewoonlijk het eerst. Krijgt echter een der spelers voorgift, dan speelt deze, ook met zwart, het eerst. 2. DE LOOP DER STUKKEN. Artikel 9. De schijf gaat schuin vooruit, telkens één veld, uitgezonderd bij het slaan van één of meer vijandelijke stukken, in welk geval zij zoowel voor-als ach teruit daarover heen moet springen (Vlg. art. 13). Artikel 10. Een schijf wordt dam, als zij de bo venste lijn van het bord (damlijn), waar de tegenspeler zit, heeft bereikt en wordt met een tweede gelijke schijf tot dam gekroond. Als echter die schijf daar niet tot rust komt, maar door de voortzetting van den slag de damlijn onmiddellijk weder verlaat, zonder daarop terug te keeren, dan blijft zij schijf. Artikel 11. De dam gaat voor- of achterwaarts, geheel of gedeeltelijk de vrije velden doorloopende van elke lijn, die zij be strijkt of waarop zij door veranderde richting bij het slaan moet komen. Artikel 12. Aanraken is spelen van elk eigen speelbaar stuk, uitgezonderd bij het op zijn plaats zetten van stukken, die scheef of niet op de juiste plaats staan, mits men daarvan vooraf kennis geeff. Zoolang een schijf of dam nog niet is losgelaten, staat het den speler vrij, deze naar links of rechts te verplaat sen, als daar open velden zijn. 3. HET SLAAN. Artikel 13. Slaan is verplichtend en elke volle dige slag geldt voor één zet. De schijf springt daarbij over één of meer vijan delijke stukken, telkens op het naaste veld zich bevindend, met een open veld er achter in den loop van den slag. De dam slaat op gelijke wijze de in haar loop vrij staande vijandelijke stuk ken telkens met minstens een open veld er achter. Artikel 14. Elke slag moet regelmatig stuk voor stuk worden aangetoond, waarbij men wel meermalen over hetzelfde open veld mag gaan, maar niet ten tweede male over hetzelfde stuk. Tijdens het slaan mogen de vijandelijke stukken niet van het bord genomen worden. Dit geschiedt na den slag. Artikel 15. De meeste stukken moeten geslagen worden dam of schijf gelden daarbij als van gelijke waarde en men slaat bij gelijk aantal op slag staande stuk ken naar verkiezing met dam of schijf. 4. HET EINDSPEL. Artikel 16. Als in een eindspel wederzijds drie maal achter elkaar dezelfde zetten zijn gedaan, of een voorgaande at maal is teruggekeerd, wordtin voor remise gehouden. bet Artikel 17 Zoodra een spel komt'te sta, drie dammen tegen één dam er, met inachtneminh eveW111 16, nog tien zetten wordenï'1 of zoo de speler met één dim j lijn dezet, slechts 3 - laarbS zitter van één dam begint er daarna geen beslissing spel remise, tenzij de speler dammen onmiddellijk kan a» i1 dat er winst zit in zijn snl geval moet het afspel worden'fi st&sn* (Wordt vervol?' De 4 en 5-Sans ot! Het antwoord van den partnero" S.A.bod, dat ais forting-bid, moet' den beschouwd, is van de navJ regels afhankelijk: a. Heeft de partner 2 Azen, dan»' zijn bod luiden: 5 S.A., elk andtt is foutief, omdat de partner alleen! uit kan afleiden, dat de bij heiW kende 2 Azen zich geen van beis de tegenpartij bevinden. b. Heeft de partner volgens hem. doende kracht voor een 6-bod, t met slechts één Aas, dan moet hij'dit- 6 bieden in een vroeger door den pi ner genoemde kleur, als hij sar: eenigen steun in troef beeft; ontte deze steun, dan antwoordt hij meti een lagere kleur. c. Mist de partner volgens ta noodige kracht voor een 6-bod, i geeft hij een stopbod van 5 in eenk kleur, die reeds door den partner, boden is; hij geeft hiermede te fait dat die kleur absoluut onvoldoende zijn om in te spelen. Het antwoord van den partner opa direct 5 S.A.-bod, dus wanneer 4 S. niet is geboden, moet luiden: a. Heeft de partner voldoende krat: waarbij een aas, dan biedt hij diret; in een kleur, waarin hij voli® troefkracht heeft, dus die kleurt® hij zeker is geen slag te kunnen' liezen; ontbreekt deze troefkracht, biedt hij 7 in een lagere reed»?* kleur. b Mist Je partner voldoende# voor een bod van 7, dan moetflp den in een kleur, waarvan hjj voj®. kracht in troef heeft: misttóD kracht in troef, dan biedt hfl laagste reeds geboden kleur; zei# het ontbrekende Aas, mag hu indien hij niet vrijwel zeker vam trek is. Eenige voorbeelden met SP handen van de partners: Zuid: S. 7. 6. H. a. v. 4. 2. R. a. v. 7.6. 5. K. a. 9. Noord: S. a. h. v. 9. 8. H. h. R. h. b. 9. 4. K. 8. 7. 5. Bieden: Opening: 1 R- 3 H. 2) 4 S.A. 4) Analyse: 1) Een beetje zwak forcinS' zakelijk gebaseerd op ^.4 S.kleur en de overwaar ,f r 2) Geeft een tweede spe1 f,; aan, doordat de la^e, genoemd, weet ce partne deeling 54 moet zun. 3) Geeft steun in R. manche in R. kunnen echter den partner in ue stellen zoo mogelijk 4 4) Geeft in dit geval 3 dat de heeren van de g 0> ren alle bii den part'1 z«ir brak één dezer heerergei|t 2 azen niet dien heer eeI1 Zuid weet nu ree^b 2 S.H 4 ft® 7*8 altijd in R. te maken m leidt dit af uit de $0,) van N. en de getoon Of het bod gr °°'&S 6) zijn is nu nog s.- on van N„ n.1. of deze aas heeft. tr N. is zeker van kaart is lang'_£eno,p^;p(7 te kaartjes van Z. °P u kle111', ('w Hnn,' Z. eenoemoe de door Z. gene minstens a.v. bevn g. b. 1°. ofschoon deze 0 Ap 0. H. zijn; daar N <?chter de bezwa heeft, is ooi; b' w v groot-slam bod op deze k-^ heeft, dat Z. werken^ h_ he achtig, omdat beeft, dat 7. y kan net zoo goed K-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1933 | | pagina 16