van Jkiewn Wirn/rn dat U JOB NOOIT HOEKJE PAG. 2 houden tot ze door oorlogsschepen ge- convoieerd zouden worden. De scheepvaart in de Golf van Ben galen lag stil, de verzekeringsprijzen liepen op. De „Einden" vergezeld van de „Mar- v.oinannia" (De „Pontoporros" was naar de Westkust van Sumatra gezon den) nam 25 mijl ten Zuiden van Port tie Galle de stoomer „King Lud" en bracht deze door springpatronen tot zinken. Dienzelfden avond verscheen hij voor de haven, zag een schip naar buiten komen en volgde dit een twin tigtal mijlen waarna hij het aanhield en tot zinken bracht. Den volgenden dag was do beurt aan de „Gryfevale", die echter voorloopig aangehouden werd. Hierop volgde de „Buresk", „Riberia" en „Foyle"! Vooral het eerste schip was een prachtige buit (4300 ton beste Waleskolen), die juist van pas kwamen, want de „Markomannia" was bijna leeg. De bemanningen gingen over op de „Gryfevale", die hierop losgelaten werd. De passagiers en bemanningen der gekaperde schepen roemden een parig de uitmuntende behandeling. Steeds werd zooveel mogelijk tijd ge geven bij het ontschepen, zoodat ze rustig eenige bezittingen mede konden nemen. Voor levensmiddelen werd be hoorlijk gezorgd, de prijsbemanning trad zeer beleefd op. Daarna verdween de „Bmden" en hoe er gezocht werd, ze bleef onvind baar. Nu moet u niet denken dat de .Ein den" zoo'n buitengewoon schip was. Het was een gewone kruiser van 3650 ton met een maximum snelheid van 24 mijl bewapend met 10 kanonnen van 10 cm en twee torpedolanceerbuizen. De snelheid van 24 mijl haalde ze echter al lang niet meer daar het schip in tjjden niet gedokt had- De Commandant was vrijwel voort durend op de brug en besteedde den tijd met het bestudeeren van kaarten en zeemansgidsen waaruit hij zijn plannen maakte. Slapen deed hij wei nig in deze tijden, zoo nu en dan in een dekstoel. De vereering van bemanning en officieren voor hun geniale leider was groot, zoodat gezang en lawaai als bij tooverslag ophield op het woord: De Commandant slaapt". Eén woord van lof van hem was voldoende tot de grootste inspanning. De gezelligste uren aan boord waren die, waarin de couranten van de geka perde schepen werden voorgelezen en hieruit de algemeene toestand nage gaan. Volgens de couranten werd de „Emden" minstens éénmaal per week in den grond geboord. Waar was de „Emden" ondertus- schen gebleven? Den 23 sten Septembei had zij het anker laten vallen voor het Felidu Atol in de Maladiven, waar men nog niets van den oorlog wist. Nadat kolen waren geladen uit de „Markomannia" werd dit schip eveneens naar de W.- kust van Sumatra gezonden, waar ze met de „Pontoporros" door de „Yar- mouth" in den grond werd geboord.. De „Emden" vergezeld van de „Buresk" maakte van 2—9 October nog een kruistocht bezuiden Colombo, doch vond geen schip, laadde daarop kolen uit de „Buresk" en vertrok weer naar de Golf van Bengalen. Vier dagen latei- kwamen de „Hamshire" en een hulp kruiser bij Diego Carcia, maar de vogel was gevlogen. Zes schepen was het resultaat van dien tocht, terwijl een zevende de ,,St. Egbert" de bemannin gen overnam. Nogmaals ontsnapte de „Emden" op zeer gelukkige wijze. De „Buresk" kon slechts een vaart van 91/, mijl behouden, zoodat de „Emden" juist gepasseerd werd door de „Hamp- shire". De afstand kon niet meer be dragen hebben dan 10 a 15 mijl. Had de „Emden" slechts een halve mijl har der geloopen dan zou de ontmoeting on vermijdelijk zijn geweest. Nu stevende de „Emden" naar Penang. Hier lag den 28sten October de Rus sische kruiser „Shemtsjuch", terwijl in de binnenhaven de Fransche kanon- neerboot__„d'Iberville" en twee jagers lagen. Bij het aanbreken van den dag werd door den uitkijk een kruiser mei 4 schoorsteenen gemeld (De „Emden" had n.1. een zeildoeksche vierde schoor steen opgezet, waardoor ze op de En- gelsche kruisers leek De „Emden" liep volle kracht de haven in en trof de „Shemtsjuch" met een torpedo, terwijl op hetzelfde oogen- blik een salvo verschrikkelijke ver woesting aanrichtte. De Russische kruiser begon lang zaam te zinken terwijl midscheeps brand uitbrand. Toch trachtte ze terug te vuren, ter wijl eenige mitrailleurs on de jagers en de „Iberville" eveneens begonnen te ratelen. De „Emden" draaide en lan ceerde een tweede torpedo, Er volgde 7aTFRDAG 24 FEBRUARI 193j_ 3850 ton 10 6100 11 3550 99 13 7600 99 13 4000 y 14 i 4150 99 14 3650 99 25 3300 99 26 3500 Y9 27 4150 99 27 3950 9* 16 475 99 16 4800 99 16 7550 99 .19 5150 99 19 4350 99 9 70725 ton een geweldige detonatie, een groo.e waterkolom steeg op en 15 seconden later was de „Shemtsjuch" gezonken. Op dat oogenblik werd door den uit kijk op de „Emden" een oorlogsschip buiten de haven gemeld. Angstig mo ment! Wat zou het zijn? Een pantserkrui- «erdan was de „Emden" verloren- Volle kracht! Buiten de haven ge komen, bleek het de Fransche jager „Mousquet" te zijn. Eenige salvo's en ook deze tegenstander was vernietigd. L)e „Emden" streek een sloep en wist 33 Eranschen te redden, waaronder verscheidene gewonden. Drie stierven en werden met militaire eer begraven. Het schip stopte, een divisie in Zon- tiagsch tenue nam deel aan de plechtig heid en vormde het vuurpeleton, de of ficieren voor zoover zij gemist konden worden waren aanwezig. Von Miiller hield een rede in het Fransch, waarbij hij onder anderen zeide dat de over ledenen niet eere in dienst van hun land gestorven waren en dat de vijand hen met de laatste eer, welke hen toe kwam wilde onthouden. Hierop werden de gesneuvelden gedekt door de Fran sche vlag aan de golven toevertrouwd. Nu ging de „Emden" gevolgd dooi de „Buresk" naar het Zuiden, het plan was om het kabel- en D.T.-station op Cocoseiland te vernielen. Hier toch kwamen verschillende kabels van Australië en Voor-Indië samen. Het verbreken hiervan zou groote schade toebrengen aan het verkeer tus- schen Australië en Europa. Den 4den en 5den November zocht ze bij Simatoer vergeefseh naar de „Mar komannia" en besloot toen door te gaan naar Keeling. Den 9den November zette de „Em den" 's morgens vroeg een landings- divisie onder bevel van den len offi cier luitenant ter zee le klasse v. Mücke aan den wal, die oogenblikkelijk het station onbruikbaar maakte, de kabel sneed en de Engelsohe beambten ge vangen nam- Toch hadden dezen nog weten te sei nen „Strange ship off entrance" (Vreemd schip voor de haven;. Om 9 uur kwamen rookwolken in het zicht en hoewel eerst gedacht werd aan de „Buresk", die achter was ge bleven, bleek al spoedig dat het een oorlogsschip was, n.1. de „Sydney" (5100 ton, 26 mijl, 8 kanonnen van 15 cm, 2 lanceerbuizen), die belast was met het convoieeren van Australische troepen en zich toevallig in de buur! bevond. Loeiend klonk de stoomfluit om de landingsdivisie tot spoed aan te spo ren, doch voor ze zich in de sloepen kon begeven zagen ze de „Emden" onder stoom gaan. Von Muller begreep dat hij dezen tegenstander niet zou kunnen ontloo- pen en opende zoo spoedig mogelijk het gevecht. De eerste salvo's waren zeer goed, maar ai spoedig begonnen de 15 cm granaten van de „Sydney" verwoestin gen aan te richten. Vier kanonnen werden vernield, het roer klemde, de voormast viel, twee schoorsteenen eveneens. Von Müller probeerde nog een torpedo te lancee- ren, maar de „Sydney" hield zich bui ten lanceer afstand. Eindelijk om 11 uur besloot von Müller het aan alle zij den brandende schip op de koraalklip pen van N. Keeling te laten loopen het geen geschiedde. De „Sydney", die 4 dooden en 17 ge wonden had, redde de overlevende be manning. Van de „Emden" werden 8 officieren en 95 man gedood, 2 officieren, 15 on derofficieren en 48 man gewond. De landingsdivisie ontsnapte niet den schoener „Ayesha" naar Padang. Door de „Emden" tot zinken gebracht- Indus Lovatt Kellin Diploniat Trabboch Ol.Matheso King Lud Tymeric Riberia Foyle El. Grant Ponsabbel Benmoehs Torilus Chilkana Buresk Opgebracht: Rjiisin, Ponteporros en Exford Vrijgelaten: Kabinga, Gryfevale, St. Egbert en Newburn. De meester heef van de \yeek zoo fijn verteld van den Belgischen Ko ning, die nouw zoo ineenen gestorven is en van die zoon van 'm, die zondei dat ie der wat van wist nou ook in- eenen Koning geworden is en dat stond allemaal ook heel mooi in de kranten. En als je dat nouw zoo abe maal leest, ook dat van die nieuwe ko ning, nouw, dan ben ik toch maar blij dat ik gewoon Wimpie ben. Dan ken ik nog lekker overal aan mee doen, en dan kenne de menschen alleen maar mopperen wanneer ik hun hondje met z'n staart aan de bel vastbind hè, maar als je nouw koning worden moet, dan mag je dit niet doen en je mag datte ook al niet doen. Niks hoor, dan blijl ik maar liever gewoon Wimpie en ook as ik groot ben. Misschien komp er dan over een jaar of tien wel boven m'n brieffies té staan: „Brieven van Oome Wim, want ik ken toch slecht brieven van „Meneer Wimpie" zetten hè, maar voorloopig blijf ikke toch maar gewoon Wimpie en zoolang as ikke, ikke blijf, lezen alle menschen die in mij lezen en niet in mij lezen, Brieven van Wimpie, gewoon Wim- metje maar. Weet u wat m'n vader zeg? Datte die meneer Idenburg vas een meneer is die af en toe wei eens graag onder wa ter blijf, omdatte ie nog zeg, datte ze bij de marine alleen nog maar met onderzeebooten magge varen nou en asse ze dat moeten doen, dan blijven der zoo af en toe een hoop een poosje onder water en nouw gaan al de groote booten foetsie en ze kennen der dan niks meer mee doen. Nee, das niks, want dan heeft der niemand wat aan hè en weet u nouw wat ze moesten doen? Nouw moesten der eigenlijk een paar meheeren of die de baas zijn van 't Zeebad Huisduinen, die moesten nouw de Heemskerck of de Gelderland of andenrs die ouwe Hertog Hendrik koopen of huren en die leggen ze dan zomers bij het strand vast en dan maken ze maar in- plaats van die pier waar ik de vorige keer over schreef, der maar zoo'n ding van waar je limonade drinken ken en dansen, en dan zette ze maar op 't strand 'n groot bord neer met der bo ven op geschilderd: „Naar de Pieren- dancing" en dan geven ze 'n hoop ouwe gepensionneerde blauwe zeerid ders een mooi lakijen-pakkie aan met 'n hoop goud derop en zoo'n klein mutsje scheef op hun hoof en die varen de menschen der dan naar toe en dan kennen ze daar dansen en andere din gen doen en da kenne ze derook zoo van af springen as ze willen zwemmen en as ze zoo'n ouwe oorlogsboot dan goed groen en geel en blauw en rood schilderen, dan kenne de menschen 'm goed zien liggen en dan gaan der vast een hoop naar toe, want dan koomen der uit het heele land menschen naar kijken, en dat moet ook, want ik heb toch al gezeg datte we een groote stad gaan worden en dan zouw het maar het beste zijn om die gepensionneerde blauwe zeeridders, die dan zoo'n mooi pakje en zoo'n klein petje scheef op hun hoof hebben, datte die dan eerst hun baard afknippen, want asse het nauw eens heijig is met het water en ze kenne de booten niet tot op het strand roeien, dan zalle ze de juffrou wen en meneeren moeten dragen hè en dan zouwen de juffrouwen het wel niet prettig vinden om hun hoofden een beetje scheef te houden vanwege die baard van de piekkoloot, ziet u, en asse ze dan ook die kanonnen derop laten zitten, dan kenne die meheeren en juffrouwen ook eens schijfschieten net as op de kerremis of ze draaien de loop buiten boord en dan kenne de men schen, die willen gaan vissehen, (Krop gaan zitten, dan hebben ze van alles wat. U ziet wel, dat er een hoop met die ouwe oorlogszone pen gedaan ken worden en as der aouw mffrnmven „f meheeren zouden zijn die zeeziek zou wen worden, nouw, dan zal meneer Winter met dat nieuwe ding wat ie T JUTTERTÜP uitgevonden heef de menschen wei naar huis toe brengen, das tevens een goeie reklaame voor 'm en nouw ken il' der heeleinaal geen touw meer aan vas knoopen, want eers laten ze geen etl kele lamp meer branden omdatte burregemeester geen centen meer heef en nouw zeggen ze ineenen datte ze de eelektriesieteit goedkooper gaan ma ken. Rajerajerajeraje. We zullen maar zingen hè van: O, bedoel je dat tètèrè tèta, o bedoel je dat, sjiein, sjoem' sjam.... STEMMING EN TAKT. De regendagen van de ziel. Wie kent niet de negatieve dagen. wij hoorden het eens noemen: de regendagen van de ziel. Op zulke da gen wil het innerlijke bij ons niet in evenwicht komen. Er is geen sprake van een gewone humeurigheid om een gemiste tram of dergelijke futiliteit het zit dieper. Misschien denken wij terug aan een oud verdriet, mis- schien zijn wij ontevreden over onze eigen prestaties misschien ook vin. den wij, dat het leven ons in eenig op. zicht te kort heeft gedaan. Hoe <lan ook, over alles, wat we zien schijnt een'schaduw te liggen en in alles wat wij zeggen, (en dat is gewoonlijk wei nig, in een dergelijke stemming) sluipt een mineurton binnen. Het is op derge lijke levensmomenten, dat een mensch het allermeeste behoefte heeft aan iemand die hem begrijpt. En er zijn menschen, die het uitstekend verstaan om ons dan op fijngevoelige manier een riem onder het hart te steken. Wij hebben allerminst behoefte aan betoo- gingen van medelijden zooals: „Wat heb jij? Wat kijk je treurig! Is er iets?" Een dergelijke wijze van optreden zou slechts veroorzaken, dat wij ons nog meer terugtrokken in onszelf. We zouden trouwens moeilijk kunnen uit spreken wat er eigenlijk is, dat ons ter- neerdrukt, want dit is onszelf niet heel klaar. Een fijngevoelig mensch zal ook nimmer met deze soort van „troost" aankomen. Hij doet dit juist zoo, dat alleen degene, die aan het moreele steuntje behoefte heeft, dit als zoo- uanig herkent. Wat doet hij dan? Dit zal ervan afhangen, of hij iets van de reden van onze neerslachtigheid ver moedt. Ingeval hij b.v. denkt, dat wij ontevreden over onszelfl zijn, zal hij ons op ongezochte wijze herinneren aan iets, dat wij er bijzonder goed heb ben afgebracht. Is de reden van de stemming hem een vraagteeken, dan kan een fijn gevoelig mensch nog wel iets doen, Den ander een half uurtje afstaan van tijd, die moeilijk gemist kan worden en probeeren, op onopvallende wijze diens gedachten af te leiden. Alleen het feit al, dat iemand van wie wij houden onze stemming aanvoelt, en een poging doet om ons op te wekken, geeft al een pret tig, warm gevoel van binnen: het be sef dat men in het roezige, vlieden de egoïste leven niet innerlijk alleen staat, is zoo vertroostend. Wanneer ons dat overkomt, is het alsof wij ons inner lijk op een pad bevonden, dat bergaf waarts voert, naar steeds diepere neer- slachtigheid. En dan komt er iemand, die ons als het ware „opvangt", die zacht, maar beslist een hand op onze arm legt en zegt: „waar ga je heen?" Waarom hol je blindelings dat een zame paadje af naar dat donkere dal? Keer om, en ga met mij mee naar den top van den heuvel, aar het zonnig en licht is. Ben je wat moe om te klim men op het oogenblik? Dat is niets, ik leg mijn hand onder je elleboog, ik zal je wel een steun geven." Wie op zoo'n manier wordt meege troond, vindt wel moed voor een beetje klimmen. En op den top van den zon- nigen heuvel halen wij diep adem; wij huiveren bij de gedachte aan het som bere, vochtige dal waarheen wij op weg waren, eigenlijk enkel uit gebrek aan energie, en wij kijken met een dankbaren glimlach naar onzen met gezel. Wanneer wij er dan ook maar aan denken, op onze beurt een andere neer slachtige ziel „op te vangen" en zijn aandacht weer naar de zonzijde te kee- ren. Want het gaat dikwijls zoo, met de goede dingen in het leven, die anderen ons geven; op zijn best zijn we er wel dankbaar voor, maar slechts zelden denken wij eraan op onze beurt eens de rol van dengene, die geeft, op ons te nemen. DR. JOS DE GQG1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1934 | | pagina 14