ZATERDAG 17 FEBRUARI 1934
T JUTTERT
de held.
Beste Jongens en meisjes!
Ziezoo, nu mogen jullie van de week
Je hart weer luchten. Vandaag beant
woord ik de laatste briefjes van de
vorige week en dan is er weer schoon
schip. Je ziet hieronder wel, dat er nog
heel wat zijn blijven liggen van de
vorige week. Wat niet is blijven liggeti
en wat «ooit zal blijven liggen is het
verlootte boek. Vandaag mag het ge
haald worden door.
LENA VAN ZANDWIJK,
v. Limburg Stirumstraat 27,
want Lena is deze week de gelukkige.
Gretha Mebius. Wat fijn. hé, Gretha, dat
je een vader hebt, die je zoo nu en dan eens
aan zijn vestje mag trekken en mag vragen:
„Ach toe, heppelt u me eens even". En dan
is hij natuurlijk direct klaar om z'n meisje te
helpen. Ja, zoo'n vader is toch maar een on
misbaar ding. Wat zeg jij.
Geertje Putting. Ach, kom, Geertje, vond
je dat derde raadsel moeilijk? Weet je wat
moeilijk is? Met je eene been vooruit loopen
en met je andere achteruit en vijf taartjes op
eten en dan nog een vol bord boerenkool met
wcisl.
Sientje Warmerdam. Nu kan het best ge
beuren, dat m'n briefje je niet meer bereikt,
Sientje, en dat je al bij je grootmoeder in Lisse
bent. Ik hoop, dat je het er heel prettig hebt
en dat je met blije oogen terugkomt van alles
wat je er genoten hebt.
Lieny v. Lopik. Nee, op de schaatsen kom
je nu niet meer, Lieny, of het zouden rol-,
schaatsen moeten zijn. We gaan nu aan den
kersentijd denken, aan de zon en aan den zomer
en aan de groote vacantieof is dat nog
een beetje ver weg?
Ida de Boer. Weet je dat ik jouw eens op
het Casino-tooneel heb gezien, Ida? Dat was
met St. Nicolaas, met het feest van school V.
Dat is nu alweer 2J-£ maand geleden. Als het
nu maand geleden is dat ik dit briefje aan
je schreef, dan zitten we midden in de Lente
en dan zingen de vogels overal en dan loopen
de bloemen en boomen weer uit. Ha, dat zal
alles weer fijn zijn. Hier laat ik je rijmpje
volgen:
ALS T ZATERDAG IS....
Als 't Zaterdag is, ben ik blij,
Dan komt het „Juttertje" weer voor mij.
Ik kruip al heel gauw in een hoek
En kijk wie gewonnen heeft het boek,
Lees dan de briefjes even na,
Kijk of er iets voor mij bij staat.
Dan neem ik potlood en papier,
Begin aan de nieuwe raadsels met veel plezier.
Als ik ze uit heb, zeg ik „fijn",
Dat ze dit keer weer zoo gemakkelijk zijn.
Breng ze dan naar 't bureau heel vlug
En hol op een draf naar huis terug.
Ida de Boer.
Lena v. Zandwijk. Jij moet in de journalis
tiek gaan, Lena. Dat was een volledig verslag
van „Monkey, de menschaap", dat komt zeker
omdat je er zoo van genoten hebt en gegrie
zeld? En nu geniet je vandaag weer door het
gewonnen boek.
Truusjc en Corrie, Remelink en Postmus.
Ach, nu heb ik jullie namen een beetje door
de war gegooid, maar dat geeft niet, want zulke
•■rouwe vriendinnetjes als jullie zoeken het wel
veer uit en je pikt maar precies de woorden
lit dit briefje, die voor je bestemd zijn.
Ali de Leeuw. Nu, dat kon slechter, hoor,
A'i. dat versje van je, bedoel ik. 't Kon ook
nog wel beter, maar het is voor het eerst dat
je rijmt en dan moet je het natuurlijk nog beter
leeren. Je eet nu ook beter denk ik dan 12
jaar geleden.
MIJN LIEF NICHTJE.
Ik heb een lief klein nichtje,
Het is een aardig wichtje;
Ze speelt steeds met haar groote teen
En kijkt al alle kanten heen.
En kraaien doet zij ook zoo leuk:
t Is een lieve, kleine peuk.
Als zij wat grooter worden gaat,
k Wed, dat rij dan ook mee raadt.
Maar dat duurt nog wel een tijd
Met deze kleine meid.
k Wed als II haar zag, gezwind
Dat U haar reuze aardig vindt.
Ali de Leguw.
Jannie de Vroome. Groene en blauwe en
bruine oogen heb ik wrel eens gezien, Jannie,
en ook wel roode van konijntjes, maar „ver
langde" oogen, waarmee jij naar t Juttertje
stond uit te kijken, nee, die ken ik niet en moet
je me beslist eens laten zien. Misschien kan je
er mee op de kermis gaan staan als we die
hier weer krijgen.
Geertje de Vroome. Hè, wat zeg je, Geertje,
wil jij ook wel graag een boek winnen? Maar
hoe is het mogelijk, kind, dat heeft me nu nog
nooit een vriendje of vriendinnetje geschreven,
wil je dat wel gelooven. Maar ik beloof je, dat
ik het draadloos door zal zenden, hoor, als het
zoo ver is. Of hebben jullie geen radio?
Jannie Borcherding. Zie je, dat is nu ver
velend, dat ik niet iedere week schrijf. Nu moet
ik je vandaag met een verjaardag gelukwen-
schen, die al heelémaal oudbakken is, maar ik
kom toch nog maar even naar je toe, hoor, en
geef je de vijf. Een fijn en zonnig jaar, Jannie.
Bep Gomes. Als alle wenschen van alle
menschen vervuld werden als jouw wensch,
dan was er niets te wenschen voor alle men
schen, Bep, want hier staat je versje.
MIJN ZUSJE.
Ik heb een aardig zusje,
Een zusje, o zoo lief.
Ik geef het soms een kusje.
Dan lacht de hartedief.
Zij kan al vriend'lijk lachen
En kraait dan van de pret.
Zij ligt soms zoo te raggen,
Dat moes een boos gezicht soms zet.
Maar als mijn moe zoo boos lijkt,
Dan is ze 't heel niet, hoor.
Maar denkt: „Jou, kleine meid,
Moet nu eens slapen, hoor!"
Mo heeft niet te fleeraen,
Want ze krijgt toch haar zin.
Zus spartelt wat met haar beenen
En sluimert zoetjes in.
Bep Gomes.
heelemaal niet meer, hoor, o nee, geef me maar
een hand van je. Zoo, nu zijn we weer goede
vrienden. En als je nu weer eens een versje
stuurt, nu dan schrijf je er bij, waar je liet uit
overgenomen hebt, dan is de zaak in or e.
Daéag.
Tony Sinnige. Nu, ik weet het niet, maar
ik zou niet graag in de schoenen van Wimpie
staan, want ]e begrijpt wel. een jongen, die
zooveel streken in zijn hoofd heeft, die voert
natuurlijk ook vaak kattekwaad uit en dan loop
je nogal eens een draai om je ooren op of
honderd strafregels, want de onderwijzers spe
len er ook niet mee tegenwoordig.
Gretha Warmerdam. O, o, Gretha, jij zal
nog flink je best moeten doen, hoor, voordat
je zoo netjes schrijft als Sientje. Wel allemen-
schen, wat een bokkenpootjes zijn dat nog,
maar enfin, je hebt ook nog een paar jaar den
tijd voordat je zoo oud bent als Sientje. Maar
vandaag alvast beginnen, hoor, je bijt maar
eens op je tong en je doet je best maar.
Marry v. Veen. Dat was natuurlijk maar
een grapje, Marry, dat jullie op kantoor konden
komen, om me te helpen, want stel je voor dat
alle honderd vriendjes en vriendinnetjes eens
kwamen, ik zou me geen raad weten en jullie
hielpen me vast van den wal in de sloot. Zou
je ook niet denken?
Maartje Hoogvorst. Ach kom, Maartje, was
jij zoo onschuldig? Ik geloof, dat jij net zoo
moeilijk stil kunt zitten als dat een kakelende
kip z'n snoet kan houden. Pas maar op, dat ik
je weer niet in je kraag moet nemen.
Annie Jansen, Je kent het spreekwoord: als
er één schaap over den dam is, volgen er meer.
Zoo is het ook met de rijmpjes gegaan. Toen
het eerste er in stond, kwamen er iedere week
een paar bij, en vandaag ben jij weer het
schaapje dat over den dam gekomen is en met
jou nog een paar andere. Ik vind je rijmpje wat
aardig, hoor.
Piet en Cor. Brrr, wat een strenge vaders
zullen jullie in de toekomst worden, jongens,
als je je zoontjes niet eens met hun raadsels
wilt helpen. Ik ben maar weer blij, dat je ten
minste mijn vader alvast niet meer kunt worden,
want die van mij helpt me wel als het noodig
is, zie je. Maar ik denk dat jullie ook nog wel
veranderen. Want het verstand komt meestal
met de jaren. En komt dit briefje nu ook in
jullie schrift? Als het vol is zal ik wel zoowat
een oude heer zijn, met een langen baard.
Tini Wilmink. Dat spijt me, Tini, nu is het
versje weg. In het vervolg moet je het er maar
even bij schrijven, dat je het zelf gemaakt hebt.
Natuurlijk mag je moeder je wel even helpen,
Maartje v. d. Blink. Maar dat is niet goed,
hoor.
Maartje, bijna niet een avond thuis in de week.
Want thuis is het toch altijd nog het gezelligst
en dat blijft je het langste bij. Ik ben een massa
dingen vergeten uit m'n jeugd, maar ik kan je
nog precies vertellen hoe twintig jaar geleden
de kamer bij mijn moeder er uitzag en ik weet
nog goed hoe gezellig ik alles vond. Dus denk
er om, niet te veel naar clubjes en vereenigin-
gen, hoor.
EEN HELD.
Jongens, heb je nooit gehoord
Van Johan, den held?
Laatst heeft hij een leeuw vermoord,
Buiten in het veld.
Met zijn sabel en geweer
Sloeg hij zoo het beest maar'neer,
Naar hij vertelt.
Zeg, is Johan
Geen dapper man?
Gisteren speelden ze soldaat,
Stapten met gedruisch.
Eensklaps liep toen over straat
Voor zijn voet een muis.
Niemand kreeg er kippenvel,
Jo alleen, liep gillend snel
Naar zijn moeders huis.
Zeg, is die Johan
Geen dapper man?
Maartje van den Blink.
Aaltje Krome, Dat vind ik fijn. dat je me nu
300 eerlijk geschreven hebt en boos ben ik
GIERIG JANTJE.
Ik zou wel willen weten
Wat Jantje daar nu heeft.
Ach, een heele zak met lekkers,
'k Hoop, dat hij mij wat geeft.
„Dag Jantje", zegt Piet vriend'lijk,
„Wat staat je zak toch bol".
„Ja, 'k heb veel lekkers bij me,
M'n beide zakken vol
„Mag ik wat van je hebben?
Ik krijg geen snoep van moe.
Geef mij één enkel snoepje;
Krijg ik wat van je, toe?"
Doch gierig Jantje weigert
En snoept er zelf wel van,
Maar Pietje mag toekijken,
Is dat niet flauw van Jan?
Annie Jansen.
Christina Beekma. Goeiemorgen, Christina,
dat is knap van je, dat je, zonder dat je het
aan je vader had te vragen, wist wat contin
genteeren was. Het is wel een woord, dat in
den laatsten tijd mode geworden is, maar ik
wist niet, dat kleine meisjes als jij het kenden.
Of ben je misschien wel 1 meter 25 en dus
niet klein?
Gilles en Bertha Hendriksc. Stel je voor,
Bertha, als je alleen gelukkig was als je een
boek won, dan was je misschien eens in het
jaar gelukkig, of misschien duurde het nog wel
langer. Nee, je kan gelukkig zijn met duizend
kleine dingen in het leven en dat moet je
leeren, dan loop je tenslotte bijna altijd met
lachende oogen door de wereld, tenminste als
je nog zoo klein bent als jij.
Marie v. Horik. En of ik ze leuk vond, die
rijmpjes van jou, Marie. Vandaag plaats ik er
een en volgende week het andere, dus dan is
je moeite toch zeker niet tevergeefsch geweest.
Kleine Jan zou vischjes vangen
Vischjes vangen in de sloot
En ook zou hij nog gaan varen,
aren met rijn nieuwe boot.
Maar hij had toch eigenlijk meer zin
Utn te varen in 't Kanaal,
En daar waren ook meer visschen,
Heele groote allemaal.
Maar dat heel slecht zou afloepen,
Daaraan had hij niet gedacht,
En hij stapte met zijn bootje
Dan ook dapper naar de gracht.
Maar wat zag hij in de verte,
Was dat niet zijn zusje An?
Ja het was 'r, en op 'n drafje
Liep hij hard naar huis, die Jan.
Maar Annie had hem al gezien
En riep hem achterna:
„Dat had ik van jou toch niet gedacht
Och, wat 'n held, ha, ha".
Jan werd van schaamte o zoo rood,
„O, had ik 't maar niet gedaan,
Was 'k maar met m'n hengel en m'n boot
Nu is papa natuurlijk boos,
Naar de sloot gegaan.
En An die lacht me uit."
Zoo eindigt dit verhaaltje nu,
Van Jan, de bange guit.
Marie v. Horik.
Marie Leys, Rotterdam. Ziezoo, Marie, ik
heb eerst alle briefjes van de vorige week be
antwoord en nu is er nog tijd voor een klein
praatje met m'n vriendjes en vriendinnetjes van
buiten de stad, want dat heb ik eigenlijk ver
geten te vertellen, maar jullie mogen me iedere
week schrijven en dan krijg je ook iedere week
antwoord van me, omda^het jullie iedere week
zes cent voor een postzegel kost. En je versjr
plaats ik ook nog.
DE POMP.
Eiken morgen, tusschen acht en negen,
Zie je Koos en Piet bij de pomp,
Behalve bij dagen van regen,
Ze kruipen er onder, tot aan''hun romp
En plassen en wasschen maar door,
Gooien elkaar nat.
Moeder zegt „nu is het uit hoor,
Het is lang genoeg geweest dat bad".
Maar zij hooren het niet,
Zij vinden het fijn.
Ze zijn kletsnat, vooral onze Piet,
Die wil de voorste zijn.
Maar als zij straks naar school zijn,
De deur is al toe gedaan,
Dan hebben ze geen pret en gijn,
Zooals ze daar nu staan.
De meester die kijkt o zoo boos,
Ze moeten om 12 uur blijven.
Daar zitten ze nu, die Piet en Koos.
Ze moeten regels schrijven.
En Koos die zegt nu tegen Piet:
Toch zou 'k dc pomp niet willen
missen, eiken morgen.
Piet antwoordt: „O neen, ik ook niet,
Maar voor den tijd zullen we
voortaan zorgen".
Marie Leys, Rotterdam.
Wikje Brinkman. Jij krijgt ook nog een
briefje van me, Wikje, want jij kijkt er van
daag natuurlijk met groote oogen naar uit en
dan ga je het zeker aan je tien broertjes en
zusjes voorlezen. Alle menschen, wat een
schooltje is het bij jullie. Jij zal nooit naar
vriendjes en vriendinnetjes behoeven te zoeken
en op regendagen dan heb je er ook genoeg
thuis om de verveling te verdrijven, al zal je
je moeder wel blij zijn als de zon schijnt en ze
een stelletje van haar schaapjes naar buiten
kan jagen.
Klaas en Jan Blokker, Haarlem. Nu, ik
durf jullie wel te schrijven, jongens, ik ben zoo
bang niet en je hebt al gelezen wat ik aan Marie
Leys geschreven heb, dus dat geldt ook voor
jullie. Dag hoor. De groeten aan Akke; dit
briefje is ook voor haar bestemd.
Jan Hopman, Texel. Ik vond het aardig van
je, Jan, dat je me eer. paar versjes zond en de
rijmpjes die geplaatst worden komen er gratis,
voor niemendal in. En toch staan die van jou
er vandaag niet in en weet je hoe dat komt;
Ze waren nog lang niet geschikt voor plan''
sing. Laat je dat niet ontmoedigen, hoor. Als
je voor het eerst aan den rekstok hangt, kan
je ook nog niet den reuzenzwaai maken, da'
gaat pas na veel oefening. Zoo is het ook md
de rijmpjes. Daaag.
Nu, jongens en meisjes, volgende week mo
gen jullie me allemaal weer schrijven, hoor.
Kindervriend