HET PETER-EILAND.
Ons kinderverhaal,
Rustenhoek in onrust...
Een niet alledaagsch verjaardagsgeschrr
ni.
door
MART.
Wat er In dien nacht nog allemaal
gebeurde...
Een gevangene ontsnapt!.
De „bul" in een hachelijke positie.
In onze gedachten gaan we even terug naar
den armen professor, die op de bovenverdieping"
in zijn legerstede lag te bibberen van angst,
bij het geknetter van het vuurwerk, dat hi)
voor schoten aanzag en het rumoer in den
tuin„Vooruit jongens, help Stevens be
vrijden". hoorde hij Sanders roepen en in den
tuin klonken weldra opgewonden kreten
Toen „pas op. de Bul", waarop de pro
fessor een vreeselijk gerinkel hoorde, veroor
zaakt door de fiets van de Bul, de kreet van
Salieman „Bulleeeeeer!" en tenslotte het hijgen
en steunen van de beide mannen, die Stevens
trachtten vast te houden, die zich als een aal
kronkelde en steeds nog op het nippertje ge
grepen werd. Maar boven, in zijn kamertje,
kreeg de professor visioenen van vechtende
boeven, bebloede messen en rookende revol
vers
Eindelijk, eindelijk ging de bel over en
beneden in den tuin klonk de stem van Bullers,
een beetje schor van de inspanning: „Profess'r,
doe 's effe open, we hebben een stukkie van
de „rooie vinger" te pakken en nu is de voor
deur van de schrik dichtgegaan!" Maar
professor Snuffelstof vertrouwde de zaak nog
niet. Behoedzaam opende hij de balcondeuren.
sloop naar buiten en keek omlaag over de
balustradeInderdaad, daar stonden Bul
lers, Salieman en tusschen hen in hadden zij
een gevangene, die de prof niet kon herken
nen in het halfduistere licht van de maan
„Ja. Bullers, ik kom!" zei hij. „Allemachtig,
prof, wat laat je me schrikke: m'n knieën
trille d'r nog vanEn Bullers deinsde
achteruit, alsof een adder hem gestoken had.
maar toen hij den prof op het balcon zag staan,
herstelde hij zich weer. „Kom maar gauw om
laag, prof en vergeet niet een segaar mee
te brenge, want ik heb trek in een stevig
rookertje, na zoo n geharrewar met die kwa
jongens!"
Professor Snuffelstof scharrelde naar be
neden, nog puzzelende over hetgeen Bullers
toch wel bedoeld mocht hebben met „kwa
jongens". Voor alle zekerheid had hij een
stevige pook meegenomen, daar je nooit kon
weten, of er in huis niet ergensMaar hij
kwam ongedeerd bij de voordeur. Salieman had
z n neus al tegen het voorruitje gedrukt en
toen de prof opeens de deur opende, tuimelde
de brave nachtwaker met een smak naar bin
nen, juist tegen de beenen van den professor.
En het had een haar gescheeld of hij had met
de pook een wanhoopsklap van den professor
opgeloopen, was Bullers niet toegesprongen
om diens arm tegen te houden. „Zachies an,
proffie', zei de Bul, ,,'t is de nachtwaker. De
boeven hebbe we hier!" En hij wilde op Ste
vens wijzenMaar die was, ondanks de
bandjes om zijn polsen, zjachtjes weggeslopen
en in de eerste de beste struik gekropen, waar
hij Sanders ontmoette, die daar ook een schuil
plaats had gevonden!
„De schurk is weg!" was het eerste woord,
wat Bullers kon uitbrengen, toen hij zijn „ver
overing" niet meer ontdekte. Hier ouwe, fuse
lier, kom eris met je lantaarntje!" En Bullers
greep Salieman bij zijn kraag, zette hem weer
op zijn beenen en greep naar zijn lantaarntje,
dat aan zijn uniformjasje bengelde. Maar......
helaas, bij den val was het lampje van het lan
taarntje gebroken en het zaklantaarntje weiger
de met gebroken stroomdraadjes te gaan llcht-
geven! Waarop Bullers een stroom verwen-
schingen uitbraakte, die een moordenaar had
den doen blozen.
Stevens en Sanders hadden niet lang ge
wacht, maar waren weldra uit de struik gekro
pen, daarna om den hoek van het huis, waar
*1) zich Stevens met behulp van Sanders
over het hek lieten glijden om zoo den landweg
ever te steken en in het boschje te kruipen,
dat aan het huis van den professor grensde.
Daar haalde Sanders een aantal sleuteltjes uit
den zak en probeerde ze aan voor een op de
boeien van Stevens. En met eenig morrelen en
trekken, kregen ze met een ervan de boeien
openStevens was weer vrij. „En nu naar
huis, jó!" zei Sanders," want het is al aar
dig laat!"
En beiden gingen ze als een haas naar het
dorp. Stevens klauterde als een haas naar zijn
slaapkamertje, dat hij via een ladder op het
kippenhok bereiken kon en Sanders, die altijd
laat op mocht blijven, omdat hij overdag zoo
moest werken in de bibliotheek, sloop zachtjes
door de voordeur van zijn woning naar boven,
waar zijn ouders hem in diepen slaap vonden.
Inmiddels had de Bul den tuin afgezocht, zij
het dan ook zonder lantaarntjeMaar Ste
vens was gevlogen en voetafdrukken waren
in het duister haast niet te zien. Maar hij had
zich verder niet druk gemaakt, want hij wist.
dat het Stevens was en dat zaakje kwam toch
wel terecht. De „overwinning van den Arm der
Wet", zooals Bullers het uitdrukte, werd ge
vierd met een glaasje en een sigaaren
nog een tweede sigaar en het zou misschien
nog wel een derde sigaar zijn geworden, als
Saliman niet plotseling hevig was gaan snor
kendaarmede te kennen gevend, dat hij
het nu welletjes vond en naar zijn nachtrust ver
langde. De prof. legde een reisdeken over hem
heen en Bullers vertrok, Saliman als „lijfwacht
van den prof achterlatend. Huize Snuffelstof
verkeerde weldra in zoete rust... Geen „roode
vinger" meer, die dreigdegeen bebloede
boeven, die elkaar bestreden, geen revolver
gevechtenrust, stilte en vrede
Maar Bullers was niet van plan de zaak te
laten rusten. Zijn politie-instincten, door het
genot van zoovele goede sigaren in hooge mate
geprikkeld, begonnen te ontwaken. Zijn eerste
schreden waren daarom natuurlijk gericht naar
de woning van Stevens!
Hij zou dien aap wel eens kleinkrijgen. Ja
zeker ontsnappenhoe de jongen het 'em
geleverd had, begreep Bullers nóg niet, met die
handboeien omen nu meende Stevens ze
ker, dat hi] er zonder kleerscheuren vanaf zou
komen! Neen, daar zou Bullers wel eens spoe
dig een eind aan maken. Dat kwajongens-
gedoe! Hij zou de heele „roode vinger" arres
teeren en dan zou de professor hem wel beloo-
nen. Wat zou de prof hem geven? Nu voor
zijn part een kistje van die fijne rookertje, die
waren best. En Bullers smakte nog met de lip
pen van nagenot
Toen stond hij voor het erf van Stevens'
huis. Hij stapte het hek binnen en liep naar
den zijkant van het huis, waar de voordeur
wasMaar opeensdaar kwam de
waakhond van de familie Stevens om den hoek
gerend, luid blaffend en met opgetrokken
bovenlip. Bullers deed een luchtsprong en
slaagde erin op het bordes te springen. De
hond beet verwoed naar zijn beenen, maar Bul
lers had zijn sabel met scheede en al van den
draagriem gehaakt en maaide daarmee om zich
heen als wijlen Slegfried bij zijn strijd tegen
den Draak der Nibelungen!
Inmiddels was de familie Stevens, uitgezon
derd zoonlief-zelf, die al heerlijk op één oor
lag, of tenminste deed alsof, in rep en roer ge
komen. De blaffende waakhond, de scheld
woorden van den benauwden Bullers, het ge
trappel op het bordes....... alles tezamen deed
hen het ergste vermoeden. Boer Stevens greep
zijn zweep en liep naar beneden, gewapend
met een oude petroleumlamp. Daar riep hij door
het deurraampje: „Handen omhoog, of ik
schiet!" „Loop naar de pomp, "knalde het
antwoord van bulten, „en maak open of ik
schiet dien hond van je kapot! Die snerthond
bijt mijn broek van m'n beenen! Schiet op,
Stevens, in Naam der Wet!
,,'t Is Bullers," was al wat de verbaasde
Stevens kon uitbrengen. En weldra ging de
deur open en bedaarde de hond bij het zien van
zijn baas, die in zijn pyjama, met een slaap
muts op en de lantaarn in de hand in de deur
opening verscheen. „Kom binnen, man." zei
Stevens," wat is er zoo laat nog aan de hand?"
„Goed," zei Bullers, die met een schichtig
sprongetje langs den hond schoot, die nog
steeds gromde. En enkele oogenblikken later
verhaalde Bullers in geuren en kleuren het ge
beurde
„Onmogelijk," zei Stevens," mijn jongen
heeft den heelen avond aan zijn huiswerk ge
zeten. Om negen uur zat hij nog flink te wer
ken en die slaapt nu al lang; ga maar mee
kijken!"
Samen gingen ze naar boven en vonden
Stevens-junior heerlijk slapende. Zijn boeken
lagen opengeslagen op zijn tafeltje en alles
wees erop, dat de jongen ijverig had gewerkt.
„Zie je nu wel," zei Stevens tevreden," kom
mee man: zeur niet langer, dan nemen we nog
een slaapmutsje in, voordat we onder de wol
gaan. En een lekkere sigaar lust je zeker ook
wel."
Bij het woord „sigaar" werd Bullers weer een
beetje opgewekterNou, dat kan ik niet
afslaan, Stevens," zei hij en weldra zaten ze
gaar, die zooals Bullers later zei „waard
gezellig in de huiskamer achter een groote si-
was een gouden sterretje te dragen", Dat was
de hoogste eer, die Bullers kon uitdenken, want
een gouden sterretje, droeg alleen de politie
commissaris. En het was de geheime hoop van
Bullers het nog eens tot commissaris te kun
nen brengen.
Toen Bullers een drie kwartier later weg
ging, had hij in zijn pet een vijftal van de goede
sigaren, die Stevens hem had meegegeven en
was hij niet zoo vast meer op zijn beenen, als
een wakker politieman betaamt. Maar hij was
nog steeds niet heelemaal overtuigd van de
onschuld van Stevens-junior. Wat drommel,
hij had hem toch met eigen oogen gezien en
de polsarmbandjes aangedaan??Maar ter-
wille van de sigaren daar doe je heel wat
geen werk van te maken.
voor! besloot hij maar te zwijgen en er
Maar vader Stevens ging weer naar boven,
haalde zoonlief uit zijn bed en tracteerde hem
op een ongenadig pak rammel!
„De bengel had wel degelijk schuld", zei hij
later tegen zijn vrouw, „er stond een ladder
op het kippenhok onder zijn raam! En aan een
van de knoopen van de uniformjas van Bul
lers hing een gesp, die aan de broekriem van
onzeen jongen ontbrak. Ik heb dien voorzichtig
eraf weten te halen en Kees, de knecht, heeft
de ladder weggezet. Bullers zal er wel geen
werk meer van maken, maar de jongen moest
straf hebben, de aap!"
En daarmede was het Snuffelstof-avontuur
van de „roode vinger" teneinde. Rustenhoek
werd weer het oude, rustige dorp van weleer.
En de jongens gebruikten hun tijd weer om
nieuwe aanvalsplannen uit te werken. Zoodra
ik weer iets van hen hoor, zal ik het jullie da
delijk vertellen, dat beloof ik.
(Nadruk verboden).
Hoe Peter zijn „koninkrijk" begon In te richten...
door
DOLF ROS.MA
IIL
Het leek er echter veel op, of de boot
inderdaad weggedreven was, want hoe
ze ook tuurden, geen glimpje was er te
bekennen en hun gezichten betrokken.
Maar lange oefeningen in het luren
over de zee had Bert haviksoogen ge
geven en vooral had hij daardoor ge
duld geoefend, zoodat, terwijl de ande
ren zich hopeloos en moedeloos naar
het strand begaven, hii tegen den stam
van een der dennen geleund bleef
staan en scherp tuurde.
„Peter, kom eens hier", riep Bert na
eenigen tijd. Toen Peter weer bii hem
stond, zei hij: „Daar is een witte stip,
juist bii de bocht, die de duinen daar
maken; kijk maar in de richting van
mijn hand, ik geloof, dat het iets is,
dat beweegt, het zal wel niet onze boot
zijn, maar ik zou toch wel willen weten,
wat het wèl is. Weet je, wat ik bedoel,
Peter?"
Peter keek in de aangeduide richting
voor eenige oogenblikken. doch. schud
de toen het hoofd. „Eerst zal ik heele
maal niets en nu zie ik overal witte
vlekken", zei hii wanhopig.
„Ik weet zeker, dat daar iets is," zei
Bert. „In ieder geval moeten we die
richting maar eens gaan kijken. Kom
mee!"
Na een stevige wandeling langs het
strand, wat vermoeiend was. omdat zij
betrekkelijk maar kort geslapen had
den, kwamen ze eindelijk op de plek
aan, die Bert had aangewezen. Plotse
ling bleef hij staan en riep verheugd
uit: „Daar is ze! Daar vlak aar, den
voet van de duinen!"
Met groote sprongen holden ie naar
hun boot toe en waren al spoedig aan
boord. Intusschen was de wind, die
eerst heel kalm geweest was, aange
groeid tot een flinke bries, zoodat het
bijna een onmogelijkheid bleek, toen zii
na veel moeite de boot weer in het
water hadden geduwd, voort te roeien.
„Zouden we niet kunnen zeilen in
plaats van roeien?" vroeg Mientje.
„We kunnen dan onze jassen misschien
wel als zeil gebruiken."
Dit voorstel viel in goede aarde. Vlug
zochten de jongens een paar stevige
takken en een stuk boomstam, die als
mast kon dienen en terwijl Peter de
boot van het strand afduwde, fabri
ceerde Bert een wonderlijk zeil, dat
veel weg had van een vogelverschrik
ker. Het deed echter uitstekend dienst
en met vereende krachten van Peter
en Bert werd het zeil geheschen. Ze
hadden echter niet gemerkt, dat de
wind was omgeslagen. Het zeil stond
dadelijk mooi bol en met een vaart
zette de boot koers naar de zee, doch
met in de richting, welke de kinderen
wilden. Het laveeren ging nogal lastig,
ook het omgooien van het zeil, want
dit stond natuurlijk stevig vast in de
boot. Doch na herhaald pogen slaagden
de kinderen er in. aan den anderen kant
van hun eiland te komen. Nu was het
nog maar een kwestie van het zeil neer
te laten en met een sierlijken zwaai hun
l)oot in de haven te roeien en daar de
wind nu landwaarts woei, hadden zij
dit spoedig achter een rug. Wat waren
de kinderen blij, dat ze hun bootje vei
lig in hun haven hadden.
Ondertusschen stond de zon al hoog
aan den hemel en toen Bert z'n horloge
te voorschijn haalde, bleek het al tien
uur te zijn.
Viug hielpen zij Mientje nut koffie
zetten en boterhammen snijden, terwijl
Bert zich nog speciaal verdi-msteliik
maakte, door voor ieder een ei te bak
ken. Toen zii een maaltijd alle e<-r ha
den aangedaan en Hector zich lui uit-
trekte, na zijn maag behoorlijk te hei-
oen gevuld, vond Mientje. dat dit een
voorbeeld was. dat zii wel eens konden
navolgen en as vlug de ontbijtboel op
geruimd te hebben, duurde het nog
■naar heel even en de kinderen lieten
hun rustige ademhaling hooren
Nu, dat hadden zii na zulk een avon
tuur dan ook dubbel en dwars ver
diend.
Het liep 's midags ai tegen twee uur.
toen Hector uitgeslapen was en vond
dat de kinderen nu ook maar weer wak
ker moesten worden. Na een lekkere
waschpartii waren zt dan ook heele
maal verkwikt en g'ugen hun planren
om een hut te bouv.en. verder uitwer-
kfn
Daartoe zou eerst een mooi punt
worden gezocht, vanwaar zii het heele
land konden overzien; en daar
er een massa dennenboomen wa
ren, besloen zij de wanden ven
de hut geheel van dennenstammen
te maken en daarna deze wanden van
binnen met het een of ander te bedek
ken, dat zouden zü dan later nog wel
zien.
Vol moed togen zii nu hard aan het
werk en hadden spoedig een geschikte
plek gevonden. I>e bodem moest eerst
netjes schoon en gelijk gemaakt wor
den, waarna zii begonnen met het vel
len der hoornen. Dat was een ontzet
tend werk, want als esn boom geveld
was. en ze namen zooveel mogelijk
dunne stammen van gelijke dikte,
moesten de takken er afgehouwen wor
den en dan werd de stam in c'en grond
geplant, alle vlak naast elkaar. Het
werk vorderde dan ook heel langzaam,
en toen ze na vijf dagen naar huis
terugkeerden om nieuw proviand te
halen, hadden zii pas drie van de vier
muren klaar en moest het dak natuur
lijk nog gemaakt worden. Gelukkig, dat
Bert altijd zooveel pleizier in timmeren
had en nu leerde voor prchitect, anders
zou er waarschijnlijk van hun hut niet
veel terecht zijn gekomen.
Toen zij thuis kwamen, moesten zii
hun heele avontuur haarfijn vertellen;
hun vader en moeder leefden er heele
maal in mee.
Den volgenden dag zetten zii op
nieuw koers naar hun koninkrijk en
werkten stevig door aan hun paleis,
zooals zii de hut noemden.
Eindelijk, na eenige dagen was hun
hut klaar en nu gingen zii naar huis
om hun vader en moeder voor een be
zoek te halen en hun alles te laten zien.
Het speet de kinderen heel erg. dat
oom Jaap, die hun het land cadeau ge
geven had, naar het buitenland was en
hun vorderingen niet kon zien, doch'
hij had aan vader en moeder beloofd,
dat hii heusch, zoo gauw hii terug
kwam, hen met een bezoek zou ver
eeren.
De kinderen roeiden nu hun ouders
naar het eiland, doch plotseling zei
Peter: „Het lijkt wel, of er een boot in
onze haven ligt, wat zou dat zijn?" En
jawel, naderbij gekomen, bleek het een
kleine motorboot te zijn, doch de kinde-