PAG. 6
Beste jonqens en meisjes!
Wat zonnestralen glure.i door het
raampje boven de deur van de druk
kerij. 't Is of ze zeggen willen: op
schieten een beetje, want straks krui
pen we weg en dan is de tijd van
schrijven om. Ik moet eerst nog even
naar buiten kijken, voordat ik met jul
lie ga babbelen. Ik kan een stukje
lucht zien zoo groot als een sunlight-
kist, maar dat stukje is zoo prachtig
diep blauw, dat ik niet meer noodig
heb. Hè, dat doet je goed, zoo'n prach
tig stukje lucht, zoo vol zon, diclit bij
je, als je er lang naar kijkt is het net
of je moeheid weggaat, of je rustiger
denken kan, er zijn nog zooveel andere
dingen die wachten en ik ben dus blij
dat ik alleen de briefjes beb te beant
woorden, die de vorige week zijn blij
ven liggen.
Het boek is deze week gewonnen
door:
PIET en MIENTJE VERBURGT,
Ruyghweg 185.
Rika Sinnige. Jij hebt het eerste briefje ver
diend, Rika. Ik heb het niet uitgezocht, hoor,
maar ik vind dat jij er een beetje recht op hebt,
omdat jij voor Tony geschreven hebt. En dat
vind ik aardig van je, toen je zusje geen tijd
had, dat jij haar taak vervulde. En nu leg ik
meteen beslag op je, want ik zie dat je keurig
schrijft en goed raadsels op kan lossen, dus
van vandaag af ben jij ook een raadselvrien
dinnetje.
Jans Uijleman. Zoo n naam op rijm, die moet
wel van een rijmelend vriendinnetje zijn. En dat
is ook zoo, want Jans stuurt me een brief, op
rijm. 't Is nog wel niet vlekkeloos, al zag de
brief er dan ook vlekkeloos uit, maar voor alle
zwoegen en zuchten, zal ik je geestesproduct
hier laten volgen, Jans.
EEN BRIEF OP RIJM.
Ik wou eens probeeren of ik rijmen kon,
Ik rijmde een versje op de zon.
Toen viel 't in mijn smaak,
Rijmen doe ik niet vaak.
Ik wou het maar eens probeeren,
Maar gewis, ik moet het leeren.
1 oen ben ik maar aan een briefje begonnen
En k hoop, dat k wat woorden goed heb
[verzonnen.
Meer weet ik vandaag niet te schrijven,
Daarom moet het nu hier maar bij blijven.
J. Uijleman.
Lena v. Zandwijk. M'n geest is wel gewil
lig, Lena, en m n schrijfmachine geduldig om
jullie briefjes te beantwoorden, maar de tijd
zie je. Ik wil zoo nu en dan de klok wel eens
stil zetten, maar dan kruipt de zon toch weg,
want die heeft maling aan mij en draait maar
stilletjes rond. Ach nee, ik bedoel natuurlijk,
dat wij maar stilletjes rond de zon draaien.
Maar dat weet jij ook wel.
Corrie Postmus. Hier is het antwoord op je
vraag, Corrie. Ik weet het niet.
Wim(?) Post. Als je je gedachten bij elkaar
houdt, dan vind je de raadsels zoo, Wim, maar
je moet ze niet „laten gaan", zooals jij het
wilde, want dan gaan ze op de vlucht en is het
moeilijk om de gemakkelijkste raadsels op te
lossen. Bindt ze dus vast met een draadje garen,
misschien komt er dan ook nog een rijmpje uit
je bovenverdieping.
Maartje v. d. Blink. Zoo, kleine detective,
wie heeft je m n naam en adres verraden, of
heb je zelf, als een speurhond, met je neus door
heel Den Helder rondgesnuffeld? Je moet nog
maar eens een keer je onderwijzer aan z'n jas
trekken, hoor, over dat rhySime in een rijm,
want ook in dit versje is het nog niet goed en
ik heb er al aan verbeterd, wat er aan te ver
beteren was.
SCHOOLTJE SPELEN.
Aagje is aan 't schooltje spelen
Met haar vriendin Riekje Bond.
Ze kunnen zich dan niet vervelen,
Aagje heeft de grootste mond.
Nu gaan ze lezen met veel praats.
Zij spelen bij ons op de plaats:
Hoor! daar gaat de fluit.
Dan is 't schooltje uit
Maartje van den Bbnk.
En nu zou ik kunnen eindigen, als er
niet m'n vriendjes en vriendinnetjes
van buiten waren en als er niet eenige
vriendinnetjes in de stad waren ge-
w est, die me van de week hebben ver
rast met een rijmpje. Ook die krijgen
nog een antwoord. De anderen die me
deze week geschreven hadden, moet ik
teleurstellen, maar dat is hun eigen
schuld. Ik had de vorige week duide
lijk geschreven, dat alleen de briefjes
zouden worden beantwoord, die waren
blijven liggen. Maar volgende week
mogen jullie allemaal weer schrijven,
hoor, ook de nieuwelingen die er van de
week zijn bijgekomen.
Daar is dan nog:
Marie v. Horik. Jij kan rijmen, hoor, Marie,
dat versje is nu goed en tot een voorbeeld voor
m'n andere rijmelende raadselvriendjes en vrien
dinnetjes.
IJDELTUITJE.
Kleine Jet, wat doe je daar?
Kam je nu alweer je haar?
Voor den spiegel sta je maar!
Zeg, ben jij nu nog niet klaar?
Jet, je bent 'n ijdeltuit!
Heusch, je ziet er netjes uit!
Schiet nu maar 'ns op, vooruit!
'k Denk dat zoo de schooldeur sluit
Ja, Moes, even nog mijn hoed;
Zeg, wat denkt U, staat ie goed?
Moe zucht: „Jet, maak toch wat spoed.
Karnemelk wordt nog mijn bloed!"
Het is vast niet prettig, kind,
Als je 't school gesloten vindt.
Loop dus, Jetje, als de wind
En houdt meester tot je vrind.
IJdelheid, heusch, staat je niet
Daarmee doe je mij verdriet!
Geloof me, ieder die je ziet
Lacht je uit Jet, denk je niet?"
Marie v. Horik.
Pleuntje Boutkan. Ik geloof, dat jij met een
beetje goeden wil een versje kan maken, dat
beter is, dan dat wat je me van de week ge
stuurd hebt, Pleuntje. Lees het rijmpje hier
boven maar eens goed, dan zal je begrijpen,
dat er aan het jouwe nog wel iets mankeert
Trijntje v. Til. Dat eerste coupletje is niet
slecht, Trijntje, maar het rijmpje is niet af. Had
je geen tijd meer of geen zin meer of alletwee
niet?
SPEL EN SPORT VAN ONZE POPPEN.
Per auto of per motorfiets,
Bij heerlijk weer, dat is wel iets.
Zoo'n ritje zou me lijken.
Die „hakkepuf" die doet zoo raar,
't Is niets, we spelen 't wel weer klaar.
Trijntje v. Til.
Nieza Broekhuizen. Dat heb je aardig ge
daan, Nieza, je hebt je kranig gehouden, en de
belooning vind je in de opname van je rijmpje
hieronder:
VOOR HET EERST NAAR SCHOOL.
Jantje ging voor 't eerst naar school,
O, wat was hij blij.
Netjes zitten in een bank,
Schrijven op je lei.
Maar toen Jan naar school toe moest,
Nee! toen dorst hij niet!
O, wat had hij toen een spijt
En een groot verdriet.
Niena Broekhuizen.
Geertruida Monderman. Was dat een rijmpje
van eigen makelij, Geertruida? Ik ken alle
versjes niet uit de schoolboekjes, hoor, dus ver
trouw er op, dat wat jullie me insturen en waar
je je naam onderschrijft, dat je dat ook zelf
gemaakt hebt.
Marrie v. Veen. Dat is knap, Marrie, een
S voor je Nederlandsche taal, ik krijg gewoon
respect voor je en als wc eens een correctrice
noodig hebben, wie weetJammer, dat de
minister im alle taalregels verknoeien gaat, hè,
daar hebben we nu zoo ons best voor gedaan
om ze te leeren.
Annie Jansen. Wat zal dat fijn zijn, Annie,
na Paschen gymles, hoeveel uren zwierezwaai
je dan in een week op school? Als je sommen
ook maar niet den reuzenzwaai gaan maken en
je je taalles aan den rekstok hangt, want dan
kom je met je rapport „op de koffie". Een
aardig rijmpje is het van je, hoor.
HET KLEEDJE.
Miesje zou borduren leeren
Van de juffrouw in de klas.
En ze mocht een kleedje maken,
Omdat haar moe gauw jarig was.
Ze kreeg van juf een prachtig kleedje
En een gele draad van zij.
Om het kleedje te borduren,
En de juffrouw stond er bij.
Om te kijken of ons Miesje
Alles wel heel keurig deed.
En aan 't meisje ook te leeren
Om te maken een mooi kleed.
Miesje wou de draad inoogen,
Maar ze riep opeens „au, au!"
Ook de juffrouw vroeg verschrikt haar:
„Miesje, kind, wat is er nou?"
„O, juf, 'k wou de draad inoogen
En 't was juist op een oogenblik,
Dat de draad er bijna in was,
Toen 'k me in m'n vingers prik."
Miesje wou niet verder werken,
Bang dat ze 'r weer prikken zou.
En ze vroeg bedeesd de juffrouw
Of die 't kleedje maken wou..
Annie Jansen.
Germaine Franken. Ja, in Amsterdam kan
je niet langs den weg loopen droomen, Ger
maine, want dan lig je gauw in een van de
ziekenhuizen. Woensdagavond ben ik er ook
nog geweest, 't was er wat gezellig met al dat
licht en al die trams. Dan is het in Den Helder
toch stil en donker, hè, als je onze goede stad
daarbij vergelijkt. Als we gaan kampeeren, dan
is het natuurlijk in de „groote-vacantie", Ger
maine. En jij mag natuurlijk mee. Bizonderheden
hoor je later wel, tot zoolang zal je dus geduld
moeten hebben.
Jenny Rooze. Wat fijn is dat, hè, Jenny,
zoo'n boek winnen en dan vooral zoo'n span
nend boek als „Sonja", je oogen eten de letters
gewoon op, totdat Sonja van de dochter van
een bezembindster, de dochter van een baron
wordt 't Is om er drie weken lang van te droo
men, zoo fijn.
Cristina Beekma. Jij bent dus, als ik je
briefje goed lees, wat je noemt een „onder
deurtje", Cristina. Nu, ik niet, hoor, als ik bij
„Lange Jaap" sta, dan kan ik zoo z'n licht
uitblazen.
Geertje de Vroome. Ik maak nogal eens van
een vriendinnetje een vriendje, Geertje. Nu jou
weer, dat komt zeker omdat veel meisjes graag
een jongen willen zijn en er geen jongens zijn,
die een meisje zouden willen worden. Jongens
zijn sterker, jongens zijn steviger, ze kunnen
„meer kattekwaad" uithalen dan meisjes en zijn
„minder kattigOf ben jij dat laatste heele-
maal niet? Ik zal het eens aan je moeder vragen.
Jannie Rezelman. Kleine zusjes kunnen lieve
lastposten zijn, hè, Jannie. Daar wil je nu rus
tig een briefje aan me schrijven en daar zit je
kleine zusje maar steeds aan de tafel te stooten,
zoodat je pen gaat bibberen als de staart van
een muis, die door de poes achterna gezeten
wordt.
Piet v. Leuvensteyn. Je dichtader is toch
niet verstopt. Piet, Er was dezen keer geen
rijmpje van je bij, of had je het zoo druk met
je voetbal-album, dat er geen tijd voor een
rijmpje overbleef?
Corrie Spits, t Wordt een Jutter vol
rijmpjes, Corrie, want hier volgt dat van jou.
DANSLIEDJE.
Eén, twee, drie, in de maat,
Vlug op de teentjes;
Zie eens hoe goed het gaat,
Zoo gaan de beentjes.
Tra-la-Ia-Ia-la-la-la.
Eén, twee, drie, in de maat,
Is dat niet oolijk?
Als je maar dansen gaat,
Wordt je wel vroolijk.
Tra-la-la-la-la-la-la.
Corrie Spits.
HOOGMOEDIG.
Laatst vloog 'n kip in haar Zondagsch
[japonnetje
Boven op vaders regentonnetje,
En wilde als een haaa
Aan 't kraaien gaan.
Och kinderen, wat is 't daar slecht gegaan.
Och kinderen, wat is 't daar slecht gegaan.
Toen ze wou kraaien is ze eensklaps
gestruikeld,
Voorover in den ton geduikeld.
En menige hen
Sprak in de ren:
Dat komt er van als je hoogmoedig bent.
Dat komt er van als je hoogmoedig bent
Geertruida Modderman.
Tini Wilmink. Wat een fijne vooruitzichten,
Tini, gauw Paaschvacantie en bij een goed
rapport een fijne fiets, waarop je, op zonnige
dagen de wereld, ach ik bedoel Den Helder,
kunt rondfietsen. En ik geloof vast, dat je een
goed rapport hebt. Zoo'n keurig briefje en
zoo'n keurig versje, jij moet wel goed kunnen
leeren.
SCHUITJE-VAREN.
Mies en Toos, de tweelingzusjes,
Eén in 't wit en één in 't rood,
D'één een blondje, d'ander donker,
Roeien samen in een boot
Maar het is geen echte, weet je,
't Is maar moeders groote tob,
Die zij huurden voor een kusje.
Doch natuurlijk zonder sop.
Vlak voor moeders huis dient 't wegje
Mies en Toos tot groote plas,
En de guiten roeien beiden,
Of het heusch in 't water was.
Ieder heeft haar eigen roeispaan:
Een heel oude paraplu.
En de kleuters juichen blijde:
Moes, er is nog plaats voor u!
Moeder schudt haar hoofd eens even.
Zegt dan: nee, ik ben te zwaar.
'k Heb ook heel wat nog te werken,
Vaar dus liever samen maar.
Tini Wilmink.
Mientje Tol. Dat komt vast door de lente,
Mientje, al die versjes. Het zingt al in jullie
hoofd, het zingt al in jullie harf van het mooie,
zonnige weer. Fijn, hoor.
LENTE IN 'T BOSCH.
De goudvink fluit, de merel zingt,
Het sijsje sjilpt, roodborstje springt.
Kwikstaartje trippelt, heen en weer.
Geen heeft er nu kou of honger meer.
Het wordt een drukte van belang.
Behalve al die pret en zang,
Wil ieder graag zijn nestje bouwen
En hoopt met Mei te kunnen trouwen.
Mientje Tol.
Marie Leys, Rotterdam. Het weer is net als
een menschenleven, Marie. Dan schijnt de zon
(dat is de blijdschap), dan regent het (dat zijn
de tranen), dan stormt het weer (dat is de
woede) en dan hagelt het, zooals Dinsdag i"
Rotterdam (dat zijn de booze woorden) of de
lucht is bewolkt (dat is de droefheid). Er is
geen weersomstandigheid of we vinden haar
terug in de gemoedsomstandigheden van den
mensch. Maar nu hoop ik, dat bij jou de lucht
altijd blauw is en de zon vroolijk schijnt.
Frans en Marietje Dirks, Koegras. Goed, dat
is afgesproken, als de tulpen in bloei staan,
krijg ik van jullie een „rooie ruiker", ik zal he
m'n kleine meisje eens laten zeggen, dan maa
ze er vast „jooie juikej" van, want die r, >e
ratelt nog niet uit haar mondje. Wat zal a
prachtig zijn, hè, als straks de tulpen weer -U
bloei staan. Dan kom ik eens kijken bij julie>
hoor.
Henk Bakker, Kootwijk. Van jou krijg jk
zeker iedere week een „radio-groet Henk.
zit zoo dicht bij het zendstation, dat als je een
beetje veel herrie maakt, dan kunnen ze het
Indië hooren, als de radio ingeschakeld is. "a
dus maar op, want daar heb ik ook nog een
vriendinnetje zitten, Annie v. d. Brink, an e
schrijft ze het me nog wat voor een dru 'e
maker jij bent
Klaas Blokker, Haarlem. Nu, dat is te be