mmmmp
MAISON GERRiTS
TWEEDE BLAD
HELDERSCHE COURANT VAN ZATERDAG 4 NOVEMBER 1933.
Verdrijf dien Hoest
Uit de pers.
Japan en Indië.
tfoest-Griep-Bronchitis-Asthma -
TWEEDE KAMER
Voor heerlijke vleeschcroqueis?
KONIJN 8
Het Burgerlijk Armbestuur
en zijn laatste bijeenkomst
SALON DE COIFFURE
SALON DE BEAUTÉ
Tel. 457 Spoorstraat 104-106
Een kunstgewrocht van admi
raal Boelen. Waar Heden en
Verleden elkaar de hand reiken.
Contact en kameraadschap hij de
marine, van onder naar boven
en van boven naar onder, is
noodzakelijk! Allen, van hoog
tot laag, loopen hetzelfde risico
en dienen één vaderland.
Waartoe zou lk scheiden en
vloeken? Westelijk Neder
land levert de meeste zeeofficie
ren.
Het lampje brandt, dus ik moet wach
ten. Maar dat is heelemaal niet erg. Ver
velen hoef ik mij niet in de vestibule.
In een groote glazen kast, in den hoek
trekt een sierlijk gebouwd fregat mijn
aandacht. Het is een model van een oud
oorlogsschip, de „Batavier" op 1/60 van
de ware grootte. Het werd geheel, ook
wat tuig, hout en uitmonstering betreft,
vervaardigd door vice-admiraal Jacobus
Boelen. 't Is een kolossale arbeid geweest,
dat heel wat liefde en toewijding ver-
eischt heeft. In 1856 begon de admiraal
zijn scheepje te bouwen en in 1869, toen
hij 78 jaar was, voleindigde hij dezen ar
beid. Admiraal Boelen heeft hiermee een
waardevol kunstvoorwerp voor het nage
slacht gewrocht, dat de herinnering aan
de zeilvaart levendig houdt. Heel sterk
k-oint dit, hier in de vestibule tot
uiting, daar vlak tegenover de uitge
diende „Batavier" een vitrine staat waar
in de „Java" met zijn moderne inrich
ting en radio-installatie ondergebracht
Ui. Van de wanden in de vestibule
kijken de portretten van de oude, be
roemde en meest bekende admiraals neer.
Michicl Adriaanszoon de Ruyter, ziet
welwillend op 't zeilschip van zijn tateren
éollega, admiraal Boelen. Daar voelt hij
zich thuis, op dat schip, dat is er nog een
van de zeilvaart. Maar de groote Maarten
Harpertszoon Tromp echter, die aan den
anderen kant vlak over de moderne „Java"
hangt, die kijkt erg onwennig naar al
dat ijzer en staal en radio-masten en ver
der modern gedoe. En toch... het Heden
en Verleden reiken elkaar hier de hand.
Het heilig Verleden spreekt vanaf de
wanden een taal, die, wanneer ze begre
pen en opgevolgd wordt, door de adel
borsten, hier tot officier opgeleid, Neder
land en de marine tot hooge eer en roem
*«1 strekken. In oud Nederlandse!» ge-
Schreven, hangt het tegen den wand, als
«Je waarschuwende hand, die eens aan
bet hof van koning Belsaza»', het: „Mene,
Mene" schreef. Het Verleden zegt het
5soo mooi, zoo juist, tot de jonge a.s. offi
cieren:
„Waerom zou ik, die eerlijke lieden, die im
mers hun leven met mij zvaegen;
Anders dan voel aenspreken en bejegenen?''
„Waertoe zou ik schelden en vloeken?''
„Ik kan met een goed woord meer uitrichten,
dan met tien kwade".
Het wijze, rustige Verleden spreekt tot
,et met zichzelf ingenomen Heden. Het
„eden, dat meent democratischer, be
schaafder, menschelijker te zijn, dan liet
roemrijk Verleden. Het Heden, dat het
Verleden wil verloochenen, het Helen,
«fat een betweter is, maar dat zijn kracht
en kunnen, aan de kracht en kunnen van
het Verleden dankt.
In de hal van dit Instituut, waar van
den commandant en zijn staf, de grootst
mogelijke paedagogie en opvoedkunde ge-
eischt wordt, daar hangt aan den wand een
wijze les, uit lang vervlogen eeuwen, die
de adelborsten iederen dag kunnen lezen,
die zij als op marmer, in hun hart moe
ten griffen. De wijze paedagogen van dit
Instituut willen menschen, mannen met
mensch enkennis, als leiders van de
vloot. Menschen, die hun plicht doen,
menschen, die .menscheljjk, maar met
volle overgave, het land dienen. En dat
stemt tot groote voldoening, dat stemt
tot groot vertrouwen in de marine en
haar leiding.
In de vestibule van het Instituut merk
je reeds, dat alles tot in de puntjes keurig
geregeld is. Op de vitrines, op de vloeren,
de wanden, is geen smetje te zien. Met
ijver en zorg wordt alles onderhouden,
ademt alles ouderwetsche Hollandsche zin
delijkheid en properheid. Aan den wand
hangt nog een gevleugeld woord uit het
verleden. Wat konden ze het vroeger fijn
tjes zeggen:
„De Heeren hebben mij niet te ver
doeken maar te gebieden en al wierdt
„mii bevolen 's Lands vlagh op een
„enkel schip te voeren, ik zou daer-
„rnee 't Zee gaan, daar de heeren
„Staten hunnen Vlagh betrouwen zal
„ik mijn leven wagen".
Honderden jaren geleden werden deze
woorden door een Nederlandse!» Admiraal
gesproken en tóch, hoe actueel zijn ik
nog heden. Is het niet of die oude admi-
raai de marinemenschen van hoog tot laag
toeroept: „Als jullie eens op een schip
met weinig comfort varen, mopper dan
niet. hoofdzaak is dat jullie den moed erin
houdt en vol plichtsgevoel zee kiest." In
een hoek van de vestibule is een gedenk
plaat aangebracht voor den luitenant ter
zee Johan August de Jongh, de dappere
Blauwe Zeeridder, die den dood in de gol
ven vond, nadat hij een van zijn man
schappen het leven gered had. Hangt het
als symbool, als vingerwijzing voor de
adelborsten, de aanstaande officieren? Om
hen iederen dag voor oogen te honden, dat
er een trait ö'union, een nauw verband is
tusschen officieren en minderen? Dat de
een op den ander, in tijden van gevaar
moet kunnen rekenen.... al ware het
leven de inzet. De afstand en rangde
superieur moet blijven, maar daarnaast
mag, kan neen moet van onder naar
boven en van boven naar onder een gevoel
van kameraadschap blijvenallen loo
pen één en hetzelfde risico, allen varen op
het onbetrouwbare water, allen dienen
één ondeelbaar geheel: het Vaderland.
De marineschepeling van heden krijgt
meer gelegenheid dan de generatie ciie
voor hem op de vloot diende, om door al
lerhande studie zijn geest te ontwikkelen.
In dezen crisistijd zijn er tal van jongelui
met diploma's H.B.S. of M.U.L.O., die
graag als gewoon matroos op de vloot zou
den willen dienen. Wanneer naast die ge
leerdheid, ook de echte zeemansgeest, die
de vorige generatie bezielde, gehandhaafd
blijft, dan zal misschien dit intelleetueele
niinder-marinepersoneel een aanwinst zijn
voor de vloot.
Het is wel jammer, dat bij de Neder-
landsche marine, niet evenals bij de Duit-
sc-he en Engelsche marine, de rang dek-
officier bestaat. Wanneer men in de toe
komst dien rang op de vloot instelde, dan
zouden zeer zeker meerdere van deze
intelleetueele jongelui er in slagen, na
korteren of lange tijd, dien rang te ver
werven en zouden zij op kleine vaartui
gen een leidende positie kunnen hebben.
Mogen echter de adelborsten, de a.s,
officieren er van doordrongen worden,
dat het noodig is, (met inachtneming van
den hoogeren rang) met de marine
schepelingen in geestelyijk contact te
komen, naar het voorbeeld van den
grooten Nederlandsehen admiraal dien
zij vereeren.
Contact bii de marine, contact bij het
leger. Contact bii alle Nederlanders, dat
vormt Holland, ons Holland, tot een groot
gezin, dat elkaar moet waardeeren en be
grijpen.
„De eerste officier is vrij", zegt de ser
geant, „maar loopt u er gauw heen, want
anders is een ander u weer voor".
In een Marathonpas loopen wij dus op
de werkkamer van den heer Van de Wete
ring de Roo.y toe en deelen hem het doel
van onze komst mede.
„Ik ben tot uwen dienst", zegt de over
ste, „vraagt u maar wat u weten wilt."
„Wat is er in die geheimzinnige kast?"
zeg ik, op een glazen kast in een boek
wijzende.
„Daar wordt het vaandel van de adel
borsten, dat hen in 1904 door onze Konin
gin gegeven is, bewaard.
„Wat een rare kaart van Nederland
hangt er tegen den muur! 't Lijkt wel,
of alleen in het westen, aan den zeekant
steden zijn en of in de provinciën Gro
ningen, Drente, Overijssel, Limburg, alle
steden door een cycloon zijn weggevaagd."
De eerste officier lacht. „Die kaart van
Nederland is net als bijna alle andere
kaarten en platen, die u hier aan den wand
ziet, een graphiek. Elk rood puntje, dat
bij een stad is aangebracht, beteekent, dat
die stad één adelborst heeft afgeleverd en
waar de statistiek uitwijst, dat de adelbo»'-
sten in hoofdzaak uit het Westelijk deel
van het land komen, en het Oostelijk deel
bijna geen adelborsten oplevert, is hier op
de kaart bij de Oostelijke steden geen
enkel rood stipje."
„Dat is typisch", merkt de feuilletonnist
van de Heldersche Courant op. „De wa
terkant, de zeezijde, levert dus de a.s. offi
cieren en de landzijde, de Oostkant niet!"
„Het is altijd zoo geweest", zegt de eer
ste officier.
Ik bekijk de kaart met interesse. Die
scheiding, wat betreft de levering van
officieren voor de Nederlandsche vloot, is
wel heel scherp. Is het, omdat de Weste
lijke helft van Nederland meer met de zee
in aanraking komt dan de Oostelijke helft?
Hoe het ook zij, de scheiding teekent zich
op deze kaart al heel juist af. Den Haag,
waar uiteraard veel Scheveningsehe poot-
jesbaaiers zijn, is bezaaid met roode
puntjes, deze stad levert het leeuwen
aandeel.
(Wordt vervolgd).
F ÊBt&rt Mmteeal De Ruyter neer op het vlfHjgeschip van iijn collega Boelen
Rake opmerkingen.
Over Japan en Indië maakt J. G. Boon
in het „Soerabaiasch Handelsblad" de vol
gende opmerkingen:
Na den wereldoorlog babbelde Europa
en handelde Japan; raakte Europa, dank
zij de ons werelddeel economisch ontwrich
tende politieke verdeeling te Versailles,
hopeloos aan den grond, nam zijn ver
deeldheid met den dag toe, waardoor het
zich verzwakte met betrekking tot twee
vastaaneengesloten naties: de Vereenigde
Staten van N.-Amerikaen Japan;
paaide Europa zich met het idee, dat oor
logen tot het verleden behoorden en dat
deze te voorkomen waren door tractaten,
pacten als anderszins, en hield men daar-
bii te veel het oog gericht op het stukje
wereld, begrepen tusschen Weiehsel en
Atlantischen Oceaan, tusschen Oost- en
Middellandsche Zee, waardoor men zich
een behoorlijk uitzicht benam op de toe
standen in het Verre Oosten.
Om Engeland te noemen, dat zich te
Washington het recht had voorbehouden
Singapore te beveiligen en tot marinebasis
in te richten, men liet dit onder den druk
van de labourpartij na.
Nederland bouwend op het feit, dat In
dië het sleutelpunt is van de strategische
situatie in den Pacific, dreef op de hoop
van naijver tusschen de Pacific-mogend-
heden waardoor ons bezit gewaarborgd
zou zijn, weigerde een veel geld kostend
)-ationee] verdedigingsstelsel te aanvaar
den en schroomde zich te binden door een
entente met Engelandtoen daartoe
nog tijd was! Doordat het, volgens gene
raal Snijders' woorden, op eigen krachten
wenschte te drijven, sloeg het zich met
volkomen weerloosheid.
Japan, den toestand volmaakt juist aan
voelende, maakte zich al die zwakheden
ten nutte en ging over tot een economi
sch j expansie, zoo noodig voorafgegaan
door een territoriale (Mandsjoekwo, Jehol,
Mongolië), teneinde zijn volk, dat samen
gedrukt zit, op een eilandengroep, niet in
staat het te voeden, door industrialisatie
en daarop gevolgden export lucht te ver
schaffen.
Het werd daarbij geholpen door den
weinig eischenden zin van den Aziaat, en
geleidelijk drukt het Europa niet alleen
Nedeiiand van de Aziatische mai'kten
weg.
Wel werd den laatsten tijd Europa meer
wa^ker, wel stelt Engeland vooral in Br.-
Indië zich schrap, om den ongewenschten
toevloed van Japansche goederen te we
ren, maar het riep daardoor kan het
ancers een economischen ooxlog op,
het gevaarlijke voorspel altijd van een an
deren oorlog.
Misschien, dat Engeland die maatrege
len ongeacht de gevolgen kan nemen,
omdat het nog altijd over oorlogsmiddelen
beschikt, welke het in staat stellen die
risico te dragen.
Maar kan Nederlandsch-Indië dit?
En nu is het mei'kwaardige, dat men
van de zijde van de bourgeoisie, waarin
de middenstand een voorname plaats in
neemt, dus van de zijde, waar men zich
zoowel in patria als hier steeds fel kantte
tegen wat men domweg het „militarisme"
r.oemde, nu koudweg die risico wil nemen.
Of zou de reden zijn, wat nog dommer is,
dat men niet voelt, dat een grendel zetten
op onze importdeur, waardoor een niet
te keeren stroom zou worden gebreideld;
onvermijdelijk zal moeten voeren tot een
met geweld trachten forceeren daarvan.
Wij kunnen maatregelen nemen en
ongetwijfeld is er op dat gebied wel iets
te doen. maar slechts wanneer deze met
een bloem in de hand worden voorgesteld,
doch wij kunnen en mogen geen snelle,
dus ondoordachte en forsche, derhalve
domme maatregelen nemen om den Euro-
peeschen import en den Europeeschen
middenstand hier hun kans te geven, om
dat het geneesmiddel wel eens zou kunnen
blijken erger te zijn dan de kwaal.
DE „GRAF ZEPPELIN".
Te Frledrlchshafen terug.
De groote driehoekstoeht van de „Graf
Zeppelin" is Donderdagochtend geëin
digd.
Omstreeks half zes kwam het lucht
schip boven Friedrichshafen, doch de
laridings-manschappen waren eerst om
zeven uur besteld. De „Graf Zeppelin"
bleef derhalve tot zoo laat boven het
meer van Constanz kruisen, in stroomen
den regen. Te kwart over zeven werd ein
delijk vlot geland bij sterken tegen
wind.
Aan boord bevonden zich 24 passa
giers en 330 kilogram post.
DE „POSTJAGER" OOK NAAR
BANDOENG.
Luitenant Asjes heeft, naar Aneta
meldt, in antwoord op een verzoek van
„Bandoeng Vooruit" geseind, dat het in
elk geval in de bedoeling ligt op den dag
van aankomst op Java naar Bandoeng te
vliegen.
CHARLES LINDBERGH TE
AMSTERDAM.
De zwijgende avlaieur.
Donderdagmiddag om even over drieën
is de Amerikaansche vlieger Lindbergh
te Amsterdam aangekomen. Het „Hbl."
schrijft over deze aankomst o. m.:
Het was ai drie uur en we hadden al een
paar koude uurtjes in c'en hevigen wes
tenwind achter den rug, toen kolonel Van
Reede plotseling riep: „daar is ie!"
Een klein vliegtuig, een laagdekker met
drijvers schoof door het luchtruim boven
ons, draaide een ruime bocht over het
vliegkamp. Men kon Lindbergh zien zit
ten, wuivende even met de handen. Daar
achter het heele kleine figuurtje van me
vrouw Lindbei'gh.
Nog een bocht en nog een, dan draait de
Amerikaansche globe-vlieger netjes het
toestel in den windhet zakt en zakt..
nu vangt hij het toestel afeven later
beroeren de drijvers schuimspattend het
woelige water van het Buiten IJ.
De machtige Cyclone-motor, gedrosseid,
taxiet het vliegtuig naar ons toe.
De marinemenschen willen in een vlet
hulp bieden, een tros uitbrengen, maar
Lindbergh wil dat niet: de wind is hem
wat te sterk waarschijnlijk en hij ver
trouwt terechtmeer op eigen motor
kracht dan op dat reepje van onze ma
trozen.
Het duurt lang, heel lang. Ettelijke ma-
n taxiet hü tot bii het platform, er wordt
gewezen en gezwenktlang niet altijd
gelijkmaar Lindbergh heeft zoo zijn
eigen gedachten over de aankomst: hü wil
netjes tusschen de aanlegsteigers in het
kalme water voor de sleepheliing komen.
Eindelijk lukt dat: de vleugel toppen wor
den gegrepen door de lui van het vlieg
kamp, zacbtkens wordt de vogel bijgehaald,
totdat de bakboorddrüver tegen den stei
ger aanligt.
Dan stappen Lindbergh en zijn vrouw
uit.
Wat komt Lindbergh doen?
vraagt het blad:
Zooals overal elders is ook hier het
zelfde geval: het doel van Lindbergh's
komst is de onbekende factor in dit ver
haal. Wij weten alleen, dat de heer Ples-
man dadelijk beslag heeft gelegd op Lind
bergh en dat het. feit, dat er zooveel K.L.
M.-menschen bij waren er op wijst, dat er
iets is. Maar wat, dat vertelde men ons
niet.
Het eenige, wat wij te hooren kregen,
is, dat blükbaai' de heer Plesman reeds
eerder met do Pan American had gecor
respondeerd en gesproken en dat dus
blijkbaar Lindbergh hierheen ook geko
men was om met dezen directeur van een
internationaal zeer bekend luchtverkeers-
bedrijf van gedachten te wisselen.
Wij kunnen ook veronderstellen, dat die
besprekingen zullen gaan in de richting
van een zich ontwikkelend verkeer over
den oceaan. Maar bet blijven allemaal ver
onderstellingen, die ten eenenmale door de
werkelijkheid nog niet zijn waar gemaakt.
In ieder geval schijnt het wel, dat er
heel ernstige besprekingen zullen plaats
vinden, want uit een paar brokstukken
van opgevangen gesprek viel op te maken,
dat Lindbergh zeker wel een paar dagen
in Nederland zal blijven alvorens zijn reis
voort te zetten.
In Den Haag.
De Haagsche correspondent van het
„Hbl." meldt nog:
Donderdagmiddag is kol. Lindbergh met
zijn echtgenoote in de residentie aangeko
men. Het echtpaar heeft zijn intrek geno
men in hotel „De Witte Brug", waar Don
derdagavond ook een intiem diner is ge
geven. Hieraan hebben eenige vooraan
staande personen uit luchtvaartkringen
deelgenomen, o. a. de heer Plesman, di
recteur dei; K.L.M.
Het zou in de bedoeling van kol. Lind
bergh liggen a.s. Maandag ons land weer
te verlaten. Het doel van ziin komst is,
zoo vernamen wij nog, om besprekingen te
voeren met de K.L.M.
Stop vlug dien akeligen hoest, neem
Akkers Abdijsiroop. Op slag zult Gij
ondervinden, datGij hiereenhulp hebt
om den meest weerspannigen hoest
te verdrijven. Vanaf den eersten lepel
openbaart zich haar kalmeerende,
verzachtende, slijmoplossende wer
king. De vastzittende slijm komt los en
Gij zult weer gemakkelijk kunnen
ademhalen. Abdijsiroop verschaft U
reeds vannacht een rustigen slaap en
binnen 24 uurzijt Gij dan dien benauw
den hoest finaal vergeten. Neem bij
AKKER
f 'hanr/f&D
BEGROOTING VAN KOLONIËN VOOR
1934.
Blijkens het voorloopige verslag vroe
gen sommige leden, die aanvankelijk met
ingenomenheid hadden gezien, dat de for
mateur van het kabinet de leiding van
het Departement van Koloniën op zich
nam, zich thans met eenige bezorgdheid
af, of de koloniale aangelegenheden bij
dien bewindsman voldoende behartiging
kunnen vinden naast de vele andere zaken
i'elke den kabinetsleider in dezen tijd
bezighouden en de hoogst gewichtige in
ternationale belangen, welke de belang
stelling van den persoon van dien leider
ppeischen en hem vaak ook tot aanwezig
heid in het buitenland verplichten.
Evenals het vorige jaar vestigden ver
scheidene leden de aandacht op de onvol
doende en onjuiste wijze, waarop aan oud-
gepensionneerde Indische militairen steun
wordt verleend.
WIJZIGING LEERPLICHTWET.
Verschenen is het voorloopige verslag
nopens het voorstel van wet van den heer
K. ter Laan c.s. tot wijziging van de
1 Leerplichtwet.
Zeer vele leden wenschten niet in een
gedachtenwisseling te treden over de al
of niet wenschelijkheid op zich zelf van
een uitbreiding van den leerplicht uit
sluitend in den zin van een langeren ver
plichten leertijd voor het algemeen vor
mend lager onderwijs. Zij waren het er
echter over eens, dat zulk een uitbreiding
in den tegenwoordigen tijd tot de fïnan-
cieele onmogelijkheden behoort. Over de
indiening van dit voorstel had men zich
dan ook in hooge mate verbaasd.
Eenige leden berekenden de kosten,
welke het ontwerp, zoo het wet mocht
worden, zou medebrengen op 4 a 5 mil-
lioen gulden per jaar.
Naast ernstige financieele bezwaren
hadden verscheidene leden tegen het
verplicht stellen van de gelegenheid tot
verstrekking van schoolvoeding ook prin
cipieel e bezwaren.
DE STAATSLOTERIJ.
Blijkens liet voorloopige verslag over
het voorstel-Ter Laan tot uitbreiding van
de Staatsloterij verklaarden verscheidene
leden, voorstanders op principieele gron
den van afschaffing der Staatsloterij
reeds op dien grond aan een uitbreiding
hun medewerking niet te kunnen ver-
leenen.
Verscheidene andere leden, die niet
principieel gekant verklaarden te zijn
tegen het voortbestaan der Staatsloterij,
meenden toch, dat behandeling van dit
initiatief-voorstel weinig zin heeft.
Van andere zijde werd het voorstel ver
dedigd. Eenige dezer leden meenden, dat
het koopen van een lot in de Staatsloterij
nog lang niet de slechtste manier is om
zijn geld te besteden.
1932 en 1933 geen gelden aangevraagd
voor uitbreiding van materieel. Er wor
den nog geen maatregelen voorgesteld
ter voorziening in het groote incompleet
aan personeel, veroorzaakt door het ver
wijderen van onbetrouwbare elementen,
zoowel hier te lande als in Oost-Indië.
Het blad kan niet nalaten over deze be
grooting zijn ongerustheid te kennen te
geven en verwijst naar het gesprokene
door Generaal Snijders in de vergadering
van het Verbond voor Nationaal Herstel
in Den Haag op 6 October j.1.
Deze woorden onderschrijven wij ten
volle en wij bevelen de overdenking
daarvan aan alle weidenkenden aan. Er
is ons geen Staat bekend met eenigszins
uitgebreiden overzeeschen handel en be
zittingen, welke durft volstaan met nog
geen 4 pet. van zijn totaal budget voor
zijn Marine, en met een bedrag voor nieu
wen aanbouw van 31 cent per hoofd der
bevolking, en dit laatste nog wel bij een
zóó grooten achterstand als hier de laat
ste jaren het geval is.
Het blad ziet den toestand zeer somber
in en vreest de ergste gevolgen van onze
onvoldoende weerbaarheid.
ONZE MARINE EN DE BEGROOTING.
„Onze Vloot", het orgaan der gelijkna
mige Kon. Ned. Vereeniging, geeft een
analyse van de begrooting van defensie
voor '34 en komt tot een totaal bedrag van
29.668.427 voor Marine en van
52.992.905 voor de Landmacht en merkt
daarbij het volgende op:
Het bedrag van ongeveer 29.7 mil-
lioen voor Marine, waarvan nog de resti
tutie van Koloniën afgaat, vertegenwoor
digt nog geen 4 pet. van het totale staats
budget 1934.
Voor de kosten der eigenlijke actieve
Marine en hare vele inrichtingen blijft
slechts over 19.774.927, dus nog geen
20 millioen gulden. Geen wonder dan ook,
dat men uit marinekringen hoort, dat het
de grootste moeite kost om het bestaande
in bruikbaren staat te houden en ver
bruikte voorraden aan te vullen, dat veel
noodzakelijks steeds maar wordt uitge
steld, de oefeningen ingekrompen zijn,
enz. en dat voor nieuwen aanbouw slechts
een bedrag van 4.004.000 overschiet.
In de begrooting vinden wij, dat voor
nieuwen aanbouw is uitgetrokken een
vervolgtermijn voor den kruiser 1930,
onderzeeboot „O 16" en flottielleleider
1931. Voor herstelkosten voor Hr. Ms.
„Heemskerck" is geen post uitgetrokken,
zoodat dit evrouderde schip aan den
dienst zal ontvallen zonder door een an
der vervangen te zijn. Een post is uitge
trokken voor de reeds lang noodige betere
kazerneering der mariniers te Rotterdam.
Voor den vliegdienst worden evenals in
Terugblik dcor den wnd. voor
zitter, den heer P. van Dalen.
(Vervolg).
Wij moesten Donderdag 1.1. het over
zicht, dat door den wnd. voorzitter van
het thans opgeheven Burgerlijk Armbe
stuur, den heer P. van Dalen, wegens
plaatsgebrek afbreken. Wij vervolgen
hier de interessante mededeelingen uit
het Jaarverslag van 1848. Het Bestuur
verdedigt zich ten aanzien van de hooge
uitgaven.
Achtenzestig weduwen en meer
dan honderd andere bedeelden.
Het betoogt verder en zegt aan het oor
deel van Uweledelachtbare ter beoordee
ling te onderwerpen in hoeverre het
roekeloos of te ruimschoots had bedeeld
en daartoe dient dat waren bedeeld:
Weduwen: van 70 jaar en ouder 11, van
60 tot 70 jaar 14, van 50 tot 60 jaar 14,
van 40 tot 50 jaar 19 en van 25 tot 40
jaar 10. Te zamen 68 weduwen met 97
kinderen.
Vrouwen van gedetineerden: 3 met 8
kinderen, verlaten vrouwen: 9 met 22 kin
deren, ongehuwde vrouwen: 16t?met 6
onechte kinderen, verlaten kinderen: 5,
gebrekkige personen: 12 met 14 kinderen,
tot werken ongeschikte personen: 12 met
3 kinderen, oude afgeleefde mannen: 17
met 4 kinderen, tijdelijk bedeelden door
gebrek aan werk: 12 met 23 kinderen, tij
delijk bedeelden door ziekte: 24 met 68
kinderen.
Per hoofd werd dus slechts 50 cent per
week uitgegeven, hetgeen, zegt het Be
stuur, over het algemeen te gering is en
behoort vermeerderd te worden
Onvoldoende geneeskundige ver
zorging. Krachtige, mannelijke
taal van de bestuurders.
De begrooting voor geneeskundige hulp
was 782.80 alleen voor den apotheker.
Die rekening komt het Bestuur zelf exor
bitant voor. Het klaagt er over als volgt:
Over 1847 splitst zich de rekening van
den apotheker Jelgersma als volgt:
Er waren 286 zieken, waarvoor zijn uit
geschreven 1982 recepten, d.i. per zieke
3,14 recept; het bedj'ag der rekening was
890.30, alzoo per recept 0.45.
In 1848, toen apotheker I. Bolk de le
vering had, waren de kosten per recept
0.50. Hei resultaat van de rekening
apotheker S. Brooksma is 0.32 a 0.33
per recept. Het Armbestuur zegt in dat
eerste verslag dat men herhaaldelijk op
de overschrijding van den post heeft ge
wezen. Aan den anderen kant zegt het,
dat 't niet wil bezuinigen ten ko^° het
welzijn en het leven harer n be
hoeftige geadministreerden het
niet verzwijgen, maar gevoelt zich ver
plicht met rondborstige bescheidenheid
te moeten verklaren, «lat de verpleging en
de verzorging harer zieken is: onvolledig,
nutteloos, kostbaar en schadelijk voor
het behoud van menichenlevens. hij ge
brek aan behoorlijke en doelmatige inge
richte lokalen ter verpleging en verzo»'-
ging. Wat onder het bereik van het Al
gemeen Armbestuur was, heeft het ge
daan. Geneeskundige hulp is door haar
verstrekt, bedeeling in geld, kleederen en
deksel heeft het gegeven, doch wat haat
dit alles, wanneer de lijder geen doel
matig, goed ingerichte plaats van verzor
ging heeft; wat baat bijv. het zweetmid
del, wanneer hij blootgesteld blijft aan de
koude, aan de gure buitenlucht; wat baat
het voorschrijven van geneesmiddelen,
wanneer geen geregelde zorg wordt ge
dragen voor de behoorlijke inneming, een
zorg zoo noodzakelijk bij menschen van
den stempel als onze geadministreerden,
die of uit vooroordeel dat het niet haten
zal of omdat het middel te bitter of te
flauw is, hetzelve liever ten gootgat uit
werpen dan te gebruiken, en wat nog
kan het gebruik van medicijnen helpen,
wanneer geen behoorlijk diëet wordt op
gevolgd en kan men dit in de huizen der
armen verlangen, waar de patiënt bij ge
brek aan ander voedsel, bij gebrek aan
toezicht de meest schadelijke spijzen en
dranken naar binnen slaat, die niet alleen
zijn genezing vei'tragen maar niet zelden
den dood veroorzaken. Kan men zindelijk
heid verwachten in hun armzalige stul
pen, waartoe dikwerf tot de geringste
hulpmiddelen ontbreken, een vereischte
zoo noodzakelijk tot hun welzijn, maar
vooral voor hun genezing bij ziekten.
Met weerzin heeft, zoo zegt het verslag
verder, het Algemeen Armbestuur een
jaar laten verloopen, voordat het ten
deze zijn stem verhief.