ALFRED NOBEL (1833-1933)
-L-JTffi!..
VAN ZATERDAG 21 OCTOBER 1933. (AUTEURSRECHTEN VOORBEHOUDEN]
ir. A. SLINGERVOET RAMONDT.
Een Baantje
door
(Overgenomen uit „Faraday", tijd-
schrift voor M.O. en V.H.O. in Natuur-
en Scheikunde.)
1IL (Slot).
In 4885 werd in Engeland een Ex-
plosives Oommittee benoemd om nieuwe
uitvindingen op het gebied van mili
taire ontploffingstechniek te bestudee-
ren. In «iie commissie zaten Dewar en
Abel; laatstgenoemde was met Nobel
bevriend geraakt. Zü stelden zich in
verbinding met Nobel, die op hun ver
zoek vele mdedeelingen over den nieu
wen kruitaahmaak deed. De commissie
had echter bezwaar tegen het oorspron
kelijke bailistiet, vooral om de kamfer.
Ten slotte kwam men tot een mengsel
van 58 nitroglycerine, 37 hooggeni-
treerde schietkatoen en 5 vaseline, dat
met aceton gegelatineerd en gekneed
werd. Dit heette cordiet. Het Engel-
sche ministerie van oorlog besloot tot
den cordietaanmaak volgens het octrooi
van Abel en Dewar. „The Nobel's Ex-
plosive C.". die de baliistiet-octrooien
had verkregen, zag daarin een patent
inbreuk. Er werd in 1894 een proces
gevoerd, dat eindigde met bet in het
ongelijk stellen van Nobel, op grond
van het feit, dat hü in zijn bailistiet-
octrooi z.g. oplosbare nitrocellulose had
gebruikt. Bovendien moest hü 28.000
pond proceskosten betalen. Wel is waar
werd hem door een der rechters te ken
nen gegeven, dat het vonnis meer op
formeele, dan op materieele gronden
geveld was. maar Nobel voelde zich
bitter gekrenkt en aan zün gezondheid
heeft dit geen goed gedaan. Hü ver
vaardigde naar aanleiding van het
proces een gedramatiseerd parodistisch
stuk „The patent bacillus".
Nobel's laatste uitvinding op dit ge
bied was het z.g. progressieve rook-
zwakke kruit, waarbü beproefd was de
aanvangssnelheid der projectielen in
een vuurmond te verhoogen door een
progressiviteit in de ontbranding van
het kruit, waardoor de gemiddelde druk
steeg. Langs mechanischen weg door
gaten in de korrels aan te brengen, die
steeds grooter uitbranden en langs
chemischen weg door de korrels samen
te stellen uit verschillende lagen, zoo
dat de verbrandingssnelheid naar bin
nen toe toeneemt In 1895 en 189C wer
den vele proeven in zijn laboratorium
in Björkborn gedaan (hij had inmid-
des de Bofors A.G. aangekocht en een
huis in Bjökborn, waar hij 's zomers
woonde); deze proeven werden door
zijn dood onderbroken.
Niet alleen op het gebied der ontplof
fingsmiddelen was Nobel's werkzame
geest bezig. Ook electrochemie, optica,
machinetechniek, artillerietechniek, bio
logie, gaven heip aanleiding tot origi-
neele denkbeelden, die echter wel eens
in het bizarre oversloegen, evenals bij
zün vader. Om enkele voorbeelden te
noemen van op zijn naam verleende
octrooien; voor de concentratie van
zwavelzuur, voor de continue destillatie
van petroleum, voor branders met olie
van hoog soortelük gewicht; voor een
automatische rem; voor een explosie
veen stoomketel; voor het zuiveren
van gietijzer. Bovendien steunde hü
vaak veelbelovende uitvindingen van
anderen, een terrein, waarbij waar
schijnlijk wel eens misbruik van zün
goedheid zal zijn gemaakt.
Ten slotte nog iets over Nobel's per-
8oonlükheid.
Hü is wel eens schertsenderwijs
Europa's rükste boemelaar genoemd.
Hü bad wel verschillende huizen, maar
eigenlijk geen tehuis. Dit "gaf hem
vooral op lateren leeftijd een gevoel van
eenzaamheid. Zijn slechte gezondheid,
(voornamelük slechte spijsvertering),
bracht hem dan ook vaak in gedrukte
stemming en zijn van huis uit ernstige
natuur, zijn autodidactisme, zijn tot
peinzen geneigde geest maakten liem
vaak sarcastisch. Kenschetsend is zijn
op verzoek van zijn broer Ludwig eens
opgestelde auto-biografie in miniatuur:
„Alfred Nobel kommerlijk halfbe-
staan, zou door een menschkundigen
arts eigenlijk omgebracht moeten wor
den, toen hü huilend zijn intocht in het
leven deed. Grootste verdienste: zijn
nagels schoonhouden en niemand lastig
vallen. Grootste tekortkoming: geen
familie, geen goed humeur en geen
goede maag. Grootste en eenige wensch:
niet levend begraven te worden. Groot
ste zonde: niet den Mammon te aan
bidden. Bizondere gebeurtenissen in
zijn leven: geene."
Toen hii in 1896 stierf, deed zich al
lereerst de vraag voor: welke was zijn
woonplaats? Men zag Björkborn voor
zijn eigenlijke woonplaats aan en daar-
achtar stak meer dan een juridische
(•eden; want Nobel, al mocht hij zichzelf
voor een kosmopoliet houden, was in
zijn hart een echte Zweed. Hij wilde
ook zijn asch in Zweden hebben en in
zijn testament laat hü Zweden voor de
uitvoering van zün laatsten wil zorgen,
„omdat ik in Zweden de meeste eerlijke
mensehen heb ontmoet".
De groote liefde van zijn leven was
zün moeder. Mogelijk, dat hij in zijn
jonge jaren nog een liefde in Parijs
heeft gehad, waarop een jeugdgedicht
van 1851, in het Engelsch gesteld, zou
doelen. Maar voor zijn moeder was hij
een groote steun. In haar weduwstaat
heeft hii haar niet alleen rijkelijk finan-
tieel geholpen, maar elk jaar reisde hij
op later leeftijd naar Zweden om haar
verjaardag bij te wonen.
Den Ten December 1888 stierf zij op
88-jarigen leeftijd- Van haar erfenis
wilde Alfred voor zijn deel alleen enkele
kleinigheden behouden, waaronder ook
de medaille, den Letterstedtprijs, die
zijn moeder bewaard had en die in 1868
door de Zweedsohe Akademie van We
tenschappen verleend was aan Imma-
nuel en zijn zoon Alfred samen, „den
eerstgenoemden voor zün verdienste
aangaande de toepassing van nitrogly
cerine. en laatstgenoemden voor zijn
uitvinding van het dynamiet". Alfred
heeft nooit goed deze zinswending kun
nen zetten en zijn moeder begreep ook,
dat de medaille feitelijk hem alléén toe
kwam. Een deel van zijn moederlijk
erfdeel besteedde Alfred voor een lief
dadigheidsfonds, dat haar naam draagt.
De rest werd verdeeld; een klein be
drag werd uitgetrokken voor een graf
monument op het familiegraf, waarin
zün moeder kwam te rusten.
Zooals reeds vermeld is, had Alfred
zün leven lang groote belangstelling
voor literatuur, vooral voor de Zweed
sohe en kende hij vijf talen vloeiend.
Zijn lievelingsdichter was Shelley en al
was hij in religieuze, zoowel als in po
litieke vraagstukken nogal radicaal en
had hü zelfs eenige neiging tot het wat
men later noemde het „bolsjewisme",
was dit radicalisme nogal zacht en
steeds was hij bang, iemand te kwet
sen; ook daarin zielsverwant van Shel
ley. Vóór alles was hij in den grond
een sterk idealist, ongeacht het feit, dat
hij uiterst nuchter kon denken en een
handig koopman was.
Hij was uiterst hulpvaardig en groot
is het aantal personen en instellingen,
dat van zijn vrijgevigheid geprofiteerd
heeft. Hü werd dan ook met bedel-, la
ter met dankbrieven overstroomd. Er
werd echter vaak misbruik van zijn
goedheid gemaakt en hij kreeg gelei
delijk een groote bitterheid en zijn
zwaarmoedigheid vindt inzijn brieven
vaak uiting.
Maar dit pessimisme was in don
grond slechts een andere uitdrukking
voor zijn ideale levensopvatting en in
wendig was hij een groot optimist, die
geloofde aan de mogelijkheid, dat de
wetenschap de menschen gelukkig kan
maken en voorts aan den eeuwigen
vrede, die ten slotte op de barbaarsch-
heid der oorlogstijden zou volgen. Zijn
belangstelling voor de vredesbeweging
bewijst dit ook wel. Zijn kennismaking
met Bertha von Suttner dateert van
1876, toen hij een privé-secretaresse
zocht. Daar zij spoedig trouwde, heeft
't Is jammer, dat je haar naam op
je borst hebt laten tatoueeren!
Nou, d'r zijn meer Elizes op do
wereld, hoor!
(„Berlinske Tidende").
door
J. BLACK.
Bob Landers maakte toevallig met
haar kennis in het park, toen hij haai
taschje opraapte. Ze was ongeveer
twintig jaar en uitermate elegant ge
kleed. Bobbv was een knappe jongen
en het eenige pak. dat hü bezat. z3
keurig. Vandaar, dat zü hem hield voot
wat hü absoluut niet was: een lucht
hartig, gefortuneerd jongmensen, in
dien waan zou ze ook gebleven zijn, a s
het bü de eer9te ontmoeting was ge
bleven. Maar toeval of noodlot of ons
schien ook een beetje opzet van beiüe
kanten arrangeerde een tweede on-
moeting op dezelfde plaats in het p
Ze praatten heel gezellig, totdat er ec
leegte in hun gesprek ontstond, o
haar verwonderd deed kijken 'mar zil"
verstrakt gezicht. Opeens zei Mi:
Nu zou ik niets liever wihen dan
u voor te stellen, een kopje thee me
te gttan drinken. Maar dat kan u.
niet doen. Ik heb namelük geen cent
op zak. Het is beter, dat ik u dit maar
dadelijk zeg. Ik bezit op 't moment niets
op de wereld dan wat kleeren, goede ge
tuigschriften en de onverwoestbare
hoop, dat ik nog wel eens werk zal
kunnen vinden.
O.... dat.... spijt me, zei ze,
misschien zou mijn vader.Ze brak
af en dat was heel goed gezien.
Daarna bracht hii haar naar huis en
zij drong bü hem aan, dat ze nog eens
zouden gaan wandelen in het park.
Dit gebeurde en wat verder gebeurde
was te voorzien: ze werden verliefd op
elkander. Maar Bob had zóóveel nuch
ter, gezond verstand en vooral zóóveel
gevoel van eigenwaarde, dat hii zijn
innigste wenschen niet uitsprak.
Op een middag, dat zij bii den vijver
zaten en spraken over allerlei dingen,
die niet veel te maken hadden met hun
innigste gedachten, kwam er een oude
heer voorbij, die een eind verder op
een bank ging zitten. Hü keek eenige
malen naar Bob en scheen wat zenuw
achtig. Ten slotte stond hii op en kwam
naar hem toe.
Neemt u me niet kwalijk, zei hq,
maar eh.... zoudt u er op tegen heb
ben, me het park uit te brengen?
Bob staarde hem aan. Het parK
zenuwachtig en het wordt al dori^r
Het schemerde inderdaad tudS<-'
de hoornen, doch het park lag vredig
en vriendelijk om hem heen.
Ik ben een beetje bang uitgeval
len, bekende het oude heertje verlegen,
als u me den dienst zoudt willen be
wijzen zoo'n stveige jongeman als
u.... dat zou me erg geruststellen.
Bob lachte. Wel, zooiets kan ik
niet weigeren, vind je wel? Hij keek
Edith aan, die lachend knikte.
Tezamen brachten ze het oude heer
tje naar het hek. Hij babbelde onder
weg over zijn vrees voor roovers en
inbrekers en informeerde, wat Bob van
beroep was.
Bob erkende, dat hü het beroep van
werklooze vervulde, al een ontmoedi
gend langen tijd.
De oude heer verzocht hem om zijn
adres en nam met veel dankbetuigin
gen afscheid.
Den volgenden morgen ontving
Edith een brief want zij correspon
deerden nu al van Bob.
Stel je voor, ik heb een baantje!
schreef hii. Dat zonderlinge oude
heertje is me komen opzoeken en heeft
me in dienst genomen ais een soor'
particuliere lijfgarde op m'n eentje
Als hii uitgaat, moet ik hem overal
volgen. Hij schijnt aan vervolgings
waanzin te lijden. Maar in elk geval
betaalt hij me goed en het is beter dan
niets! Ik ben benieuwd wat voor sen
satie het zal zijn, je werkelijk te kunnen
vragen, met me te gaan theedrinken!
De sensatie was prettig genoeg en
het baantje van Bobby was niet al te
inspannend.
De oude heer placht eiker dag een
wandeling te maken, waarbij hii zich
op een afstand liet volgen door zijn be
schermer. Thuis scheen hij hem niet
noodig te hebben.
De verdienste, die deze eenigszins
eentonige betrekking hem opbracht,
stelde Bobby in staat, diverse schulden
af te doen en zich weer wat beter in
de kleeren te steken. Hü bleef alle
mogelijke moeite doen, om een betrek
king te vinden, die meer paste bij zijn
diploma's als rnr. in de rechten dan
dezen bewakersdienst.
Weken verliepen. De zomer begon te
vergaan. Ais zü elkander nu ontmoet
ten in het park, wandelden zü meestal
wat en gingen dan ergens zitten thee
drinken, Bob was blij als een kind, dat
hü niet zoo krap meer met geld zat en
haar nu en dan een kleine attentie kon
aanbieden.
Toen gebeurde er iets onverwachts.
Op een middag, dat Bob als gewoon
lijk zijn „patroon" op een afstand volg
de, terwijl deze zijn wandeling maakte,
verdween de oude heer in een laantje,
bob volgde zonder zich te haasten, doch
eensklaps deed een kreet om hulp zijn
tempo aanmerkelijk versnellen. En toen
hü in het laantje kwam, vond hü den
oud enman bewusteloos liggen. Iemand
had hem met een ^tok op zijn hoofd
geslagen. Het was stil rondom. Bob
wist niets beters te doen dan ijlings
hulp te gaan halen. Hü zette er vaart
achter, doch had het laantje nauwelijks
uitgerend, toen hü tegen een agent